Tumgik
#rutgerkopland
Wat is geluk
Omdat het geluk een herinnering is bestaat het geluk omdat tevens het omgekeerde het geval is,
ik bedoel dit: omdat het geluk ons herinnert aan het geluk achtervolgt het ons en daarom ontvluchten wij het
en omgekeerd, ik bedoel dit: dat wij het geluk zoeken omdat het zich verbergt in onze herinnering en
omgekeerd, ik bedoel dit: het geluk moet ergens en ooit zijn, omdat wij dit ons herinneren en dit ons herinnert.
- Rutger Kopland
6 notes · View notes
fromthepolder · 4 years
Photo
Tumblr media
Maar jonge sla in september, net geplant, slap nog, in vochtige bedjes, nee . . . Twee maanden eerder dan Kopland het zag - Jone sla #kopland #rutgerkopland https://www.instagram.com/p/CCRDKsUntYu/?igshid=17bzo36vew1eq
0 notes
iwannabeapony · 4 years
Photo
Tumblr media
⁣Met jou kwam een nog vreemd⁣ verdriet waarop ik een leven⁣ lang gewacht heb⁣ ⁣ het kwam uit je ogen in de mijne⁣ uit je handen onder mijn jas⁣ het kwam en ik liet het⁣ ⁣ eindelijk zag ik dat alles voorbij⁣ zou gaan als deze dag boven⁣ land dat ik lief heb⁣ ⁣ ik zeg niet dat dat erg is⁣ ik zeg alleen wat ik dacht⁣ te zien.⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ ⁣ #rutgerkopland #rouw #verdriet #verlies #liefde #familie #grootmoeder #mamy #2017 (at Woluwé-Saint-Lambert) https://www.instagram.com/p/B8RorvTloBe/?igshid=plsgfdvldkyp
0 notes
wintertuin · 7 years
Photo
Tumblr media
Mooi nadenken  Dichter Jan-Willem Anker organiseerde voor Creative Writing ArtEZ een projectweek voor de tweedejaars studenten met als doel de poëzie-essayistiek in Nederland wat nieuw leven in te blazen. Aan het eind van de week moest elke student een tekst geschreven hebben over/naar aanleiding van enkele regels poëzie, een gedicht of een bundel. De drie mooiste, origineelste essays zouden op het Wintertuinblog gepubliceerd worden. Maar het niveau was zo hoog, dat je hier de víjf mooiste, origineelste essay kunt lezen. Wat een bof! De volgende poëzie werd onder de loep genomen: - De bundel Wij Zijn Evenwijdig (2014) van Maud Vanhauwaert besproken door Merit Vessies. - De bundel Kalfsvlies (2015) van Marieke Rijneveld besproken door Lot Veelenturf. - Het gedicht 'Een tuin in de avond' uit Tot het ons loslaat (1997) van Rutger Kopland besproken door Robin Barry. - Het gedicht 'Slaapdagboek' uit Meer hoef dan voet (2014) van Marjolein van Heemstra besproken door David den Hartog. - Het gedicht 'New York (Kantoor en aanklacht)' uit Dichter in New York (1940) van Federico García Lorca besproken door Max van Zon. Hoe zij landen splitste en kon verbinden tegelijkertijd Merit Vessies Wij Zijn Evenwijdig van Maud Vanhauwaert begint met dezelfde regels als die op de omslag. Op elke pagina staan twee korte fragmenten. Doordat het kleine stukken zijn, voel ik minder druk om te gaan lezen – grote, klassieke romans kunnen intimideren. Het voelt niet alsof ik het uit moet lezen als ik erin begin – het verhaal bestaat uit wat ik lees, en als ik stukken oversla of alles in een andere volgorde lees, maakt dat niet uit. Ik voel me vrij om dit te lezen op wat voor manier dan ook – zoals op de achterflap ook wordt gezegd. En zo lees ik de bundel in een middag uit. Ik vraag me af wat voor invloed de vorm van de fragmenten op mijn leeservaring heeft. Het loste voor mij de druk op die ik bij het openen van een dik boek kan ervaren, omdat het uit kleine, losse fragmenten bestaat. Toch bleken ze uiteindelijk niet allemaal los te staan. ‘Wanneer ben jij begonnen.’ ‘Ik ben niet begonnen, ik ben ontsprongen als een rivier.’ Ze wentelde zich om mij heen trans- parant en hoe ik ook naar haar graaide ik kreeg geen grip op haar het landschap veranderde meanderend nam zij landen in haar arm we gleden door de velden glooiend en zich plooiend om kleine dor- pen met kinderen die keitjes kwamen kei- len en dieren die aan haar oevers dronken hun hoofden nederig naar haar toegebogen zij dronken of zij zogen alsof zij een lang zoogdier was dat zich languit rekte met spenen overal of nee het meest leek ze op een slang een lichaam zonder vertakkin- gen behalve hier een daar een dode arm ik begreep haar lichaam niet ze wentelde zich om mij heen en ik zocht in haar een draai zij vertelde over haar uiterwaarden haar sluizen haar sedimenten zij toonde mij hoe zij landen splitste en kon verbinden tegelijker- tijd af en toe dreven schepen voorbij met bolle zeilen en hier en daar een bollend lijk en zij werd breder haar bedding sleet zich steeds dieper uit in het begin kon ik nog haar bodem raken en hier daar glinsterden korrels goud uit verweerde aders maar ter- wijl we stroomden loom langs bomen zonk haar bodem weg haar rijkdom haar geheimen sloot zij in zij woelde als een onrustige sla- per en ik draaide met haar mee soms dacht ik ik ga terug aan land maar tussen mijn tenen groeiden al vliezen en mijn wangen kwamen los van het bot ze openden zich als kieuwen en al stromend werd ik week mijn vingertoppen rimpelden kleine gleuf- jes sleten zich in het begin van een vertak- king stroom met mij mee stromen is lopen zonder stap in mij kan je doorgaan en ik beloof je we stromen naar mijn mond toe en daar kom ik als een droom helemaal uit. En ik geloofde haar. En ik hield mijn handen zoals gelovigen dat doen: als een kind dat leert duiken. Elk van deze vier opeenvolgende fragmenten is van min of meer dezelfde lengte. Er zijn niet evenveel lettergrepen, maar wel evenveel regels. Op dit moment in de bundel was ik gewend geraakt aan de blokjesvorm; elk fragment heeft een begin en een einde, en is op zichzelf te lezen. Toen ik aan het eerste van deze vier fragmenten begon, verwachtte ik hetzelfde. Het fragment hield echter middenin een zin op. Dit zorgde er natuurlijk voor dat ik door wilde lezen. Ik wilde weten hoe de zin verderging, hoe het verhaal verderging. Ik moest wel verder lezen om daarachter te komen – het ontwerp trok mij nog verder mee. Deze fragmenten staan echter pas later in de bundel, alle voorgaande stukken had ik toen al los van elkaar gelezen. Dus dan heeft mijn groeiende fascinatie toch in de eerste plaats met de inhoud te maken gehad. Bij elk fragment ervoer ik iets mistigs, iets zwaarders wat nog onder de woorden zat – iets wat mij uitnodigt tot verder lezen. En precies op het moment waarop ik dacht: nu moet er iets veranderen, nu moet er iets gebeuren waardoor er meer duidelijkheid in het verhaal komt, kwamen de bovenstaande vier fragmenten. Er werd met mijn verwachtingen gespeeld; de blokjes zagen er nog steeds uit als losse fragmenten. Ik werd verrast toen ik ze las. Hoewel de losstaande stukken hiervoor zeker met elkaar in verband te brengen waren, ontstond er hier een duidelijke eenheid. De interpunctie viel weg en ik vergat waar ik op dat moment was, behalve in de bochten van het beschreven landschap. Het is het niet alleen de vorm die mij in deze bundel aanspreekt. Onder, boven, naast elk fragment hangt een gedachte die ik tijdens mijn eerste lezing niet hoefde te benoemen. Als ik bovenstaande fragmenten nog eens lees, en nog eens, merk ik hoezeer de inhoud en de vorm met elkaar vervlochten zijn. Ik lees een intrigerende ‘zij’ waar de ‘ik’ geen grip op kan krijgen. De zij wordt gevolgd, langs velden, dorpen, kinderen, dieren, en de ik blijft zoeken naar een beeld waarmee de zij grijpbaar gemaakt kan worden. Een rivier, water, is ongrijpbaar. Een zoogdier of een slang is makkelijker vast te pakken. En toch begrijpt de ik haar lichaam niet. De ik word totaal opgeslokt door fascinatie. Dan begint de zij langzaam weg te slijten. Het bollend lijk lijkt het begin van het einde. De zij kiest ervoor om steeds minder van zichzelf prijs te geven maar de ik blijft haar volgen. Het is te laat om weg te gaan, tussen mijn/tenen groeiden al vliezen. En dan zie je als lezer ook de ik aftakelen, beloftes maken om mensen mee te krijgen en bij zich te houden, en ik/beloof je we stromen naar mijn mond toe/en daar kom ik als een droom helemaal/uit. Tot slot komen alle vier de fragmenten samen in het laatste beeld: En ik hield mijn/handen zoals gelovigen dat doen: als een/kind dat leert duiken. De ik blijft geloven, blijft de handen in die positie houden, steeds op het punt die ongrijpbare rivier in te springen. En de ongrijpbaarheid van de rivier wordt benadrukt door de missende interpunctie: alsof ik hier als lezer mijn eigen weg in moet vinden, meedrijvend op de letters. Als twee of meer objecten evenwijdig aan elkaar zijn, wil dat zeggen dat ze overal dezelfde afstand tot elkaar hebben. Dit zou je ook kunnen betrekken op de tekstfragmenten waar Wij Zijn Evenwijdig uit bestaat. Elk fragment is even belangrijk en verhoudt zich niet op dezelfde manier maar in dezelfde ‘hoeveelheid’ tot de anderen. Ik lees de vier fragmenten opnieuw en voel nog steeds hoe ze me meenemen. Even vraag ik me af wat er zou gebeuren als de tekst anders was opgebouwd. Maar dat is niet hoe Vanhauwaert het in elkaar heeft gezet. Juist deze combinatie van vorm en inhoud zorgt ervoor dat ik verrast word. 
Tumblr media
Een brief voor Mariek Rijneveld Lot Veelenturf Marieke, ik ben begonnen je bundel van achter naar voren te lezen. De laatste seconden van de hond in slotgedicht 'Oudjaar Kanaleneiland' zijn me bijgebleven sinds ik Kalfsvlies aan het eind van 2015 verslonden heb: Buiten loopt een hond met een vuurpijl in zijn bek, we willen het beest redden maar ook weten hoe een ontplofte hond eruitziet en hoezeer het ons zou raken [...] Ik schaamde me toen ik het voor de eerste keer las. Het is vreemd hoe lekker het kan voelen om door een gedicht op je nummer gezet te worden. Het is een opluchting wanneer het dat bij herlezing opnieuw doet. Ik begon achteraan je bundel uit een soort angst om teleurgesteld te worden. Niet omdat ik niet vertrouw op je capaciteiten als schrijver, maar omdat ik bang was voor mijn eigen (puberale) interpretatie van de tekst. Herlezen is een gevaarlijke tijdsbesteding en soms is het nodig om met een spreekwoordelijke hand voor de ogen te lezen, om af en toe door de vingers te spieken en – hopelijk – de gedichten op dezelfde manier te kunnen zien als destijds. Bij iedere herlezing loop je namelijk de kans om de herinnering – zeker wanneer die jubelend en vol ontzag is – te vernietigen. Het wereldbeeld dat je hebt verkregen door het feit dat je iets langer op deze aardkloot rondloopt is de schuldige. Ik wist dat die hond in 'Kanaleneiland' zat en begon, zogezegd, bij het toetje. 'Oudjaar Kanaleneiland' staat, van achteren gebladerd, op de vierde pagina. Eerst las ik de verantwoording op de bladzijden ervoor en ik moet bekennen dat ik opgelucht was. Je hebt in tal van bladen gepubliceerd, won een aanmoedigingsbeurs en een stipendium en je hebt een website die bestaat uit enkel je naam punt nl, niet eens een punt blogspot of iets dergelijks. Het gevoel dat ik me herinnerde van de eerste keer dat ik je bundel las, is dus niet uit de lucht komen vallen, het is valide om jou (als twintigjarige student die als ie geluk heeft ooit een bundel mag publiceren met een kwart van het succes van Kalfsvlies) goed te vinden. Toen kwam 'Oudjaar'. Ik vond het gelukkig een mooi gedicht, maar er zat iets in wat ik er de vorige keer niet uit had gehaald. Iets dat naarmate ik verder terug las, een voor mij verborgen grondtoon bleek te zijn. Of misschien had ik hem wel opgemerkt, maar had ik er iets anders bij gevoeld. Ik zal je heel oneerbiedig en met de kans denigrerend over te komen mijn eerste reactie vertellen: ‘Lieverd, ik snap dat het allemaal moeilijk is. Kom op.’  Het kwam vooral door Biotoopaquarium: Ochtenden zo grijs als botervissen en ik dubbelgevouwen tussen de lakens denk me langer houdbaar dan paling in een krant, alleen weten zij tenminste hoe ze zich moeten bewegen, toonbaar maken, ben ik vandaag dan het water dat geen stroming kent, dat zich laat vullen met andermans leven [...]  Eind 2015, bij eerste lezing, stelde ik me voor dat jij en ik even trillerig en vis-in-een-natte-kranterig waren. Het is een manier van lezen die typerend is voor iemand die net poëzie ontdekt: zoeken naar herkenningspunten en bevestiging in wie je bent, of denkt, of hoopt te zijn. 'Vormen van openbreken', was bij eerste lezing mijn favoriet. Bij het golfpinnetje raakte je me een beetje kwijt, maar dat werd goedgemaakt door wat eraan voorafging: Voordat het ontpoppen zou plaatsvinden, wees je mij op de onzijdigheid van een rups die pas als vlinder een mannelijk of vrouwelijk kleurenpatroon kreeg met een bedenktijd van hoogstens tien maanden, maakte je van je armen een cocon en ik ertussen, twee vormen van openbreken fluisterde je liet daarbij je kin op mijn hoofd rusten, na een paar minuten leek er een kuiltje in mijn schedel te komen waar een balletje in stilgelegd kon worden, het in een plastic golfpinnetje veranderde en de jouwe het schot dat mijn gaten op zou vullen, hoe moeilijk de richting en het schatten ook zouden worden. Die rups was het eerste waarover ik las in de Nederlandse literatuur waarmee ik me echt kon identificeren. Ik hoopte vurig dat dit een aanwijzing was dat jij net zo was als ik: genderqueer, ook al had ik die term er toen nog niet voor gevonden. Verderop in het gedicht krabde je steeds opnieuw een verpopte rups open, zodat hij altijd een larve zou blijven. Een larve die nooit een keuze hoefde te maken tussen man of vrouw. De jaloezie die ik voelde ten opzichte van de rups was niet te ontkennen. Ik wilde ook openbreken, mijn vrouwenhuid van me afstropen, uit mijn vrouwenvormen barsten als een rups uit zijn cocon. Inmiddels zit mijn rupsenbedenktijd van tien maanden erop en ben ik wat bekoeld. Openbreken in de letterlijke zin hoeft van mij niet meer, al heb ik wel mijn naam veranderd. Het was lastig om Kalfsvlies, en met name ‘Vormen van openbreken’ voor de tweede keer te onder ogen te komen. Ik denk dat we iedere keer dat we een tekst herlezen, worden herinnerd aan de persoon die we zelf waren toen we ze voor het eerst lazen. Met de persoon die ik toen was zou ik voor geen goud willen ruilen en ik denk dat mijn eigen ‘Lieverd, ik snap dat het allemaal moeilijk is, ’ vooral voor haar bedoeld is. Toch is het nodig geweest dat die tijd en vooral ook deze bundel er op dat moment is geweest. Herlezen is misschien een beetje zoals je zegt in het eerste gedicht van de Kalfsvlies: Je loopt rondjes door de slaapkamer om je gedachten als een armband in elkaar te kunnen klikken.
Tumblr media
Over stilte Robin Barry Een vriendin vertelde dat ze over de snelweg in Polen reed en het verkeersbord zag voor de afslag naar Oswiecim, de Poolse naam voor Auschwitz. In haar herinnering verstomden de geluiden van de snelweg. Er heerste een stilte die ze verklaarde door de aanwezigheid van een energie rondom het gebied, vanwege de gruwelijkheden die er hadden plaatsgevonden. Ze schreef de aard van de stilte toe aan de omgeving; door de nare geschiedenis drong het zich aan haar op. Ik vond het zo’n mooi verzinsel dat ik besloot om erin mee te gaan. Je hoort wel vaker iemand zeggen dat ze aan een plek kunnen voelen dat daar iets is voorgevallen, dat die plek ‘iets’ ademt of dat er ‘iets’ in de lucht hangt. Ik zou graag willen geloven in zesde zintuigen, maar ben ervan overtuigd dat ik heerlijk een boek kan lezen in de schaduw van een boom waar iemand zich vorige week aan heeft opgehangen. De voorwaarde is natuurlijk dat ik niet weet wat er op die plek is gebeurd. Een geschiedenis slaat niet in, heeft geen reststraling. Wat ik wel geloof, is dat een geschiedenis voor iemand een stilte kan vervormen, en dat er verschillende stiltes zijn. Dat het een begrip is dat duidt op de afwezigheid ergens van, doet hier niet aan af. Je hebt stilte in een bezemkast en stilte in een kathedraal. Als ik in een weiland sta, voel ik me naakt en voel ik de stilte door mijn kleren heen. In het huis van mijn ouders is de stilte op mijn schouders gaan liggen. Er zijn jonge stiltes en stiltes omringd door spinnenwebben. Als er niks te horen is, geeft dat alle ruimte aan het onbenoemde. Toch is er maar één woord voor, en merk ik dat het lastig is om hem niet tot vervelens toe te herhalen. Synoniemen.net komt met twee alternatieven, verlatenheid en eenzaamheid, maar die vind ik allebei niet passend. Verlatenheid is te algemeen, eenzaamheid is te particulier, en mensen en lawaai hoeven geen metgezellen te zijn. Er is geen beter woord dan ‘stilte’ als ik het heb over de alomvattende leegheid die zowel buiten als binnen jezelf kan bestaan, alsof je kleren dezelfde kleur hebben als het behang. In 'Een tuin in de avond' van Rutger Kopland is het nachtblauw. Er gebeuren hier dingen en ik ben de enige die weet welke ik zal ze noemen en ook zeggen waarom er staat een oude tuinbank onder de appelboom er ligt een oude voetbal in het gras er komen oude geluiden uit het huis er is oud licht in de lucht dit gebeurt hier: een tuin in de avond en wat je niet hoort en niet ziet – de plekken waar we kuilen groeven en die huilend dichtgooiden ik vertel dit omdat ik niet alleen wil zijn voordat ik het ben Er heerst een stilte die volgt op de echo van een geluid dat al lang geleden is weggestorven. Als ik technisch zou proberen te omschrijven wat er gebeurt, dan wordt de inhoud van een leeg glas op een manier beschreven die zo specifiek is dat ik weet om wat voor inhoud het gaat. Net zoals bij de inhoud van een leeg glas zit je er uiteindelijk altijd omheen te praten. Toch kan ik in de tuin zijn en de stilte ervaren. Er zitten in dit gedicht geen trucjes zoals het toekennen van een concrete eigenschap aan iets ongrijpbaars. Stilte die ligt, drukt, aandringt, bijvoorbeeld. Ik val er wel op terug, bij gebrek aan beter. Het is eigenlijk een zwaktebod om zoiets als een stilte zo te benoemen, alsof je met een monstertruck over een zijden zakdoek rijdt. In 'Een tuin in de avond' werkt het anders. Daar is het een geheel van woorden die elkaar versterken en een stilte uitdragen door onbenoemd te laten wat in een specifieke, persoonlijke stilte vanzelfsprekend is. De dingen die gebeuren, zijn de dingen die er zijn en die er worden gezien. De reikwijdte van de stilte wordt aangestipt, van de appelboom en de lucht tot aan het gras en de kuilen, en krijgt diepte en breedte door de opeenvolging van het woord ‘oud’, waar een geschiedenis in ligt opgesloten.  De beelden dempen. Stiller dan een kuil nog is een dichtgegooide kuil. Zo als een stilte de afwezigheid is van geluid, zo is een kuil de afwezigheid van iets dat is weggegraven of weggelaten. Eerder zei ik dat eenzaamheid niet hetzelfde is als stilte, maar dat hoeft niet te betekenen dat eenzaamheid er niet goed in gedijt. Op mij komt het gedicht uiteindelijk over als een interactie tussen een persoon en een stilte. Bij het lezen van het gedicht val ik samen met de verteller, alsof ik de enige ben die weet waar de aarde is omgewoeld en de kuilen zijn dichtgegooid.
Tumblr media
Rusteloosheid, in slaap vallen met Marjolein van Heemstra David den Hartog slaap weigert mij als een verwende eend de korsten op de gracht.  Van Heemstra heeft in een interview met Vrij Nederland al eens gezegd dat ze zich nogal veel op de hals haalt en dat ze het liefst de hele tijd aan het werk is. Die drukte en rusteloosheid kun je goed teruglezen in haar bundel Meer hoef dan voet. Met name in het tweede deel van deze bundel zijn een aantal gedichten te lezen waarin die rusteloosheid direct naar voren komt, zoals het gedicht hierboven. Ook in het gedicht 'Slaapdagboek' staat die rusteloosheid centraal. De hoofdpersoon van dat gedicht probeert door middel van allerhande vaak tegenstrijdige adviezen in slaap te vallen, maar voor de lezer is het al snel duidelijk dat zij te veel onrust heeft. In het gedicht haalt Van Heemstra een aantal slaapadviezen aan, die ze vervolgens zelf weer ontkracht, omdat deze toch niet werken als je niet genoeg rust in je hoofd hebt. In dit essay ga ik op de slaapadviezen in het gedicht in, ik probeer er een paar uit en zal een poging doen de rusteloosheid in het gedicht te analyseren. ADVIES 1: Verwijder wekkers. De nacht heeft in- en uitgeademd, op de wekker die ik wegdeed hebben de wijzers zestig graden afgelegd. Het verwijderen van een wekker schept inderdaad weinig rust. Niet dat veel mensen tegenwoordig een fysieke wekker hebben die verwijderd kan worden; je hoeft nu alleen de wekker op je smartphone uit te zetten en deze niet in de buurt te leggen. Maar toch ga je aan de tijd denken, liggen tobben over hoe laat het is en of je wel op tijd wakker zal worden, niet de ideale manier om rust in je hoofd te krijgen. ADVIES 5: Denk als je wakker ligt niet: Ik lig wakker. Denk: Ik lig en dat is het begin van slapen. [M]aar dit begin ligt gekanteld, vier poten en de blik omhoog, als een schaap niet in staat zichzelf te draaien. Dat de hoofdpersoon zich een schaap op zijn rug voelt, kan ik me na het uitproberen van dit advies goed voorstellen. Op dat moment ben je bezig met heel bewust liggen, dat voelt als een geforceerde manier van in slaap vallen. Vandaar ook de verwijzing naar het schaap, waarschijnlijk heeft schaapjes tellen voor Van Heemstra ook nooit gewerkt. ADVIES 8,9 EN 13: Vermijd licht, verduister, zoek licht op. Achter me een trage voetstap, een paard, in het laatste donker opgedoemd. Tegenstrijdige adviezen natuurlijk. Bovendien zou je zeggen dat licht opzoeken averechts werkt. Ik vroeg me bij het lezen dan ook voornamelijk af waar Van Heemstra dit advies vandaan had. Misschien is het paard in deze zin het licht dat er in ‘het laatste donker’ nog net in slaagt je slaap te verpesten. ADVIES 14 EN 21: Drink warme melk, vermijd melk. Ook tegenstrijdig advies. Persoonlijk drink ik nooit melk, tot dusver heeft dat mij dan ook niet geholpen met in slaap vallen. Voor de volledigheid heb ik dit keer voor ik ging slapen een pannetje sojamelk op staan warmen = er stond immers niet gespecificeerd dat het koeienmelk moest zijn. Maar het hielp niet veel, misschien is er daarom ook niks meer in de rest van het gedicht wat terugverwijst naar dit advies. ADVIES 32: Becijfer, om grip te krijgen, je slaap van een tot tien. Het rolluik van de avondwinkel. Zeven. Een invulling van dit concept die misschien opgaat als je in de stad boven de avondwinkel woont. Als je in een rustige straat woont moet je creatiever te werk gaan, je zet Jinek of Pauw uit. Tien. Je trekt de lakens over je heen. Negen. Enzovoorts. Maar uit het gedicht spreekt duidelijk dat het de hoofdpersoon niet helpt om zich op zo'n manier bezig te houden met de wereld om haar heen. Tot dit bangste dier dat de badkamer in glipt en daar het licht uit laat uit angst voor het hazenoog van de spiegel; drie, twee, een wordt en wacht tot de ochtend koud en veilig optrekt, centimeter voor centimeter - een kat, een krant, de klap van de eerste autodeur - het dier toedekt. Het is hier alsof de hoofdpersoon letterlijk de hele nacht heeft weg geteld. ADVIES 33: Geen paniek. Geen mens kan zonder slaap. Uiteindelijk word je de diepte ingezogen. Maar niemand heeft ooit diep geslapen, diep is alleen het waken. Exemplarisch voor een bepaald soort slaper. Voor sommige mensen, onder wie ikzelf en waarschijnlijk ook de hoofdpersoon van dit gedicht, geldt dat zij moeilijk in slaap komen. Gelukkig is het zo dat hoe lang je ook onder de lakens ligt te piekeren, uiteindelijk word je altijd de slaap ingezogen. Het heeft te maken met je biologische klok, sommige mensen vallen ondanks alle goede bedoelingen laat in slaap. Dan is het waken het diepst, het moeilijkst dus. ADVIES 25: Lees. Misschien wel het beste advies. Vermijd schermen en pak een boek, de krant, een dichtbundel. Misschien wel dit gedicht, een gedicht lezen over in slaap vallen om het in slaap vallen te bevorderen, hoe meta wil je het hebben? Schermen mijden en met zacht licht van papier lezen is vooralsnog het advies dat het beste werkte. Als je 's avonds een boekje leest, maken je hersenen een stofje aan waar je rustig van wordt. Als je tot twaalf uur Pauw ligt te kijken, blijf je tot een uur of twee klaar wakker in je bed liggen. Persoonlijk vind ik 'Slaapdagboek' een interessant gedicht dat veel mensen zal aanspreken. Goed slapen is heel belangrijk, maar het kan ook heel lastig zijn. Misschien onbedoeld, maar toch geëngageerde poëzie.
Tumblr media
De onschuldigen van de moderne stad Max van Zon Wie vanaf het Alhambra om zich heen kijkt ziet aan één kant de daken van Granada’s Moorse wijk, verderop de rest van de stad en daarachter de uitgestrekte bossen. Als je je omdraait zie je de besneeuwde toppen van de Sierra Nevada. Deze gebieden zijn het kleurenpalet geworden van Spanjes beroemdste dichter: Federico García Lorca. Hij groeide op tussen de olijvenbomen, de melkkoeien en de berggeiten. Een grote schok moet het voor hem zijn geweest op 31-jarige leeftijd in New York kennis te maken met wolkenkrabbers, metro’s en neonlichten. Lorca schreef hier de interessantste gedichten uit zijn oeuvre. Hij maakt tijdens zijn verblijf de grote beurskrach van 1929 mee en dat wakkert zijn afkeer van de vrije markt aan. In het gedicht 'New York (Kantoor en aanklacht)' is zijn mening over de stad het duidelijkst: Onder aan de vermenigvuldigingen hangt een druppel eendenbloed Onder aan de delingen hangt een druppel matrozenbloed. Uit de totalen sijpelt een stroom van teder bloed, een rivier die zingende verder vloeit door de slaapkamers in de sloppen en zilver wordt of cement of wind in de gelogen dageraad van New York. De bergspitsen bestaan. Ik weet het. En de telescopen voor de geleerdheid. Ik weet het. Maar ik kom hier niet de hemel zien. Wat ik hier kom zien is het troebele bloed. Het bloed dat de machines ophijst naar de cataracten en de geest brengt in de tong van de cobra. Alle dagen worden er in New York gedood vier miljoen eenden, vijf miljoen varkens, tweehonderdduizend duiven voor het genot der zieltogenden een miljoen koeien, een miljoen lammetjes en twee miljoen hanen die de hemel achterlaten in gruis. Liever snikkende de dolk slijpen of de honden afmaken op de hallucinante jachtpartijen dan te verdragen in de vroege ochtend de treinen melk waar nooit een eind aan komt, de treinen bloed waar nooit een eind aan komt en de treinen met rozen geketend door de handelaars in parfum. De eenden en de duiven en de varkens en lammetjes hangen hun druppel bloed onder aan de vermenigvuldigingen, en het angstaanjagend geloei van de opeengepropte koeien vervult met pijnen de vallei waarin de Hudson zich ligt te bezatten aan stookolie. Ik klaag alle mensen aan die de andere helft loochenen, de helft zonder kans op verlossing, die hun bergen cement doen rijzen daar waar de harten kloppen van de kleine vergeten diertjes en waarin wij allen gaan verdwijnen bij de laatste orgie van de boormachines. Ik spuug jullie in je gezicht. De andere helft hoort mij aan, die in zijn puurheid vreet en pist en steelt zoals de kinderen van de huisbewaarder die dunne stokjes in de gaten stoppen waar de voelhorens roesten van de insecten. Het is de hel niet, nee, het is de straat. Het is de dood niet, nee, het is de fruitzaak. Er gaat een wereld van gebroken rivieren en van ongrijpbare afstanden door de poot van dit poesje gekraakt door de auto, en in het hart van tal van kinderen hoor ik het zingen van de regenwurm. Roest, ferment, huiverende aarde. Aarde, jij die zelf spartelt in de zee van kantoorcijfers. Wat moet ik doen? Landschappen ordenen? Liefdes ordenen die tot foto’s worden? En hout, stukje bij beetje, en bloed bij slokjes? Nee, nee, en nog eens nee: ik stel ze aan de kaak, ik stel ze aan de kaak, de complotten van deze leegstaande kantoren die niet de martelingen registreren en botweg eigen groei van het oerwoud schrappen, en zelf bied ik me aan als voer voor de opeengepropte koeien wanneer hun gillen de vallei vervult waarin de Hudson zich ligt te bezatten aan stookolie. Na het lezen blijft die smaak van bloed in mijn mond hangen. Terwijl het grootste gedeelte van het gedicht het bloed op een afstand  wordt gehouden (namelijk in New York), wordt het door ‘bloed bij slokjes’ in mijn mond gegoten en, hoewel ze naar de achtergrond verdwijnt door het stellige ‘nee’ in de eerstvolgende strofe, blijft de zilte smaak aanwezig. Het bloed wordt al in de eerste vier regels geïntroduceerd als een offer; waar of van wie het afkomstig is maakt niet uit (op de beurs worden ‘de vermenigvuldigingen’ weggecijferd), zolang het maar de stad helpt groeien. De bloedrivier vloeit door de sloppenwijken, maar ook door de wolkenkrabbers: zij is de fundering voor de gebouwen, de biefstuk in het restaurantje in Harlem, de voortdurende maffia-oorlogen. Lorca raakt bekneld door de stad, hij is in New York constant omgeven door het casinokapitalisme van eind jaren ’20, het soort kapitalisme dat maar een klein aantal mensen rijkdom biedt en de rest voor een hongerloon laat werken. Lorca is geboeid door het bloed dat vloeit: het offer voor de stad. Opvallend is hoe vaak dieren in het gedicht voorkomen: in totaal worden er tien diersoorten genoemd. Daarvan wordt er één in een metafoor gebruikt, namelijk de cobra. De rest van de beesten zijn dieren die men in en rondom een provinciestad tegenkomt, Lorca kent ze van de boerderijen en Granada. Die dieren zijn er voor New York niet meer om de honger van inwoners te verhelpen, maar dienen als luxeproduct voor een kleine bevoorrechte groep (in het gedicht gebruikt Lorca op sterke wijze de Hudson en de stookolie tweemaal als een personificatie en analogie voor deze groep en haar geliefde luxeproduct): de dieren sterven voor niets. Dit is wat de dichter het meest lijkt op te winden; hij ‘doodt liever de honden met zijn eigen handen’, mits het een goede reden heeft, dan iedere dag de ‘treinen bloed te verdragen’ (r. 25 – r. 29). Lorca’s boodschap blijft helder, maar zijn beelden neigen naar het surreële. De bloedrivier, de miljoenen dieren die iedere dag in de stad worden geslacht en ‘de hemel achterlaten in gruis’(r. 16 – r. 23), de orgie van de boormachines (r. 46), de verroestende voelhorens van de insecten (r. 52) zijn omschrijvingen die ons heel kort een blik door het sleutelgat naar Lorca’s droomwereld gunnen. In deze droombeelden voel ik niet alleen de afgunst voor deze stad, maar ook de heimwee van de dichter. New York is bijna het tegenovergestelde van Granada. Ik kan met blijdschap zeggen dat er nul wolkenkrabbers in Granada staan. En zelfs vandaag de dag is de stad bijna onbegaanbaar met de auto. Ik heb het zelf moeten ondervinden, toen ik met een klein groepje Britten van Valencía was meegereden. “I hate this city!” werd er door onze chauffeur geroepen, en de andere Britten waren het volmondig met hem eens. De stad heeft haar schoonheid nooit verloren en zal die niet gauw verliezen (in het centrum staat een Starbucks, maar dat zie ik door de vingers). Het is beangstigend om in deze eeuw het gedicht te lezen, waarin de bloedrivieren van de bio-industrie en de orgies van boormachines zich in meer of mindere mate in alle steden ter wereld hebben gemanifesteerd. Is Lorca’s apocalyptische visie gerechtvaardigd? Misschien wel. Aan de andere kant laat hij zien hoe er ook tegenin kan worden gegaan: door erover te schrijven. Dat klinkt wat afgezaagd, maar er is bijna niets zo sturend voor de moderne mens als goede schrijvers. Kijk naar Karl Marx, Tolstoi, Emma Goldman, Joseph Conrad, allemaal schrijvers die niet alleen door hun inzichten in het leven of de politiek, maar vooral door hun briljante pen de bekendheid hebben verworven die ze vandaag de dag genieten. Lorca is ook zo’n woordkunstenaar, die de gevaren van de moderne tijd weet te onderstrepen en zich bovendien durft op te offeren, zolang zijn boodschap maar door dreunt in de volgende generaties: schrijf, schrijf, schrijf.
3 notes · View notes
highfive-no-okay · 11 years
Text
XIV Ga nu maar liggen liefste
Ga nu maar liggen liefste in de tuin, de lege plekken in het hoge gras, ik heb altijd gewild dat ik dat was, een lege plek voor iemand, om te blijven Rutger Kopland (1934 - 2012 )
0 notes