Tumgik
#sacramentarium gelasianum
cuties-in-codices · 11 months
Text
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
joyful calligraphy
in the "sacramentarium gelasianum", france, ca. 780-800
source: Paris, BnF, Latin 12048
927 notes · View notes
emmaklee · 3 years
Photo
Tumblr media
Sacramentarium gelasianum (eighth century)
49 notes · View notes
rogerpearse · 2 years
Text
Sacramentarium Gelasianum - The Gelasian Sacramentary
Sacramentarium Gelasianum – The Gelasian Sacramentary
Ancient and medieval church service books, or liturgical manuscripts, are a subject of their own, about which I know nothing.  Today I had occasion to find out something about the Sacramentarium Gelasianum, or Gelasian Sacramentary, so I thought that I would share it with you. There are three ancient service books which have survived to our own times.  One of these is known as the Sacramentarium…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
clancarruthers · 2 years
Text
THE EARLIEST MEDIEVAL KNIGHT-CLAN CARRUTHERS CCIS
THE EARLIEST MEDIEVAL KNIGHT-CLAN CARRUTHERS CCIS
  What is the earliest depiction of a medieval knight? ** 780-800 Frankish, BNF Latin 12048 – Sacramentarium Gelasianum     Generally, what is the earliest depiction of a medieval knight? (or, simply a heavily armed mounted soldier, since knighthood only became a definite concept during the High Middle Ages.) I’ll confess that my knowledge on this account comes from an Osprey book by David…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
jasvegh · 4 years
Text
IMPERATOR CHRISTIANUS
Over de kerkpolitiek van Karel de Grote
Zomer 2019 bezochten we Aken. We waren onder de indruk van deze stad, die zoveel geleden heeft in de tweede wereldoorlog. Veel is herbouwd. In Aken is de geschiedenis levendig. Dat werd ons duidelijk toen we het Centre Charlemagne bezochten, het nieuwe stadsmuseum van Aken. Veel is hier te zien van leven en werken van Karel de Grote. Hij woonde vaak in Aken. De palts was zijn paleis, vlak bij het Centre Charlemagne. Hij baadde in de warmwaterbronnen. Hij stierf er en werd begraven in de munster. In het Centre Charlemagne is een schilderij te zien van de kroning van Karel tot keizer door de paus. Dat riep bij mij de vraag op: wat heeft Karel betekend voor de kerk? Wat was zijn kerkpolitiek? Het blijkt dat hij veel heeft betekend voor kerk en maatschappij. Dat wordt duidelijk in dit artikel.
Karel wordt waarschijnlijk in 742 geboren als zoon van Pippijn. Deze verdeelt het rijk tussen Karel en zijn broer Karlmann. In 768 worden Karel en Karlmann tot koning gekroond. Er ontstaan wrijvingen tussen beide broers, maar vóór het conflict uit de hand loopt sterft Karlmann in 771. Karel heeft nu het rijk alleen en dat wordt ook erkend door de onderdanen van Karlmann.
 Expansionistische politiek
Karel heeft een droom: een droom van één groot rijk, onder zijn leiding. Hij wil Franken en Germanen verenigen. Hij wil bereiken wat zelfs de Romeinen nooit gelukt is. En hij ziet in het christendom een middel om dat doel te bereiken. Het is een bindmiddel om de losse onderdelen van het rijk samen te binden. De heidense stammen moeten niet alleen onderworpen worden door het zwaard, ook door het Woord. Karel is een vrome gelovige en praktiseert zijn geloof op zijn wijze. Hij voert een expansionistische politiek en probeert vele volken onder zijn heerschappij te krijgen. Jaar op jaar trekt hij ten strijde tegen Germaanse en Frankische stammen en uiteindelijk slaagt hij in zijn doel. Hij bereikt dat het grootste deel van West-Europa onder zijn heerschappij valt. Hij onderwerpt de heidense stammen, zoals de Friezen. Hij legt hun het christendom op. Hij wil ook de Saksen onderwerpen. Maar deze verzetten zich tegen het christendom. Karel trekt tegen hen ten strijde in 772 en 775. In 776 weet hij hun verzet te breken. Velen beloven aanname van het christendom en onderwerping. Velen worden gedoopt. Maar ze doen dit alleen maar om het vege lijf te redden. Hun woord is niets waard. Als het even kan komen ze weer in opstand. Ze hebben hun vrijheid lief en willen niet leven in knechtschap. Karel probeert hen steeds weer te onderwerpen en hij doet dit niet zachtzinnig. In 782 verslaat hij de Saksen nogmaals nadat hij een nederlaag tegen hen geleden heeft en richt hij in Verden een bloedbad aan: 4500 Saksische edelen worden afgeslacht. Dit moet de Saksen afschrikken. Het verdriet onder hen moet groot zijn. Velen zijn in de rouw. Velen voelen ook wrok tegenover de Franken, die hen zoveel leed hebben aangedaan. Maar ze gaan door de knieën. Tegen zoveel geweld kunnen ze niet op. Massaal laten ze zich dan dopen. Christelijke priesters prediken het evangelie in veroverd gebied. Toch blijft het verzet tegen kerstening smeulen en wel onder leiding van Widukind. Deze wil het oude geloof verdedigen. De Saksen aanbidden een algemene natuurkracht, die alles draagt als goddelijk wezen. Dit wordt vereerd in de heilige eik Irminsul. Irminsul is waarschijnlijk een enorme boomstam of houten zuil in een heilig bos. De Saksen brengen mensenoffers. Er is veel bijgeloof. Ze aanbidden demonen. Karel ziet in de goden van de Saksen demonen, die het christelijk leven vernietigen. Hij verwoest daarom de heilige eik. Ook de tovenarij wil hij uitroeien. Daarmee grieft hij de Saksen zeer. Het heiligste wordt hun afgenomen. Als de Saksen in opstand komen, worden veel priesters vermoord. Karel stelt de Saksen voor de keuze: aanname van het christendom of de dood. Concreter: alle Saksen, die zich tegen het christendom verzetten en zich niet aan de Tien Geboden houden, worden ter dood gebracht. Wie de doop ontloopt wordt terechtgesteld. Zijn maatregelen zijn niet mals. Hij schrijft dit in zijn Capitulatio de partibus Saxoniae en bepaalt dit op de eerste rijksdag in Paderborn in 777. De Saksen bekeren zich dan opnieuw. In 782 herhaalt Karel zijn strenge maatregelen op de Rijksdag in Lippspringe in 782. Afval van het christendom wordt zwaar bestraft, zo stelt hij. Moord op een diaken wordt met de doodstraf bestraft, evenals inbraak in een kerk en overtreding van de kerkelijke gebruiken zoals vasten. De Saksen verzetten zich tegen deze bepalingen en de gedwongen bekering. Ze vallen christelijke plaatsen aan, zoals kerken en kloosters. Widukind is niet op de rijksdag aanwezig, maar bij de heidense stammen in het noorden. Karel vreest zijn terugkeer. In 783 moet hij nogmaals ten strijde trekken tegen de Saksen. In  785 wordt er dan toch vrede gesloten en wordt Widukind gedoopt. Karel is doopgetuige. In de doopformule worden de demonen afgezworen. De Saksen zweren ook de Satan af, als ze gedoopt worden, evenals hun goden Wodan en Donar. Ze sluiten zich aan bij de belijdenis van de Drie-eenheid. Het verzet blijft echter smeulen en af en toe komen de Saksen weer in opstand. Het is moeilijk het verzet van dit trotse volk te breken. Maar in de loop van de 9e eeuw lukt dit definitief. Volgens Burkart en Still vatten de Saksen het christendom met diepte en innerlijkheid, maar we weten niet of dit zo is. Volgens Stadtmüller wordt de christelijke missie dienstbaar gemaakt aan de gewelddadige onderwerping van de Saksen. Dit is misschien kort door de bocht. Karel wilde één groot rijk stichten en zag het christendom als een middel daartoe. Maar hij had ook het ideaal de Saksen te verlossen van de duistere machten van het heidendom en hen te brengen tot het licht van Christus.
Ook andere volken probeert Karel te kerstenen. Karel richt zijn oog op de Avaren en de Slaven. Met veel geweld onderwerpt hij hen. Volgens Karel vormen ze een bedreiging voor de christelijke plantingen aan de Donau. Te denken valt aan kerken, kloosters en missieposten. De koning van de Avaren wordt in Aken gedoopt. Ook de Tsjechen worden onderworpen, maar er vindt geen missie onder hen plaats.
Later, op een synode in Beieren in 796, wordt massale doop en geweld afgewezen. Aan de doop moet ook onderwijs voorafgaan. De dopeling moet weten wat de doop in houdt. Anders wordt de doop inhoudsloos.
 De tienden
Karel voert ook de tienden in. De boeren moet nu tien procent van hun inkomen als belasting betalen. Karel wil deze gebruiken voor de kerk. De boeren komen hiertegen in opstand. De kerk had de tienden al ingesteld in 585, maar waarschijnlijk was er van een daadwerkelijke invoering weinig terecht gekomen. Er zal toen ook al wel veel verzet tegen zijn geweest. Nu echter zet Karel deze belasting door. De vrije boeren moeten ook land afstaan voor de bouw van kerken. Karel ziet echter ook het gevaar van de rijkdom van de kerk. Door schenkingen en legaten krijgt de kerk veel grond en bezit. Deze schenkingen zijn niet in de laatste plaats door Karel zelf. Landgoederen, die hij zelf niet kan gebruiken, geeft hij onder andere aan de kerk te leen. Tot het koninklijk bezit behoort een aantal bisdommen, kloosters en parochiekerken. De kerk werd rijk en daar is Karel ook zelf schuldig aan. De geestelijkheid besteedt veel tijd aan vermogensbeheer, ten koste van haar geestelijke taken, die ze begint te verwaarlozen. Karel ziet het gevaar van de ongeremde bezitsvermeerdering van de kerk en stelt hier paal en perk aan. Hoe doet hij dat? Hij geeft het bezit van de kerk vaak in leen aan leenheren. Ze mogen de bezittingen gebruiken en beheren, maar ze blijven eigendom van de kerk.
 Caesaropapisme
Karel, de Frankische koning, wordt ook beschermheer en leider van de kerk. Als hij in 774 het Langobardische rijk verovert wordt hij ook heer en meester in Rome. Hij wordt dan patricius Romanorum. Zelfs de paus wordt zijn onderdaan. Hij bevestigt de schenkingen van zijn vader: de juridische grondslag onder het bestaan van de Kerkelijke Staat. Wat is het doel van Karel? Hij wil de leiding van de kerk, ook in innerlijke aangelegenheden. Hij wil verheffing en vernieuwing. Het geestelijk leven staat op een laag peil en daar wil Karel verandering in aanbrengen. Er is ook zedelijk verval onder de priesters. Abten worden verdreven en monniken verzetten zich tegen tucht en orde. Dhondt schetst een weinig verheffend beeld van de Frankische kerk. Zelfs in de kerk speelt het geloof een ondergeschikte rol, zegt hij. Bisdommen worden slecht bestuurd en abdijen verwaarloosd. Het heidense element is nog aanwezig onder een dunne laag christendom. Geestelijken zijn laag opgeleid en hebben geen antwoord op het heidense denken, dat nog overal aanwezig is. De hogere ambten in de kerk blijven voorbehouden aan rijke mannen, die de kerkelijke goederen beheren. Ook met het geestelijk niveau van de hogere geestelijkheid is het slecht gesteld. De bisschoppen stammen vaak uit de aristocratie. Ze zijn uit op rijkdom en macht. Hun geestelijk leven is arm en hun theologische opvattingen oppervlakkig. Zelfs van de basis van het christelijk geloof hebben ze vaak geen enkele notie. Dit geldt nog in grotere mate voor de lagere geestelijkheid. Karel wil het niveau van de geestelijkheid opkrikken. Hij somt op wat een priester minimaal moet kunnen: de priester moet de Apostolische Geloofsbelijdenis, de geloofsbelijdenis van Athanasius en het Onze Vader kunnen opzeggen. Maar niet alleen opzeggen, ook kunnen verklaren. Hij moet voorts kennen het Sacramentarium Gregorianum, het liturgisch boek, dat de paus Gregorius I de Grote gaf aan de Frankische kerk en ook wel Liber sacramentorum Romanae ecclesiae wordt genoemd, of ook wel Sacramentarium Gelasianum, naar paus Gelasius I, die het samengesteld zou hebben; het is echter waarschijnlijk, dat zijn naam alleen werd gebruikt om het boek meer gezag te verlenen. Voorts moet de priester kennen de rite van het exorcisme (hij moet boze geesten kunnen uitdrijven, zeer belangrijk in de middeleeuwse kerk), het poenitentiale moet hij kennen (het boeteboek, zodat hij weet welk boetes hij moet opleggen bij de biecht), de kerkelijke kalender moet hij kennen (zodat hij weet welke feesten er zijn), het Roomse gezang (de liturgie naar Rooms voorbeeld). Verder moet hij het evangelie kunnen begrijpen, kennis hebben van de homilieën voor de zon- en feestdagen en weten hoe je pastoraat moet bedrijven. Hij moet dan ook het Liber regulae pastoralis van paus Gregorius de Grote kennen en begrijpen. Hij moet tenslotte ook kennis hebben van het brevier. Hij moet oorkonden kunnen opstellen en brieven schrijven. Kortom, er zijn veel misstanden in de Frankische kerk en Karel probeert daar iets aan te doen. Tot zover Dhondt. Karel vindt, dat onwetende priesters geschorst moeten worden.
Maar hoe is zijn verhouding met de paus? Hij ziet deze als hoeder van de apostolische overlevering. Hij vermaant de paus zelfs zich te houden aan de canonieke regels. Hij waarschuwt voor simonie, het kopen van geestelijke ambten of kerkelijke goederen. Maar hij beperkt zijn macht. Hij wil niet, dat de paus eigenmachtig ingrijpt in de Frankische kerk. Karel werpt zich op als beschermheer van de kerk. Hij wil haar beschermen tegen externe en interne vijanden. Wie zijn de externe vijanden van de kerk? Dat zijn de heidense stammen. Daarom moeten ze gekerstend worden. Wie zijn de interne vijanden van de kerk? Dat zijn zij die de ware leer in gevaar brengen. Daarom moet hun de mond gesnoerd worden. Karel ziet de functie van de paus als zuiver geestelijk. Hij ziet zichzelf als koning David uit het Oude Testament. Hij ziet zichzelf als theocratisch heerser. We kennen dit caesaropapisme uit het Oost-Romeinse rijk. Waarschijnlijk ziet Karel dat als voorbeeld. Hij heeft contacten met dit rijk. Hij ziet de paus als Mozes, die voor het strijdende volk bidt met opgeheven handen (Ex. 17:8-16). Hij schrijft dit in een brief aan paus Leo III in 796. Hij heeft goede contacten met deze paus en deze paus legt zich neer bij de suprematie van de staat over de kerk. In feite is de Frankische kerk een staatskerk. Samenvattend is het zo, dat koning en paus samenwerken. De canonieke bepalingen van de kerk worden als wereldlijke wetten erkend. De verzameling van oude kerkbesluiten van Dionysius Exiguus worden samen met de pauselijke decreten in 789 opnieuw bevestigd op een rijksdag in Aken. Het koningschap heeft een geestelijk karakter. Conciliebesluiten worden verheven tot grondwet. In die zin is de kerk niet afhankelijk van de staat, zoals men zou denken. Wel beschouwt Karel de kloostergoederen als zijn eigendom. De kerkelijke goederen worden zonder bewilliging van de bisschop geleend aan voorname leken.
 Vernieuwing en hervorming
Karel gebruikt zijn positie om orde op zaken te stellen in de kerk. Hij doet dat onder meer door Capitularia: oproepen of decreten aan de bevolking om zich te houden aan het recht. Later verandert hij deze in vermaningen: admonitiones generales. De heerser wordt hierin gezien als leraar en prediker. De Capitularia houden zich ook bezig met het christelijk gedrag van de bevolking. Dit wordt vermaand zich christelijk te gedragen. Om op dit alles toe te zien zendt Karel missi uit: boden van de koning. Ze zien toe op herstel van de kerken, de christelijke levenswijze van de geestelijken en op de orde in de kloosters. Je zou de missi dus kunnen zien als een soort kerkvisitators.
Karel versterkt de positie van de bisschoppen. Hij plaatst de kloosters onder bisschoppelijk toezicht. Wel benoemt hij zelf de bisschoppen. De paus komt er niet aan te pas. Karel bemoeit zich ook met de taak van de bisschoppen: ze moeten zich wijden aan hun kerkelijke taken en niet opgaan in de verzorging van wereldse zaken. Ze moeten celibatair leven. Ze mogen er geen glanzende hofhouding op na houden. Ze moeten werken aan kerkelijke vernieuwing. Dat moeten ze doen door prediking en kerkvisitatie. Diocesane synoden moeten het opzicht hebben over de geestelijkheid. Dorpsbisschoppen en reizende bisschoppen worden vicaris van de bisschop. Wildgroei wordt dus aan banden gelegd en het kerkelijk leven gereguleerd.
Karel voert ook het systeem van de parochies door. In het Frankische rijk zijn er in stad en land zelfstandige parochiekerken met dooprecht, een eigen kerkhof en het recht op de tienden. We noemen dit het “eigen kerkrecht”. Het is zelfs zo, dat de heer zijn kerk mag verkopen. Soms doen daarin priesters dienst zonder bisschoppelijke wijding of opdracht. Dit alles legt Karel aan banden. Hij treft bepalingen tegen het aanstellen van ongeordende priesters. De geestelijken in deze parochies moeten voortaan rekenschap afleggen aan de bisschop. Eerder is al bepaald, dat de kerkheren hun geestelijken bij hun aanstelling aan de bisschop moeten voorstellen. Maar ook de geestelijken krijgen beperkingen opgelegd: ze mogen niet zonder toestemming van de diocesane bisschop hun kerk voor een andere inruilen. De parochies kennen parochiescholen voor het catechetisch onderricht. Eenmaal opgerichte kerken moeten behouden blijven en hun kerkdiensten moeten doorgaan
De geestelijkheid moet berekend zijn op haar taak. Daarom besteedt Karel veel aandacht aan de verheffing van de geestelijkheid. Veel priesters zijn analfabeet en kunnen lezen noch schrijven, laat staan ordentelijk een mis opdragen of de sacramenten bedienen. Ze zijn onwetend omdat ze geen of geen goede opleiding genoten hebben. Daarom zorgt Karel voor goede priesteropleidingen. Hij doet dat in 787. De opleiding vindt plaats in klooster- en domscholen. Karel vindt dat een bepaalde theologische kennis vereist is om priester te zijn of worden. De studie van de theologie en de uitleg van de Heilige Schrift vormen de belangrijkste onderdelen van de studie. Karel denkt, dat de christelijke leer zonder klassieke vorming niet begrepen kan worden. Daarom moet er in de priesteropleiding veel aandacht worden besteed aan de klassieken. Het Latijn wordt daarin weer belangrijk. Naast dit alles begunstigt hij ook de vita canonica: het gemeenschappelijk leven van de geestelijken in navolging van het monnikendom. Het gaat hierbij met name over geestelijken, die verbonden zijn aan een kathedraal. Ze hebben gemeenschappelijke gebedsuren en kapittellezingen. Ze slapen op een gemeenschappelijke slaapzaal en ze eten in een gemeenschappelijke eetzaal. Ze hebben dus weinig of geen privéleven. Alles doen ze gemeenschappelijk. Ze moeten veel studeren, boeken kopiëren en aan handenarbeid doen. Voor dat laatste kunnen we denken aan manden vlechten of kaarsen maken. Ook het kopiëren van handschriften kunnen we rekenen tot lichte handenarbeid. Die handenarbeid moet licht zijn om het meditatieve geestelijke leven niet te verstoren. Aan het hoofd van deze geestelijken staat een proost of abt.
Karel voert niet alleen vernieuwingen door, ook hervormingen. Eredienst en pastoraat hebben zijn aandacht. De prediking vindt hij belangrijk. Het volk moet door de prediking op een hoger zedelijk peil komen. Het moet de Tien Geboden kennen en ernaar leven. Leugen en bedrog, diefstal en ontrouw in het huwelijk moeten uitgebannen worden. Waarschijnlijk wordt er daarom ook gepreekt in de volkstaal. Het is mij een raadsel hoe later het Latijn een dominante plaats in de kerk kreeg. De prediking gaat dan aan de meesten gewoon voorbij.
Karel houdt zich ook bezig met de liturgie. Deze moet gestandaardiseerd worden. Wildgroei moet uitgebannen worden. Op alle plaatsen moet dezelfde liturgie gebruikt worden, of je nu in Paderborn bent of in Passau. Daarom voert Karel de Roomse liturgie in, de Cantus Romanus. De paus helpt hem hierbij een handje. Van paus Hadrianus krijgt hij het Sacramentarium Gregorianum, dat hij laat herzien door zijn adviseur Alcuin. Deze speelt een niet onbelangrijke rol in de kerkpolitiek van Karel. Deze Alcuin leidt de domschool in York, maar gaat in 782 over naar het Frankische hof. Het Gregorianum vormt de grondslag van het Missale Romanum, dat nu nog gebruikt wordt. Hierin wordt voorzien in Gregoriaans-Latijnse priesterzang. Het volk zingt weinig: alleen het Kyrië Eleison, het Gloria en het Sanctus. Ook worden orgels gebouwd in de kathedralen en kloosterkerken. Verder worden uitgegeven: het Lectionarium met de Roomse ordines (ze ordenen de eredienst), het Homiliarium (lezingen uit de kerkvaders), het Antiphoniarium (een liturgisch boek) en de Libri Canonici (ze regelen het kerkrecht en de liturgie). Het hof verbreidt het Psalterium. De jeugd moet de psalmen uit het hoofd leren en het evangelie en de misliturgie kennen. Alleen oudere geestelijke mogen boeken overschrijven. Waarom? Omdat de jongere gauwer afgeleid zijn en gauwer fouten maken? Voor de kloosters geldt de Regel van Benedictus. Ook de Bijbeltekst wordt herzien. Tenslotte wordt de geestelijkheid ook aangespoord om ijverig aan pastoraat te doen. De priesters moeten hun parochianen bezoeken en in contact met hen staan. Ze moeten zijn als goede herders, die goed voor hun schapen zorgen. Karel bepaalt dit in zijn Frankfurter Capitulare van 794.
Karel neemt al deze maatregelen om de kerk te versterken en daarmee de eenheid van zijn rijk. Maar wat vraagt Karel van de gewone parochianen? Hun geestelijk leven gaat hem ter harte. Hij is een goed vader des vaderlands, die bekommerd is om het heil van zijn onderdanen, ook van hun zielenheil. De parochianen moeten het Onze Vader uit het hoofd kunnen bidden en de geloofsbelijdenis uit het hoofd opzeggen, schrijft Karel in zijn Admonitio. Ze moeten regelmatig naar de kerk komen om onder het Woord te zijn. Om dat te stimuleren voert Karel het klokgelui in. Zodra de kerkklok luidt weten de gelovigen dat het tijd is voor de mis. Vroeger hadden de kerkelijke leiders de openbare boetedoening nieuw leven willen inblazen, maar dat was mislukt. Hoe ging die openbare boetedoening in zijn werk en waarom is die mislukt? Karel legt zich hier niet bij neer en bevordert de biecht. En bij de biecht behoren boeten. Genoemd kunnen worden: vasten, onthouding, geseling, gevangenisstraf, verbanning of zelfs excommunicatie. Dat zijn zware straffen om het volk in het gareel te houden. Wat betekenen deze straffen concreet? Vasten betekent, dat iemand op rantsoen wordt gezet. Hij of zij mag alleen leven van water en brood. Onthouding: de man of de vrouw mag een bepaalde tijd geen seks hebben met zijn of haar partner. Maar er kan ook onthouding zijn van alcoholische dranken en vlees. Je pilsje of wijntje moet je dan laten staan. Het karbonaadje gaat aan je neus voorbij. De vraag is: hoe valt dit allemaal te controleren? Karel heeft toch geen spionnen in de huiskamer of in de kroeg? Of is dat de taak van de eerdergenoemde missi? Maar misschien heeft de priester wel zoveel gezag, dat de biechtende gelovige het wel uit zijn hoofd laat de strafbepalingen van de priester te negeren. De priester spreekt namelijk namens God. Geseling: dat is een zware lichamelijke straf, die we ook in de Bijbel tegen komen en nu nog in moslimlanden. De mens wordt tot bloedens toe gegeseld. Gevangenisstraf: men wordt voor een bepaalde periode gevangengezet. Ook geen pretje in die tijd. Men zit soms geketend in een donkere cel. Het is er koud en vochtig. Je wordt besnuffeld door de ratten. Men krijgt een karig rantsoen. Verbanning: men wordt verbannen uit stad of dorp. De band met de gemeenschap wordt feitelijk doorgesneden. Men is aangewezen op zichzelf. Verbanning kan voor een bepaalde tijd zijn. Excommunicatie gaat nog een stap verder. Men wordt uit de gemeenschap gestoten, men is paria, men heeft geen rechten meer en is vogelvrij verklaard. Niemand die zich nog om je durft te bekommeren…Excommunicatie is voor altijd. Het betekent ook, dat je uitgesloten bent van de heilmiddelen van de Kerk en daarmee voor eeuwig verloren gaat. Karel boezemt met deze maatregelen de mensen angst in en zijn streven heeft dan ook succes. De biecht verbreidt zich meer en meer. Als iemand zijn zonden opbiecht heeft hij er misschien berouw van en wil hij het de volgende keer beter doen. Zedelijke verheffing van het volk is de achterliggende gedachte van de bevordering van de biecht. Ook de geestelijken hebben hierin een taak. Ze moeten ijverig de biecht horen. De synode van Châlons stelt, dat de gelovige de plicht heeft om voor God zijn zonden te belijden. Er is echter geen biechtdwang. Ook heeft de priester nog niet de macht om de zonden te vergeven. Dat is van latere tijd. Verzoening vindt plaats door het smeekgebed.
De zondag moet op een waardige manier gevierd worden, vindt Karel. Het is immers een heilige dag en moet geheiligd worden. Zondagsheiliging staat hoog in het vaandel bij hem. De eucharistie moet minstens éénmaal per jaar gevierd worden, zeker op Witte Donderdag. Dat is een heel ander verhaal dan de huidige praktijk in de Rooms-katholieke kerken: daar wordt elke zondag de eucharistie gevierd. Ook de christelijke feestdagen moeten in acht genomen worden. Maar niet alleen dat. Ook aan de armen moet gedacht worden. Je kunt niet alleen denken aan je eigen zielenheil, ook het lot van de armen moet je ter harte gaan. Daarom besteedt Karel veel aandacht aan de armenzorg, de diaconie. Karel bevordert bedevaarten en vastentijden. Bedevaarten kunnen gemaakt worden naar het graf van een heilige, bijvoorbeeld naar Santiagio de Compostella in Spanje, waar het graf van de apostel Jacobus is, maar Santiago ligt niet in het gebied van het Frankische rijk. Verder bevordert Karel offers en schenkingen aan de kerk. Deze hebben in zijn visie een religieuze meerwaarde: ze gelden als schuld delgende aalmoezen en verdienende middelen ter zaligheid. Met andere woorden: je kunt je zaligheid kopen. Het is juist hiertegen, dat Luther later geprotesteerd heeft. Karel bevordert ook het herhaald bidden van de Psalmen en het brengen van misoffers. Ze hebben de kracht om de zonden te vergeven, maar ook (vooral sinds paus Gregorius de Grote) om de doden verlichting te geven. Dus wij hier op aarde kunnen bijdragen aan het zielenheil van de doden. Dit alles heeft tot resultaat, dat het religieus en zedelijk leven van het volk op een hoger peil komt.
In de tijd van Karel bloeit ook de kerkelijke bouwkunst. Er worden basilica gebouwd. Er is een overgang naar de Romaanse stijl. We kunnen denken aan de munster of domkerk in Aken, een schitterend gebouw, dat tegenwoordig bezocht wordt door vele toeristen, zo hebben wij gemerkt.
 Leergeschillen
Boven schreef ik al, dat Karel zich de beschermheer van de kerk voelt. Hij voelt zich ook verplicht over het katholieke geloof te waken. Hij durft het niet over te laten aan de paus of de kerk zelf. Hij grijpt in in leergeschillen. Hij doet dat onafhankelijk van de paus, soms zelfs in strijd met hem. En er zijn enkele belangrijke leergeschillen in zijn tijd. We noemen: het adoptianisme, de beeldenverering en het Filioque. Ik ga daar nu nader op in.
Het adoptianisme: bisschop Elipandus van Toledo leert, dat Christus alleen naar zijn goddelijke natuur als de ware Zoon van God beschouwd moet worden. Naar zijn menselijke natuur is Hij adoptiefzoon. Hij brengt dit naar voren op de synode van Toledo in 785. Hij zoekt steun bij Karel en de Frankische bisschoppen, maar krijgt nul op het rekest. Karel is het niet met hem eens en laat deze leer in 794 verwerpen op de synode van Frankfort. In de Karolingische Christusvoorstelling ligt het accent op de goddelijke natuur. Ook hier zit Alcuin weer achter. Hij leert Christus als Homo assumptus in plaats van Filius adoptivus.
De beeldenverering: tegen het besluit van het zevende oecumenische concilie van Nicea (787) laat Karel de Libri Carolini uitgaan. Hij verwerpt hierin de verering van beelden. Hij vindt, dat de Grieken een willekeurige uitleg van de Bijbel hebben. Blijkbaar is hij zelf Bijbelvast. De theoloog Theodulf, adviseur van Karel, onderscheidt tussen adoratio (die alleen God toekomt) en veneratio (voor heiligen en relikwieën). Maar Karel kent ook de beelden geen veneratio toe. De paus is eigenlijk voor de beeldenverering, maar voegt zich in zijn besluit. Dat tekent de macht van Karel.
Het Filioque: sinds 589 leert de Synode van Toledo het Filioque: de Geest gaat óók uit van de Zoon. Deze synode heeft invloed op de Frankische kerk. Sinds 767 voegt deze het Filioque toe aan het Constantinopolitanum, de geloofsbelijdenis van Nicea, die in Constantinopel bekrachtig werd. De Oosterse Kerk leert: de Geest gaat uit van de Vader door de Zoon. In 809 laat Karel de toevoeging van het Filioque erkennen op de synode van Aken. Hij krijgt paus Leo III niet aan zijn kant. Deze is tegen de invoeging, niet tegen de leer op zichzelf. Ook in deze kwestie dus drukt Karel de paus opzij en grijpt hij in in de dogmavorming van de kerk.
Was Karel dan zo’n groot theoloog, dat hij kon meepraten over deze leergeschillen? Hij zal wel geïnteresseerd zijn geweest in theologische vraagstukken, maar hij werd hierin terzijde gestaan door Alcuin, een eminent Angelsaksisch theoloog die werkte aan zijn hof en zijn adviseur was. Deze noemt Karel leraar (doctor) en prediker (praedicator). Maar hij fluistert hem wel het een en ander in.
 Kroning tot keizer
Sinds enige tijd is Leo III de paus in Rome. Hij heeft het niet gemakkelijk en heeft veel tegenstanders, met name uit de kring van zijn voorganger. Misschien vinden ze, dat de nieuwe paus van een te geringe komaf is. Ze beschuldigen hem van zedelijk wangedrag en meineed. Kortom: ze willen hem weg hebben en stellen daartoe alles in het werk. Ze schuwen het zelfs niet hem van zijn paard te sleuren, hem te mishandelen en te ontvoeren. Berichten dat ze zijn ogen uitstaken en zijn tong uitrukten kloppen echter niet. Maar het lukt de paus te ontsnappen. Dit is een drama ten top. Ziet u hem al klimmen over de gevangenismuur? Hij vlucht naar Paderborn, waar hij zich onder bescherming stelt van Karel. Het is juli 799. Karel laat het er niet bij zitten en onderneemt actie, daadkrachtig als hij is. Dit wordt hem ingefluisterd door Alcuin. Deze is van mening, dat de koning de paus naar Rome moet terugbrengen om te verhoeden, dat de kerk te gronde gaat. Koninklijke gezanten brengen de paus dan terug naar Rome. Deze wordt daar met veel ceremonieel ontvangen. Enige tijd later gaat Karel er zelf ook heen. Daar zet hij de tegenstanders van de paus op hun nummer en herstelt de paus in zijn functie. De paus is blij en dankbaar dat het weer zover mocht komen. Hij wil uit dankbaarheid iets terugdoen. Maar eerst moet hij nog verschijnen voor een synode om rekenschap af te leggen van zijn daden. Hij moet ook een reinigingseed afleggen. Hij moet zich dus zuiveren van alle blaam! Stel je voor: een paus die in staat van beschuldiging wordt gesteld! Maar de paus wordt vrijgesproken. Zijn vijanden worden verbannen. Als het kerst is (we schrijven het jaar 800) woont Karel de plechtige mis bij in de St. Pieter in Rome. Daar verrast de paus hem. In een onbewaakt ogenblik drukt hij de keizerskroon op het hoofd van Karel en roept hem uit tot keizer. Het volk bejubelt de nieuwer keizer en draagt hem op aan God. Het noemt hem “imperator”. Einhard, de biograaf van Karel, schrijft over deze gebeurtenis: Karel vindt het niet zo leuk wat er gebeurd is. Als hij van tevoren geweten had dat de paus hem tot keizer zou kronen, zou hij niet gekomen zijn. Waarom vindt Karel het niet zo leuk? We kunnen er slechts naar gissen. Waarschijnlijk vindt hij het niet zo leuk, dat de paus hem tot keizer gekroond heeft en dat hij niet zelf de keizerskroon op zijn hoofd kon zetten. Nu lijkt het of hij afhankelijk is van de paus en hij wil juist boven de paus staan. Welke motieven heeft de paus om Karel tot keizer te kronen? Twee: hij versterkt zijn eigen positie tegenover zijn vijanden en hij toont zijn dankbaarheid aan Karel.
Karel noemt zich voortaan echter niet Imperator Romanorum, zoals men zou verwachten, maar Romanorum gubernans imperium. Waarom doet hij dat? Waarschijnlijk om de Oost-Romeinse keizer niet voor het hoofd te stoten. Opgemerkt zij echter dat de Oost-Romeinse keizerstroon op dat moment vacant is. Maar dan nog wil Karel Byzantium niet bruuskeren. Volgens Von Giesebrecht echter stelt Karel zich wel op als opvolger van de oude Romeinse imperatoren. Het zou kunnen, dat hij zich wel gedroeg als een imperator, maar de titel niet officieel wilde voeren. Von Giesebrecht is van mening, dat hij meer de theocratie van het Oude Testament nastreefde dan de despotie van de Romeinse keizerstaat. Zijn ideaal is het Godsrijk op aarde, waarin de keizer door God Zelf als stedehouder gesteld is. Hij voert het zwaard om de misdadigers te straffen. Hij wordt dan ook aangeduid als “regent van de heilige kerk”. Tot zover Von Giesebrecht. We kunnen het ook zo zien: Karel ziet zich als leider en verdediger van de “Godsstaat” op aarde. Hij wordt hierin geïnspireerd door het gelijknamige boek van Augustinus. Alleen, deze kerkvader voorziet pas in de Godsstaat op aarde aan het eind van de tijden. Karel lijkt dit rijk naar voren te willen halen en in zijn tijd al te realiseren. Hij ziet zich als opvolger van keizer Constantijn de Grote, die het oude heidense rijk in een christelijk imperium veranderd heeft. Karel heeft de geschriften van Augustinus leren kennen tijdens zijn veldtochten tegen de Langobarden en ze met enthousiasme gelezen. Volgens Einhard in zijn Vita Caroli Magni hield hij van de boeken van Augustinus.
De kroning van Karel tot keizer gaat gepaard met strenge maatregelen. Voortaan geldt de overtreding van de Tien Geboden als infidelitas en dat wordt bestraft. Karel stelt een verbod op veten in. Hij roept het volk op om geschillen niet uit te vechten via veten, maar om ze bij te leggen en zich met elkaar te verzoenen. Dit alles wordt besloten op een rijksvergadering in Aken. De werkelijkheid is deze: kerkvergaderingen hebben Karels goedkeuring nodig om bijeen te komen. Hij vult hun besluiten aan en heeft een beslissende stem. De paus boet in aan invloed. Karel vindt het Duits belangrijk. Men begint in het Duits te preken en dienstboeken in het Duits te vertalen. Ook bisschoppen en abten zijn gehoorzaam aan Karel. Het is zelfs zo, dat Karel de hoge geestelijken aanstelt en afzet. De geestelijken moeten krijgsdiensten verrichten en soldaten leveren. Hoe zit dit? Moeten geestelijken in dienst en krijgen ze geen vrijstelling van dienstplicht vanwege hun geestelijke ambt? Ziet u het al vóór u? Een priester, die met het zwaard in de hand op het slagveld de kop van de vijand er af hakt? En hebben ze personeel in dienst, dat ze zomaar in dienst kunnen sturen? Ziet u het vóór u? Een abt, die zijn monniken met wapperende pijen het slagveld op stuurt? Karel heeft veel macht, maar aan de andere kant is de kerk niet geheel uitgeschakeld. Ze is belangrijk voor hem. De kerk houdt het rijk bijeen. Ze heeft een zekere invloed op de staat. Synoden en rijksvergaderingen komen gewoonlijk gezamenlijk bijeen. De stem van de geestelijkheid is van het grootste belang.
Dat Karel tot keizer gekroond wordt betekent ook de emancipatie van het Westelijke rijk tegenover het Oost-Romeinse rijk. Tot dan toe zijn ze formeel één rijk onder de keizer van Byzantium. Vanaf nu zijn er twee keizers: een in het Westen en een in het Oosten. Dit zal ook bijdragen tot de latere scheuring van de Oosterse en de Westerse kerk in 1054.
Vanaf 806 wordt de kracht van Karel minder. Hij wil nog meer kerkelijke hervormingen doorvoeren, maar het lukt hem niet. De tegenstand is te groot. Machtige heren zijn uit op de kerkelijke goederen en hoge functies.
In 814 sterft hij in Aken. Zijn laatste woorden zijn: “In Uw handen beveel ik mijn geest”. Karel was een diepgelovig man. Hij wordt begraven in de munster (Münsterkirche) of dom van Aken.
De dom in Aken – foto Jasv
 Literatuur:
B.J. Kidd (ed.), Documents illustrative of the history of the Church, Vol. III c. 500-1500, London 1941, p. 77vv.
H. Bettenson (ed.), Documents of the Christian Church, Oxford-New York-Toronto-Melbourne 2 1979, p. 93v.
W. von Ranke, Von der arabischen Weltherrschaft und dem Reich Karls des Grossen bis zu den Zeiten des Übergangs zur modernen Welt, in: Weltgeschichte. Die Geschichte der abendländischen Welt von den ältesten historischen Völkergruppen bis zu den Zeiten des Übergangs zur modernen Welt, Bd. II, Ungekürzte Neuausgabe, Essen z.j., p. 123-161
W. von Giesebrecht, Geschichte des deutschen Kaisertums, Bd. 1: Gründung des Kaisertums, Neuausgabe 2000, z. pl., p. 107-139
C. Grimberg, R. Svanström e.a., De volksverhuizingen, in: Sesam nieuwe geïllustreerde wereldgeschiedenis, dl. 5, Baarn z.j., p. 139-159
L.D. Terlaak Poot, De Kerk in het tijdperk der Karolingers, in: G.P. van Iterzon en D. Nauta (red.), Geschiedenis van de Kerk III, Kampen 2 1963, p. 72-96
K. Heussi, Kompendium der Kirchengeschichte, Tübingen 13 1971, p. 164-169
T. Dowley (red.), Handboek van de geschiedenis van het christendom, Den Haag 1979, p. 229-232
E. Ewig, Das Zeitalter Karls des Grossen (768-814), in: H. Jedin (Hrsg.), Die mittelalterliche Kirche, in: Handbuch der Kirchengeschichte III/1, Freiburg-Basel-Wien 1985, p. 63-117
A. Nitschke, Frühe christliche Reiche, in: G. Mann u. A. Nitschke (Hrsgg.), Propyläen Weltgeschichte. Eine Universalgeschichte, Bd. V, Berlin-Frankfurt am Main 1986, p. 296-308
W. Burkart (red.) en W. Still (lect.), Das Römische Imperium – Werden des christlichen Abendlandes bis zu Karl dem Grossen, in: Grosse Weltgeschichte in sechs Bänden, Bd. II, Köln z.j., p. 334-343
R.W. Southern, Western Society and the Church in the Middle Ages, in: O. Chadwick (ed.), The Pelican History of the Church, Harmondsworth 1978 (repr.), p. 174
G. Stemberger (Hrsg.), 2000 Jahre Christentum. Illustrierte Kirchengeschichte in Farbe, Erlangen 1990, p. 221-223
J. Glanz u. L. Häusler, Das Frankenreich Karls des Grossen, in: H. Pleticha (Hrsg.), Deutsche Geschichte, Bd. 1: Vom Frankenreich zum Deutschen Reich 500-1024, Gütersloh 1993, p. 48-53
W. Stadtmüller, Christentum im fränkischen Reich, in: H. Pleticha (Hrsg.), Deutsche Geschichte, Bd. 1: Vom Frankenreich zum Deutschen Reich 500-1024, Gütersloh 1993, p. 107v.
J. Dhondt, Das frühe Mittelalter, in: Weltbild Weltgeschichte Bd. 10, Augsburg 1998, p. 38-84
 J.A.S. Végh, Amersfoort maart 2020
0 notes
idealconservateur · 4 years
Video
instagram
Sacramentarium gelasianum [Sacramentaire gélasien, dit de Gellone (Saint-Guilhem-le-Désert)]. 780-800⠀ ⠀ => https://c.bnf.fr/yET
(via Gallica BnF (@gallicabnf) • Photos et vidéos Instagram)
0 notes