Tumgik
kulabata · 2 years
Text
Kitanda
Los van mijn naasten en mijn kat, is wat ik het meest van huis mis mijn douche en mijn bed. Een douche met een goede straal, direct warm, ook op dagen dat het bewolkt is geweest: ik heb er nieuwe waardering voor gekregen. In plaats daarvan loop ik bijna dagelijks drie keer tussen keuken en badkamer heen en weer met een volle waterkoker om een poedelbadje te bereiden. Liever dat, dan een koude douche te nemen. En de bedden in Shirati zijn stuk voor stuk schuimrubberen matjes die minimale steun bieden. Vergelijk dat met mijn heerlijk zachte, ondersteunende matras in Nederland, en ik mis de dagen dat ik opstond zonder eerst weer alle rugspieren los te moeten stretchen. Bovendien is warm douchen, als het al kan, per definitie niet iets wat je in de ochtend kunt doen, omdat onze zonneboiler dan nog niet is opgewarmd, wat het opstaan nog wat zwaarder maakt.
Na een week met afgunst naar Joost z’n boxspring met houten ombouw te hebben gekeken, was het al snel tijd voor actie, en heb ik in Mwanza eenzelfde matras besteld. Singh de Indiase matrassenman verkoopt de enige niet-schuimmatrassen ten westen van de Kilimanjaro en heeft er toevallig precies een op voorraad. Voor een omgerekende 280 euro is het van mij – dat is vanaf het aankoopmoment 2 euro per goede nachtrust, en dat heb ik er wel voor over. In een verrassend moderne wending blijkt Singh bovendien ook een bankoverschrijving te accepteren. Zo lijkt het allemaal heel simpel te gaan, maar nadat dat geld drie weken lang spoorloos is, boekt ABN Amro het terug en moet Nathan als hij een keer in Mwanza is alsnog contant betalen. Daarna laat Singh er echter geen gras over groeien, en komt het matras met een klein vrachtwagentje de volgende ochtend nog in Shirati aan, terwijl Nathan en Constant nog in Mwanza zijn. Ons huis heeft geen adres, want de straten hebben geen namen, dus wordt Joost op zondagochtend als ik nog lig te slapen gebeld door de poortwachters van het ziekenhuis dat er een bestelling voor ons is bezorgd. Die dag wordt ik wakker van Thijs en Joost die met een enorm matras van 1,5 bij 2 meter (de standaardmaat is hier eerder 80 cm bij 1,80 meter) mijn kamer komen binnengesjouwd. Ze hebben het gevaarte het hele ziekenhuisterrein over gesjouwd en deponeren het bovenop mij terwijl ik nog in bed lig. Zowel in de lengte als in de breedte neemt het ongeveer de hele kamer in.
Een paar dagen later, ik heb dan al een aantal dagen geslapen op mijn nieuwe matras dat simpelweg bovenop mijn oude bed ligt, komt houtbewerker Justis de maten opnemen om er een kitanda omheen te bouwen. De klus is geen probleem, en gaat naar verwachting zo’n twee weken duren. In mijn naïviteit betaal ik de hele 200.000 shilling vooraf, en begin me te verlekkeren op het vooruitzicht van een echt bed – met klamboe! Het blijkt echter het startschot voor een lange reeks loze beloftes. Na twee weken gaan we eens bij Justis langs om te kijken hoe het ervoor staat. Breed lachend vouwt hij zijn eeltige schop van een hand om de mijne.
‘Oh, het bed, ja dat gaat heel goed, ik moet alleen het hoofdbord nog maken!’ Jullie kunnen het vrijdag komen ophalen. Nou, dat valt me alleszins mee. Op vrijdag zijn we terug.
‘Nee, ja, het is heel druk geweest, en mijn vader was ziek.’ De handen blijven ditmaal in de zakken van de gescheurde overjas vol splinters. Justis staat er wat ongemakkelijk bij te draaien, waardoor door de scheuren zijn enorme borstspieren nog wat beter zichtbaar worden. ‘Komende week ga ik ’s avonds voor je doorwerken!’
De volgende keer is zijn oma overleden. De keer daarna is er een leveringsprobleem van hout. De keer daarna is er geen verf te krijgen. Ik word steeds achterdochtiger en vraag of ik even de werkplaats in mag om te kijken wat hij tot nu toe heeft. In de werkplaats staat een groot hoofdbord, met sierlijke patronen erin die allemaal met de hand zijn uitgesneden. Dat valt me niet tegen! Het bord blijkt echter voor iemand anders te zijn, maar, zo verzekert Justis me: de mijne wordt net zo mooi. Ja ja.
Naar mate de weken verstrijken zien we Justis eigenlijk steeds minder. Als we zijn werkplaats bezoeken, vertellen zijn collega houtwerkers die ook een werkplaats hebben op het strookje land langs de hoofdweg dat hij uit lunchen is, of een biertje aan het drinken is in de kroeg. ‘Zeker van mijn vooruitbetaalde geld, waar hij hout van had moeten kopen,’ denk ik zuur. Bellen heeft ook geen zin: de houtbewerker heeft vuisten als bloemkolen en een ieniemienie Nokia 3310. Het lijkt fysiek onmogelijk om met die handen slechts een knopje tegelijk in te drukken, dus houd ik mezelf maar voor dat het wegdrukken van onze telefoontjes per ongeluk gaat.
We zien Justis nog een keer als hij toevallig door het dorp loopt. Met Pasen gaat hij overwerken, beloofd. Ik zeg dat ik zo graag ten minste een nacht van al die maanden hier in een bed zou willen slapen, maar ergens heb ik het al een beetje opgegeven en om eerlijk te zijn: ik slaap ook heerlijk op de bovenop het oude bed geplempte boxspring dat aan alle kanten uitsteekt. Het is een beetje lastig dat ik soms midden in de nacht wakker schrik als ik er bijna uit val wanneer ik weer eens teveel naar een los overhangend randje ben gerold, maar verder interesseert het me niet zo. En het wordt toenemend duidelijk dat Justis worstelt met een alcoholprobleem, mijn hele voorschot er al doorheen heeft gedronken en nu geen geld meer heeft om hout in te kopen. Ook de lattenbodem is er in retrospect nooit geweest.
Ik geef het op. Het is goed zo, en de energie niet waard. Als ik hier iets heb geleerd, is het pick your battles. En in een land waar niemand zich ergens druk om kan maken, is het heel lastig om dat zelf wel te doen.
0 notes
kulabata · 2 years
Photo
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
0 notes
kulabata · 2 years
Photo
Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media Tumblr media
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Siku ya Kuzaliwa ya Mfalme ya Uholanzi
De dag van de geboorte van de koning van Nederland. Koningsdag. We mogen dan wel 7000 kilometer verderop zitten, dat betekent niet dat we het niet gaan vieren. Sterker nog, het is een prachtige gelegenheid om de Tanzanianen kennis te laten maken met de meest knullige onderdelen van de Nederlandse cultuur. Bovendien zijn we momenteel met een hoop Nederlanders, want er zijn een paar Nederlandse verpleegkundestudenten aangekomen, een Annelise is gepromoveerd tot honorair Nederlander.
Ik ben al twee weken bezig met de voorbereidingen. Bij de kleermaker heb ik rode, witte en blauwe kitenge, omslagdoeken, gekocht, en geïnstrueerd om daar een Nederlandse vlag van te naaien. Ondanks het vertonen van diverse foto’s en het feit dat de Tanzaniaanse vlag ook gewoon rechthoekig is, is het resultaat op de een of andere manier een vierkant met rood-wit-blauwe banen, maar het effect mag er wezen. Met Sophia, de vrouw van Karl, ben ik naar de slager geweest om vlees te halen voor bitterballen. De specerijen en paneermeel daarvoor heb ik vier maanden geleden al meegenomen toen ik hierheen kwam. Met Sophia in de arm krijg ik een stuk beter vlees dan de paar ribben met schamele strookjes vlees ertussen die ik de vorige keer had. En dat voor dezelfde prijs. Alle rundvlees kost 8000 shilling per kilo, ongeacht wat je haalt, maar de koe wordt ’s ochtends geslacht en hoe eerder je komt, hoe betere stukken je kunt halen. Zo zijn me die ribben overkomen, maar is het me ook een keer gelukt om een hele ossenhaas te bemachtigen voor omgerekend vier euro, met meer smaak dan het meeste vlees in Nederland. Sophia woont naast de slager, en laat ’s ochtends al de goede stukken voor me apart leggen. De bitterballen zijn een driedaags proces: bouillon maken en het vlees laten sudderen, dan een roux maken voor de salpicon, de salpicon laten opstijven, de volgende dag ballen rollen, en de dag erna frituren. Gedurende dit proces blijkt er voortdurend van alles te missen, waardoor Beni regelmatig op zijn piki piki naar de markt moet. Peterselie vinden we uiteindelijk in de tuin van Maud en Kees, en mosterd maak ik zelf van mosterdzaad. Het heeft wat voeten in aarde, maar dan heb je wel echte bitterballen, naar het recept van Vlaams Friteshuis van Gogh in Amersfoort.
Suzanna wil ter ere van onze feestdag graag wat meer Nederlands leren om te gebruiken tijdens de spelletjes. We besluiten haar de meest nuttige woorden uit te leggen voor haar fanatieke aard: ‘kutzooi’ voor als ze verliest en ‘lekker voor je’, voor als ze wint. Ze kijkt heel tevreden. Ik vraag me af of ze zich wel realiseert wat vloeken is, want dat hoor je Tanzanianen eigenlijk nooit doen. Misschien is het concept ze helemaal niet bekend. Als ze die avond naar huis gaat, horen we haar hardop oefenen. Terwijl ze de tuin uitloopt, klinkt het in de verte steeds zachter: “Kutzooi! Ha, lekker voor je. Lekker voor je. Kutzooi, kutzooi, kutzooi.”
Op de dag zelf hebben we iedereen om een uur ’s middags uitgenodigd. Om kwart over een komt de laatste Nederlander aan; de eerste Tanzaniaan verschijnt pas om drie uur. Ik sta in de keuken poffertjes te maken in het oranje XXXL-overhemd dat Annelise bij een recentelijk bezoek aan de Verenigde Staten uit een kringloopwinkel voor me heeft meegenomen. De ‘poffertjespan’ is op de markt van Obwere lokaal vervaardigd door een paar goede deuken te slaan in een oude wieldop of een stuk van een gebruikt olievat, met blauwe verf er nog op. Ik heb het goed afgewassen en hoop dat ik niet iedereen loodvergiftiging geef. Bij gebrek aan poedersuiker, serveren we ze met moerbeienjam uit Tanzania’s Usambara-gebergte. Het houdt in ieder geval de Nederlanders zoet tot de Tanzanianen zich vertonen en de spelletjes kunnen beginnen.
Joost is spelleider en heeft bij gebrek aan oranje schmink shirachamayonaise op zijn wangen gesmeerd. Ondanks de vele waarschuwingen, wrijft hij het op een gegeven moment toch in zijn ogen, met alle tranen van dien. De ongeveer dertig aanwezigen, grotendeels in het oranje gekleed, worden onderverdeeld in drie teams, waarna de zeven spelletjes die we hebben voorbereid, kunnen beginnen. Iedereen is bloedfanatiek. Wanneer we beginnen met ‘nail shitting’, spijkerpoepen, staan de teams uit volle borst de afgevaardigde van het team aan te moedigen. Deelnemers proberen hun roestige spijkers bungelend van een stuk touw om de middel gebonden, in de lege tonicflesjes te deponeren. De Tanzanianen zijn er verrassend goed in, of misschien ook niet zo verrassend als je bedenkt dat de half gehurkte pose exact lijkt op hoe de danspasjes er hier uitzien. We doen elk spel twee keer, waarbij steeds een iemand uit elk team wordt gekozen om het team te vertegenwoordigen.
Na het spijkerpoepen lopen we naar de parkeerplaats waar normaliter onze auto staat voor ‘keki happen’. Tussen een elektriciteitspaal en een boom is een lint gespannen waar we plakjes Peijnenburg -meegenomen uit Nederland- aan hebben opgehangen. De deelnemers worden geblinddoekt met mondmaskers over de ogen – daar hebben we er met het verdwijnen van COVID toch genoeg van. Alle deelnemers springen in het wilde weg met de mond open omdat de plakken koek veel te hoog hangen, maar na enig valsspelen verdwijnen ze toch bij eenieder in de mond. De teams gaan gelijk op. De Tanzanianen zijn te spreken over de gekruide keki, waardoor de rest van de koek ook snel verdwenen is, van de lijn gehapt of niet.
Voor onderdeel drie hebben we op de markt van Obwere grote mfuko, gehaald, zakken waar rijst in wordt verkocht. Op het grasveld voor ons terras is een baan klaargezet waar de zaklooprace kan plaatsvinden. Dit vinden de Tanzanianen het meest geniale dat ooit uit een Hollands brein is ontsproten, en vol fanatisme stuiteren ze in de mfuko over de banen, beuken tegenstanders omver en springen met een fanatieke snoekduik over de finish. Een van onze eetkamerstoelen, die dienstdeed als markeringspunt voor het einde van de baan, blijft na alle geweld in stukken op het grasveld liggen.
Terug naar de parkeerplaats, waar inmiddels een groot kartonnen bord is opgehangen waarop ik een zebra heb getekend. Voor Punda Milia Prik, de Tanzaniaanse versie van Ezeltje Prik (een zebra in het Swahili is punda milia, letterlijk ‘een ezel met strepen’), hebben we een staart vervaardigd van een spijker met een schoenveter eraan. De blinddoek-mondmaskers komen weer tevoorschijn. De teamleden worden deze keer strategisch gekozen: iedereen die ruggenprikken geeft in het ziekenhuis, moet hier ook goed in zijn, is de gedachte. Onyango de anesthesist zet inderdaad een prima score neer, maar het is de Nederlandse dokter Donna die de winst pakt met een staart die op drie centimeter van het doel in de bil van de zebra belandt.
Bij het snoephappen in een bak water toont onze huishoudster Suzanna zich van haar wildste kant. Terwijl de tegenstanders net hun eerste snoepje te pakken hebben, spuugt ze druipend van het water al haar vijfde en laatste in het bakje. Haar normaliter secuur gestileerde haar hangt druipend langs haar gezicht. Ze proest: “Ha! Lekker voor je!”. Daarna komt de eierrace, waarbij de deelnemers een lepel in de mond nemen, daar een ei op leggen en zo het inmiddels gehavende parkoers afleggen. Terwijl we de eieren pakken, bekruipt me de twijfel of we hier wel goed aan doen, enerzijds omdat mensen wel eens met de lepel in de mond zouden kunnen struikelen en er geen tandzorg is in het dorp, en anderzijds omdat hemelsbreed veertig meter verderop kinderen liggen opgenomen met ondervoeding. Gaan wij dan riskeren dat deze eieren verloren gegaan? We hadden ze beter eerst kunnen koken. De Tanzaniaanse eieren blijken gelukkig sterker dan gedacht, en alle eieren overleven de val van de lepels op het gras, en gaan direct in het beslag voor een tweede portie poffertjes.
Het laatste onderdeel is blikwerpen, een onderdeel dat maakt dat we de komende dagen Mexicaans eten omdat we op het laatste moment nog allemaal blikken mais en kidneybonen moesten opentrekken. Halverwege het onderdeel verschijnt dan eindelijk onze grote leider, Chirangi, in het beste Koningsdagshirt van allemaal, en eist direct dat ‘Cupido’ van Jan Smit wordt aangezet (“Harder!”). Ook Karl komt even buurten, en mijn patiënt Zadock komt een tros bananen brengen voor de goede zorgen, en zich verwonderen over wat die gekke Hollanders nu weer aan het doen zijn.
Na afloop worden de punten geteld, trekken de winnaars een fles prosecco open die recentelijk is meegekomen van Schiphol, en wordt de Volendamse haringpop verruild voor Afrobeats. Alle stoelen en ander meubilair waar maar enigszins op gezeten kan worden, wordt uit de huizen getrokken, en buiten in een kring gezet. Ik stuur vanuit de keuken schalen bitterballen naar buiten, die ook bij de Tanzanianen in de smaak vallen, maar niet zo erg als de zoete poffertjes. Het feestje gaat door tot lang na zonsondergang, en ik kan met recht zeggen dat het de leukste Koningsdag is die ik ooit heb meegemaakt.
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Malaria
Het voorjaarsregenseizoen, de lange regen, is begonnen. Dat is niet zo erg als het klinkt – de meeste dagen regent het een uurtje of twee in de avond en de andere dagen blijft het droog. Overdag schijnt de zon. Je zou haast kunnen zeggen dat het prettiger is dan het droge seizoen omdat de neerslag ook wat verkoeling brengt, ware het niet dat de muggenpopulatie ook enorm toeneemt. En zoals dat gaat, komen met de muggen ook de door muggen overgedragen ziekten, in het bijzonder malaria. We zitten amper een week in het nieuwe seizoen, of we zien al een enorme toename van ernstige malariagevallen op de afdeling. Nu zijn de Tanzanianen nog redelijk beschermd tegen de ernstigste vormen van malaria omdat ze de ziekte al vaak hebben doorgemaakt, maar als een van de Nederlandse dokters het voor het eerst zou krijgen, verloopt het nog een stuk heviger. Daarvoor heb ik een noodbehandeling van twaalf tabletten Malarone meegenomen uit Nederland, maar gezien het volstromen van de afdeling, heb ik besloten die toch maar dagelijks als profylaxe te gaan slikken. Voorkomen is immers beter dan genezen, en ik heb nog altijd geen klamboe (waarover binnenkort meer).
Op de VIP-gang ligt vandaag een van de hoogstgeplaatste kopstukken uit de regio: de bisschop van de Mennonitische kerk. De man woont nog niet zo lang in Shirati, en heeft in zijn vorige woonplaats minder blootstelling gehad aan malaria, dus het beloop van de ziekte is wat heftiger. Maar nu ook weer niet zo heftig om te verantwoorden dat het hele ziekenhuis in rep en roer verkeert. Chirangi komt hoogstpersoonlijk meerdere keren per dag langs, en er wordt een hoop onnodige behandeling gestart onder het mom van ‘meer behandeling is beter.’ Zoals de meeste malariapatiënten voelt hij zich na een dag medicijnen over het infuus te hebben gekregen alweer beter, dus de volgende ochtend ontslaan we hem snel aan het begin van de visite en moffelen we hem de poort uit voordat Chirangi langskomt, die hem ongetwijfeld aan zijn bed zou vastbinden en nog een week zou doorbehandelen. We worden bedankt voor de ontsnappingskans en krijgen een uitnodiging om, wanneer hij volledig hersteld is, te komen eten. Als Chirangi later op de afdeling komt en de kamer tot zijn verbazing leeg aantreft, komt hij verhaal halen. We zeggen: “Hij voelde zich alweer heel goed omdat je zo’n uitgebreide behandeling had ingezet, en hij wilde zelf heel graag naar huis,” en dan is het goed. Eigenlijk willen we overbehandeling niet stimuleren, maar je moet je momenten kiezen.
Sowieso is malaria omgeven van onnodige behandelingen, met als ernstigste voorbeeld de splenectomie, de miltverwijdering. Als patiënten de ziekte een aantal keer doormaken, houden ze er vaak een vergrote milt aan over. Dit wil nog wel eens wat buikpijn of een opgezette buik geven, maar trekt in principe vanzelf weer (grotendeels) bij. Het gebeurt echter nog regelmatig dat de milt bij deze, vaak jonge, patiënten operatief verwijderd wordt. De milt is een essentieel onderdeel van het immuunsysteem, maar een beetje ondergeschoven kindje wat de organen betreft. Misschien dat onze protesten tegen de splenectomie er daarom bij de Tanzaniaanse collega’s niet in willen – onbekend maakt onbemind. Dat terwijl de wetenschappelijke literatuur laat zien dat een groot deel van deze jonge patiënten in het eerste jaar na de operatie overlijdt omdat ze zonder milt bepaalde infecties niet meer kunnen klaren. Volgens sommige studies is 40-70% van de patiënten na een jaar dood – door een volstrekt onnodige ingreep. Ook de patiënten willen echter heel graag geopereerd worden en zijn er haast niet vanaf te praten, dus we hebben dit specifieke punt grotendeels opgegeven en richten de energie op zaken waar we meer succes hebben.
De bisschop houdt woord. Ongeveer een week na zijn ontslag verschijnt hij in goede gezondheid bij ons op de veranda om alle Nederlandse dokters de volgende dag voor het eten uit te nodigen. Omdat er ook een stel Nederlandse Mennonieten op bezoek is die hij graag wil ontvangen, lukt het niet om iedereen in zijn huis te passen en wijken we uit naar de diocese. Daar aangekomen blijkt er een heel buffet klaar te staan met drie dames erachter die al de hele dag aan het koken zijn geweest. Een groot deel van de medewerkers van de parochie is er ook, waardoor we met een ruime twintig man aan lange tafels komen te zitten. Er worden religieuze liederen gezongen, voordrachten gehouden, en dan worden we uitgebreid bedankt voor de goede zorg. We hebben uitermate weinig gedaan, maar in The House of God schrijft Stephen Joseph Bergman onder pseudoniem Samuel Shem: “The delivery of good medical care is to do as much nothing as possible,” dus in die zin hebben we het goed gedaan. Nadien volgt nog een welkom voor de Nederlandse Mennonieten, waarvan de man Leo heet, wat in het Swahili ‘vandaag’ betekent en voor veel hilariteit zorgt. ‘Mr. Today,’ zoals hij al snel genoemd wordt, krijgt een pak van felgekleurd kitenge. Ik hoop enorm dat hij, eenmaal terug in de Beemster, in dit pak tussen alle grauwgeklede parochiegenoten in de kerk gaat zitten.
Een bijkomend nadeel aan het regenseizoen is dat we goed moeten plannen om droog over te komen als we bij Karl gaan eten. Daags na het diner bij de bisschop zitten we thuis als de kenmerkende wind opsteekt die aan elke bui vooraf gaat: uit het niets beginnen de bomen te ritselen en blaast er een briesje door het huis, dat snel in sterkte aanwakkert en dan overgaat in regen. Een duidelijk teken dat we snel naar het restaurant moeten. We ontvluchten de hoofdstraat onder de eerste spatten en nemen plaats aan onze vaste tafel onder het afdak terwijl de stortbui losbarst. De Libanees lijkt met elk bezoek blijer om me te zien (we delen hetzelfde cynische gevoel voor humor), en vanavond wordt ik opgenomen in het selecte gezelschap ‘zonen’, naast Joost en Nathan. Daarmee heb ik nu naast twee adoptiemoeders in Shirati ook een adoptievader. Ik weet nog niet of dit nu een voordeel is. We moeten nog steeds hetzelfde betalen voor het eten en het lijkt alsof de verwachtingen van hoe vaak we koffie bij hem komen drinken, alleen maar hoger komen te liggen. Over zijn biologische kinderen, die in Australië zouden wonen, heeft hij het zelden, en ook van zijn verleden krijgen we maar beperkt hoogte. Wat we weten is dat hij ooit de leider van de communistische partij in Libanon is geweest, en later ook betrokken bij de communisten in Sydney. We zijn er vrij zeker van dat hij op een of andere manier als politiek vluchteling naar Shirati is gekomen, maar bij navraag krijgen we er geen hoogte van, en buigt hij het gesprek al snel om naar alle vrouwen die hij in zijn leven getrouwd zou hebben: een Libanese, een Australische, een Griekse, een Oekraïense en een Russische, beiden rond de grens tussen Rusland en Oekraïne waar nu oorlog wordt gevoerd (“Ik heb geen contact meer met ze hoor, dus ik weet niet hoe het daar gaat”), een Maleisische prinses, een Kazachstaanse, een Zweedse, een Balinese prinses, en nog een stuk of twintig anderen. Verrassend veel prinsessen. Als ik zeg dat ik dat toch wel een beetje ongeloofwaardig vind en dat ik het bijzonder vind dat hij niet meer weet hoe vaak hij nou precies getrouwd is in zijn leven – de meeste mensen vinden dat best gedenkwaardige dagen – is Karl verontwaardigd over mijn gebrek aan vertrouwen. Als zoon zou ik hem gewoon moeten geloven.
Misschien is hij wat prikkelbaarder omdat het Ramadan is. Hij vast overdag en in plaats van drie pakjes sigaretten per dag, rookt hij er nog maar een – meer krijgt hij niet weg in de uren tussen zonsondergang en bedtijd. Als we een week later weer langskomen, heeft hij de Ramadan alweer opgegeven (“Ik heb mijn best gedaan, mate, maar het was te moeilijk”) evenals de aanstaande opening van het restaurant in mei. De fundi werken niet snel genoeg, de Australische overheid doet moeilijk met zijn pensioengeld, excuses genoeg. Ach, we kennen hem niet anders, en hoewel we blij waren dat hij minder rookte, is het ook wel weer fijn om aan te komen lopen voor een kop koffie en hem in zijn karakteristieke pose op zijn vaste plek aan de terrastafel te zien zitten, in zijn linkeroor het Bluetooth-oortje waarop hij nooit gebeld wordt, sigaret tussen de vingers en een volle asbak op tafel. Zoals het hoort.
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Mganga
De gestolen spullen zijn nog niet terug. Dit niets ten nadele van de gemeenschap hier in het dorp, want er wordt heel hard aan gewerkt. Aguttu heeft namens het ziekenhuis zelfs een miljoen shilling uitgeloofd, voor veel mensen een jaarsalaris. In de tussentijd blijven de spijtbetuigingen binnenstromen. Ojala zegt dat het voelt alsof zijn eigen spullen gestolen zijn. En een verpleegkundige op de afdeling zegt tegen Joost: ‘Ik vind het heel jammer dat je laptop gestolen is. Ik wilde nog wel vragen of ik die van je mocht hebben als je hier weg gaat!’ Van de politie moeten we het niet hebben. Als we daar na een paar dagen nog eens terugkomen, is de eerste reactie: ‘Kom maandag maar terug!’ ‘Maar we hebben een afspraak om de formulieren van verloren spullen te komen ophalen?’ Die formulieren blijken zelf verloren te zijn, en de ironie hiervan gaat ook nog eens aan hen verloren. Het geeft ons weinig vertrouwen dat ze de gestolen spullen gaan terughalen, als ze niet eens een formulier in hun eigen politiebureau kunnen vinden. Een van de politieagenten vraagt: ‘Maar jullie zijn toch zelf ook wel onderzoek aan het doen?’ Ja, dat klopt, maar we hadden een beetje gehoopt dat jullie ook jullie werk zouden doen. Dat lijkt echter wat veel gevraagd. De talisman die we van de lokale medicijnman hebben gekregen voor onder de bank, heeft ook nog niet de gewenste uitwerking gehad. Suzanna zegt echter dat haar man goede ervaringen heeft met een mganga, een ander soort tovenaar, in Kirongwe. Toen er een keer 500.000 shilling van hem was gestolen, kreeg hij daar de naam en het gezicht door van degene die het gedaan had. Na een confrontatie met de dader, was het geld teruggekomen. Een goede investering dus. Ach, baat het niet, dan schaadt het ook niet.
De volgende ochtend zitten we met de man van Suzanna en een vriend van hem in de auto naar Kirongwe, een kleine twintig minuten rijden bij ons huis vandaan. Aangekomen op de betreffende compound, moeten we een akkertje oversteken naar een groep hutjes midden in het veld. Daar aangekomen vragen we naar Obure. De mganga blijkt nog even zijn akker aan het bewerken te zijn, maar hij zal er zo aankomen. Normaliter is het niet zo’n probleem om even te wachten – dat leer je snel genoeg in Afrika – maar de instructie was expliciet dat we vanaf middernacht niets mochten eten en drinken. Met knorrende magen zitten we in de regen tot Obure verschijnt. Na een half uurtje meldt de medicijnman zich. De zestiger was blijkbaar het land aan het bewerken in een openvallend colbertje zonder onderkleding, met daaronder een beige geruite broek waar zulke grote gaten in zitten dat hij er nog een korte broek onder aan heeft gedaan. We gaan mee de hut in, schoenen uit, de magie werkt alleen als we in contact staan met de aarde. Als we eenmaal aan de duisternis gewend zijn, ziet alles eruit zoals een Hollywoodregiseur de hut van een medicijnman zou afbeelden. In het minuscule hokje is het een grote bijeengeraapte bende van kippeneieren, magneten, veren, een dood kuiken, talismans, dierenhuiden, salamanders, potjes met poeders en een set tarotkaarten met de beeldtenis van Magufuli, de recentelijk overleden president van Tanzania. We krijgen een kalkachtig poeder aangereikt, dat we moeten oplikken om onze maag voor te bereiden op wat er komen gaat. Daarna gaat er een waterfles rond waar we drie dopjes uit moeten drinken. Geen idee wat erin zit, maar het is in ieder geval geen water. De wat metalig smakende vloeistof zou gekookte en gefilterde boomwortel moeten zijn volgens Obure, maar het valt niet te controleren. Hij neemt er in ieder geval zelf ook van, dus al te giftig zal het wel niet zijn.
Na een half uur zouden we dingen moeten gaan zien. Terwijl we daarop wachten en het hutje langzaam blauw begint te zien van de wierrook-walmen, trekt Obure een lang wit gewaad aan en gespt zichzelf een zwaard om. Met poeder in de hand loopt hij scanderend rond de hut om onze voorouders welkom te heten: ‘Karibu sana, karibu sana!’. In de hut valt het brouwsel onze Tanzaniaanse vrienden slecht: beiden braken zich helemaal leeg. Ik voel me wat misselijk, maar verder gaat het wel. Nu en dan komt Obure even naar binnen en vraagt: ‘Voelen jullie al wat?’, alsof we drugs hebben genomen op een festival en misschien nog een kwart pilletje moeten bijnemen. Behalve de misselijkheid, voelen we niet veel. Na een half uur komt Obure terug naar binnen en beginnen we met het aanroepen van onze grootouders. Omdat Obure er niet zeker van is of onze voorouders in het hiernamaals Swahili kunnen verstaan, lijkt het hem verstandig om dat in het Nederlands te doen. Joost stamelt: ‘Eh... opa Jan. Beetje gekke situatie, maareh... weet je misschien waar mijn laptop is? Ik kan hem heel goed gebruiken.’ Onderwijl scandeert Obure als een soort mantra: ‘'Oh grootouders! Oh babu Jan! Jullie zijn enorm welkom! Dit is ons probleem, laat ons zien wie de dief was en de spullen terugkrijgen!' Tegelijkertijd rinkelt hij fanatiek met een talisman. Nadat babu Jan en de overige grootouders klaarblijkelijk genoeg geinformeerd zijn, staren we gevijfen naar een groot wit doek, waar ze ons op gaan laten zien wat er gebeurd is. De zon werpt lichtstrepen door de planken van het hutje en het het halfverduisterde raam, en doordat het doek zachtjes wiegt in de tocht die door het hutje trekt, trekken er voortdurend veranderende vormen over het witte oppervlak. Helaas is het niet zoals bij televisie CSI dat er gemakkelijk even op de beelden kan worden ingezoomd om ze scherp te krijgen, en iets identificeerbaars in de vormen ontwaren lukt ons niet. De man van Suzanna doet nog een dappere poging en wijst een vorm aan waar hij een gezicht in ziet, maar hij herkent er niemand in. Daarna ziet ook hij niets meer. Aan zijn vriend hebben we sowieso niets, want die is nog altijd continue aan het braken. Als je wegkijkt van het doek, lijkt het wel alsof het helemaal volgeschreven is met letters, maar als je die probeert te lezen, verdwijnen ze weer. Het drankje bevat duidelijk wel wat psychoactieve stoffen, maar veel meer dan dit levert CSI Shirati niet op.
Obure lijkt enigszins teleurgesteld in de vangst, en vraagt of we wel oprecht geloven in de uchawi, de magie, waarop we dat stemmig beamen. Anders waren we toch niet gekomen? Na anderhalf uur onafgebroken naar het witte doek te hebben gestaard, besluit Obure de kracht van suggestie te gebruiken. Een hulpje wordt de toch al volle hut binnengeschoven en krijgt een aanwijsstok. Hoewel de tiener vermoedelijk helemaal niets van de psychoactieve stof heeft gedronken, begint hij toch enthousiast dingen op het (voor ons nog altijd lege) witte doek aan te wijzen. ‘Kijk, hier zie je een hoofd. Aan tafel zit iemand te werken aan een laptop. En hier zien we het huis waar het gebeurd is. Met een dak. En ramen en een deur. En een zwarte auto ernaast.’ Zwarte auto’s zijn zeldzaam in Tanzania, maar het duurt niet lang voordat we bedenken dat onze Nissan hier gewoon op het erf staat. De verdere beschrijving van het huis, hoe generiek ook, past maar matig bij hoe ons huis eruit ziet. Even lijkt het alsof Obure en de helper door willen gaan tot we bevestigen dat we van alles hebben gezien, maar opeens is het klaar. Babu Jan heeft het mooi laten afweten. We krijgen nog een poedertje mee dat we vandaag op ons voorhoofd, slapen, hart en voeten moeten smeren, en nadien drie keer per dag in de handen. Daarbij moeten we wederom onze voorouders aanroepen, maar alleen over een hele harde speaker. Nadien worden voor de zekerheid Jezus en Allah allebei nog even aangeroepen om te helpen de gestolen spullen te zoeken (kan nooit kwaad) en dan mogen we graag even 100.000 Shilling afrekenen. Dat is duidelijk de mzungu-prijs, dus maken we er 40.000 van, en beloven de rest langs te brengen als de spullen terug zijn. Thuis gaan we, helemaal waus van het staren en het boomwortelsap, eerst maar even een dutje doen. Gaan we daarna wel weer met de poedertjes in de weer.
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Mwalimu (5)
Op middelbare school Katuru zijn we klaar met het hoofdstuk over spijsvertering. We hebben nog een keer gerepeteerd hoe ugali wordt omgezet in spierballen, waarom alcohol slecht voor je is, en wat je moet doen bij overmatige winderigheid, en nu is het tijd voor het volgende hoofdstuk. Waar ik niet helemaal rekening mee had gehouden, is dat dat wel eens een niet-medisch onderwerp zou kunnen zijn. Ik heb er geen bezwaar tegen om de stikstofkringloop te onderwijzen, maar dan moet ik het wel eerst zelf weer leren. De ironie is dat ik vanwege dit soort onderwerpen zelf op de middelbare school biologie heb laten vallen, waardoor ik bijna geen geneeskunde kon studeren, en 15 jaar later ben ik degene die de stof staat te onderwijzen. Gelukkig blijkt het niet-medische onderwerp vandaag het conserveren van voedsel te zijn – niet een hoofdstuk dat je snel in Nederlandse leerboeken zou vinden, maar hier wel van belang. Als hobbykok kom ik daar nog wel uit. Ik bereid de les voor terwijl Kees anderhalf uur lang zijn best doet om het nut van het concept algebra tastbaar te maken: “Rehema heeft op de markt x kilo rijst gekocht a 1500 shilling per kilogram en y kilo bonen a 2000 shilling per kilogram. Ze heeft 20.500 shilling uitgegeven en heeft 12 kg eten. Wat heeft ze gekocht? We weten dus x + y = 12 en 1500x + 2000y = 20500. Substitueer x = 12-y, dan krijgen we 2000y – 1500y = 20500 – 18000, dus 500y = 2500 en y = 5. X moet dan 7 zijn. Zeven kilo rijst en vijf kilo bonen.” Ik kijk de klas vol openhangende monden rond en zie de leerlingen denken: “Als je wilt weten hoeveel Rehema heeft gekocht, kun je het haar misschien gewoon vragen?” Dat moet dus nog praktischer, zeker als ze helemaal gaar zijn van hun blokuur wiskunde. Als het mijn beurt is, stap ik het podium op en zeg: “Je broer heeft een hele goede dag gehad op het meer, en enorm veel vis gevangen. De hele familie heeft vis gegeten, hij heeft vis aan de buurvrouw gegeven, aan je oma, aan je tante, en je moeder heeft vis verkocht op de markt. Maar er is nog steeds vis over, en als je dat zo laat liggen, is het morgen rot. Wat zou je je broer adviseren?” Dit heeft effect, en brengt ons via de traditionele methoden (roken, drogen, zouten, koken/frituren, inmaken) naar moderne methoden die voor deze kinderen slechts een theoretische mogelijkheid zijn (vriesdrogen, inblikken, bestralen, pasteuriseren, etc.). Aan het einde doe ik nog een stapje terug naar voor mij vastere grond en leg uit dat de vis rot doordat er hele kleine beestjes genaamd bacteriën en schimmels in gaan zitten, en dat voedselpreservatie in feite gaat over het veranderen van elementen die voor (bijna) elk levend wezen van belang zijn: zuurstof, hoge of lage temperatuur, zuurgraad (habitat) en water. Bij het noemen van beestjes die zo klein zijn dat je ze met het blote oog niet kan zien, kijkt de gehele klas me zo sceptisch aan dat ik besluit dat we dat gaan bewaren voor de volgende les. “Dus terugkomend op de originele vraag, wat adviseren jullie je broer?”
“Roken!”
“Drogen!”
“Frituren!” (een ander: “Ja, lekker!”)
Les geslaagd.
Thuis gaat het lesgeven nog even door, want ik heb een stapeltje opdrachten binnen van de Digitale Topschool. Deze online dienst geeft excellente leerlingen uit groep 7 en 8 van de basisschool de mogelijkheid tot verdieping middels allerlei opdrachten, zodat de leraar tijd overhoudt voor leerlingen die extra begeleiding nodig hebben. Vandaag heb ik een opdracht over suikerziekte op mijn werklijst staan. De leerling schrijft dat haar vader suikerziekte heeft, en dat ze daarom de opdracht had gekozen. Terwijl ik lees wat deze 10-jarige na het maken van de opdracht allemaal weet over suikerziekte, begin ik me af te vragen waarom ik zoveel moeite moet doen om patiënten hier ook maar de meest basale aspecten van hun ziekte bij te brengen. Als ik volwassenen hier het begrip zou kunnen geven dat dit kind er nu al van heeft, zou diabetes een veel minder groot probleem zijn. Maar tegelijk realiseer ik me: deze leerling, los van het feit dat ze een begenadigd leervermogen heeft, heeft zoveel meer toegang tot informatie dan de inwoner van Shirati, en weet hoe ze op zoek kan gaan naar antwoorden. Informatievaardigheid heeft weinig zin in een dorp waar zeker driekwart van de bevolking nooit internet heeft. Ik hoop dat met de uitrol van betaalbaar mobiel internet in dit land, ook de Tanzaniaan de weg naar dit soort bronnen weet te vinden.
Op de afdeling hebben we deze week een paar clinical officers in opleiding meelopen. Joost en ik doen daarom elke dag grote visite, bespreken alle diagnoses in detail, en geven de drie heren verantwoordelijkheid over elk een deel van de patiënten. De visite duurt er vier keer zo lang door, maar het is een uitgemeten kans om veel frustraties die we hebben met lokaal populair beleid, direct in de kiem te smoren. Het juist voorschrijven van bepaalde combinaties pijnstilling in de juiste dosering, de belang van lichamelijk onderzoek, en het besef dat medicijnen ook bijwerkingen kunnen hebben, zijn hier een paar belangrijke van. Ook besteden we veel tijd aan de processen die bij de patiënten in het lichaam plaatsvinden, in de hoop dat meer begrip op dit gebied een remedie is tegen het actie-reactiebeleid van veel CO’s. Zo is een veelvoorkomende reflex: patiënt heeft een ‘ontsteking’, dus moet een ontstekingsremmer krijgen. Dat prednison eerder averechts werkt bij longontsteking of een slecht helende wond, is een openbaring voor onze studenten. Een deel hiervan is uiteraard ook cultureel bepaald, waarschijnlijk meer dan we beseffen.
We lopen tegen deze cultuurkloof aan met CO in opleiding Kurwa. Zijn naam is een bekend scheldwoord in het Pools, maar in het Swahili betekent het: ‘eerstgeborene van een tweeling.’  Kurwa vindt het niet respectvol genoeg om mij bij mijn bijnaam, Baba Zero, te noemen, dus spreekt hij me voortdurend aan met ‘Dr Zero.’ We laten Kurwa naar de (fors piepende) longen van een astmapatiënt luisteren en vragen wat hij hoort. Hij zegt: “Crepitaties, Dr Zero,” een symptoom dat past bij hartfalen. Dit heeft de patiënt niet, en getuige zijn (on)handigheid met een stethoscoop, heeft Kurwa überhaupt nog nooit crepitaties gehoord.  Ik probeer hem uit te leggen hoe dat wel klinkt. In Nederland zeggen we dan: ‘Alsof je over verse sneeuw loopt,’ en dan weet elke Nederlander direct wat je bedoelt. Maar Kurwa heeft van zijn leven nog nooit sneeuw gezien, en ga dan maar eens het knerpende geluid nadoen. Na enkele mislukte pogingen, zeg ik: “Ik neem je wel mee naar de volgende patiënt met hartfalen,” waarop de lieverd antwoordt: “Of ik zou naar de top van de Kilimanjaro [een kleine 6 kilometer boven zeeniveau] kunnen gaan om naar de sneeuw te luisteren?”
Nog zo’n lieverd is de vierde man in ons gevolg. Verpleegkundestudent Majani bedoelt het goed, maar is geen talentje. Zijn naam betekent ‘gras’, en zo groen is hij ook. Tijdens de visite worden continue grapjes gemaakt, en na het zoveelste antwoord waarbij Majani weer volledig de plank mis slaat, zegt Joost: “Ga anders even bij het raam staan om wat zuurstof in je brein te krijgen.” Een paar minuten later zie ik de arme jongen inderdaad met zijn hoofd door het kozijn gestoken de buitenlucht opsnuiven. Hoofdschuddend trek ik hem aan zijn mouw terug naar het bed van de patiënt. Ik weet niet of Majani daarmee doorheeft dat het een grapje was, want de volgende dag als ik alleen visite loop, verschijnt hij op de afdeling en zegt:
“Baba Zero, ik heb buiten flink ademgehaald, en heb nu zoveel upepo in mijn brein, vandaag moet het goed komen!” Ik: “Fijn Majani, zullen we aan het werk?”
“Ja, maar voordat we beginnen, heb ik een medisch inhoudelijke vraag.”
Ik ben positief verrast over deze ontwikkeling, tot ik hoor wat de vraag is.
“Waarom kan een mzungu geen malaria krijgen?”
“Hoe kom je daarbij?”
“Oh, iedereen weet toch dat mzungu’s geen malaria kunnen krijgen. Of HIV. Dat is algemeen bekend.”
Ik leg uit dat we in het regenseizoen dagelijks een pil als profylaxe slikken, en dat veilig vrijen zorgt dat je geen transmissie van HIV krijgt – zoals hij als het goed is op school heeft geleerd? De eerdere grap over de zuurstof mag dan aan hem voorbij zijn gegaan, maar dat gaat Majani niet nog een keer gebeuren. Hij lacht hartelijk om mijn absurde uitleg, en gaat gniffelend aan het werk.
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Mwizi
Half acht, de wekker gaat. Ik rol uit bed, en loop naar de keuken voor een kop koffie. Op de plek waar gisterenavond nog het koffiezetapparaat stond, is nu een grote lege plek. Nathan zegt: ‘Hey Marv, weet jij waar het koffiezetapparaat is?’. We kijken elkaar even verbaasd aan, terwijl de opties door mijn hoofd schieten. Dan de realisatie: ‘Hey, het raam staat helemaal open... Er zal toch niet...? Nee, hier ligt gewoon een laptop open en bloot, en daar een camera. Maar alle vakken van mijn tas staan wel open. En waar is de andere camera?’ Joost is inmiddels ook gearriveerd en samen kijken we wat we missen. Dat blijkt toch een aardig lijstje te zijn. Er is ingebroken.
Gezamenlijk blijken we onder andere een laptop, een camera met extra lenzen, een rugtas, horloge, powerbank, koffiezetapparaat en een aantal opladers te missen. We bellen Aguttu, de man met de connecties, want we hebben het nummer van de lokale politie niet. Die belt even later terug en zegt: ‘Ik heb een boda boda, een taxi, naar Lazaro gestuurd, de baas van de lokale vakbond. Hij komt jullie als persoonlijke gunst naar mij helpen.’ Terwijl we wachten op Lazaro, is de koffiemachine weer gevonden – deze blijkt naast de veranda in de tuin te staan; allicht was hij door de mwizi, de dief (of dieven) te zwaar bevonden om mee te nemen. Ook worden twee sleutelbossen teruggevonden, die vrij bewust uit de rugtas lijken te zijn gehaald en op de grond gelegd, alsof de dieven ons niet teveel leed wilden bezorgen. Het maakt in ieder geval dat we de sloten niet hoeven te vervangen. Terwijl Lazaro Joost even later meeneemt naar het politiebureau, gaat het nieuws in het informele circuit al volop rond, en komt de eerste stoet mensen langs ons huis om te helpen of hun medeleven te betuigen. Op een gegeven moment staat de volledige beveiliging van het ziekenhuis wat bedremmeld met hun knuppels in de hand in mijn woonkamer ‘pole sana, het spijt me voor je’ te zeggen. Ze lijken zich haast verantwoordelijk te voelen.
Na de aangifte gaan we maar gewoon het ziekenhuis in voor visite op de afdeling. Van alle kanten klinkt het ‘pole za matatizo’, het spijt me voor jullie problemen. Iedereen is al lang op de hoogte. Ook op de afdeling komt zo’n onaflatende stoet collega’s hun medeleven betuigen, dat we amper aan werk toekomen. De woede waarmee het nieuws van de diefstal bij de Tanzanianen gepaard gaat, past bij de zwaar gewonde staat waarin sommige betrapte dieven op male ward binnenkomen. Diefstal is ongeveer de grootste zonde die je hier kunt begaan. Iedereen werkt hard om ergens te komen, en stelen ondermijnt de solidariteit in het dorp. De meeste dieven die op heterdaad worden betrapt, zien wij overigens helemaal niet in het ziekenhuis – die worden op straat gelyncht. Als we voor de lunch bij Karl een kop koffie gaan drinken, heeft zijn vrouw Sophia, Tanzaniaanse, een serie gruwelijke verhalen van wat er met dieven gebeurt, van de bijpassende straf in de sharia-wetgeving – het afhakken van de handen – tot mensen die in autobanden worden gewikkeld, overgoten met benzine, en levend worden verbrand. Hoe erg dit ook tot de verbeelding spreekt, we kennen geen enkel voorbeeld hiervan, dus het zal in de praktijk allicht “meevallen”. Een deel van de verhalen is ongetwijfeld eerder afschrikwekkend bedoeld dan gangbaar, maar ik wil er toch vooral voor waken dat er geen onschuldig persoon als zondebok wordt aangewezen, en de woede van een menigte over zich heen krijgt. Dat is me die spullen absoluut niet waard.
Terwijl we bij Karl zitten, ontpopt de plastic tuintafel op zijn terras zich langzaam tot een soort hoofdkwartier van de operatie. Sophia kan niet meer stilzitten en gaat op haar mountainbike alle elektronicawinkels af om te zeggen dat ze op zoek is naar een betaalbare laptop – in de hoop te worden ingeseind als er iets te koop wordt aangeboden. Kort daarna belt Jovine, of we even langs ons huis kunnen lopen. Als onderdeel van de Intelligentsia, de informele naam voor Chirangi’s clubje vertrouwelingen die als geheime politie van het ziekenhuis fungeren, is hij al de hele dag bezig om informatie in te winnen. Nu is hij met Lazaro en Silla naar een mchawi, een lokale tovenaar geweest. Iedereen weet dat Silla alle wachawi kent, dus die heeft de leiding gehad. De mchawi heeft voor ons met de geesten gecommuniceerd en vastgesteld dat er drie mensen bij de diefstal betrokken waren. Een ervan is ‘onder ons’, dus werkt in het ziekenhuis. Hij weet zelfs wie het is, maar dat kan hij op dit moment helaas niet vertellen. Bij het verlaten van het huis, zijn de dieven naar links gegaan. En hij heeft een speciaal magisch voorwerp gemaakt, waarmee we de spullen zullen terugkrijgen.
De creatie van de mchawi is een bundeltje met diverse kruiden waar een paar spijkers uitsteken. Silla haalt het met gedragen blik uit zijn zak en vraagt waar we precies de koffiemachine hebben gevonden. Op de plek op de grond naast de veranda die we aanwijzen, legt hij het buideltje neer en spreekt een spreuk uit: ‘Moge het gestolene vandaag, morgen of overmorgen weer worden teruggebracht!’ Daarop neemt hij wat van de omliggende aarde, en sprenkelt dat over het buideltje. Vervolgens gaan we naar binnen, en wordt het voorwerp onder de bank gelegd waar de gestolen laptop op lag. Silla spreekt nog een keer dezelfde spreuk uit, en zegt dan dat we dit magische voorwerp absoluut niet mogen aanraken. We knikken bevestigend. Dan mogen we kiezen of we ook een doodsspreuk over de daders willen uitspreken. Ook dit bevestigen we: ‘Mogen ze sterven.’
Het uitspreken van zo’n doodsverwensing klinkt overtrokken, maar dit is het spel dat erbij hoort. De lokale bevolking is extreem bang voor dit soort uchawi. Jovine werkt op de verpleegkundeschool, en als daar een mobieltje wordt gestolen, doen ze hetzelfde, en is de dreiging van de zwarte magie veelal voldoende om het mobieltje binnen enkele dagen weer te doen verschijnen. Ook een laptop die van het ziekenhuis is gestolen, is op die manier weer terecht gekomen. Straks zullen Jovine, Lazaro en Silla overal heimelijk de roddel verspreiden dat wij een doodsspreuk hebben uitgesproken over de dieven, en dan zullen we zien hoe effectief dat is. Ik vrees dat het effect wat minder zal zijn dan anders, want zoals iedereen direct zegt als een van de witte dokters een armbandje omheeft: ‘Talismans en uchawi werken niet voor mzungus, die zijn er niet vatbaar voor.’ Of het tegenovergestelde, uchawi van mzungu’s gericht tegen Tanzanianen, wel werkt, dat gaan we zien. In de tussentijd gaan we terug naar Karl voor de rest van de lunch. Er wordt van alle kanten druk gebeld, en later gaan we nog even terug naar het huis met de priester van Sophia’s kerk, die spontaan zijn diensten is komen aanbieden. Hij wil ook graag weten waar de koffiemachine stond, schept van die plek wat aarde in zijn zak, en verklaart: ‘Morgen om 10.00 uur weet ik wie het gedaan heeft.’ Hij zegt het zo zelfverzekerd – ik kan niet anders dan er het volste vertrouwen in hebben.
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Kula bata
Wat betekent ‘Kula Bata’ eigenlijk? Letterlijk vertaald is kula bata het eten van eend, maar metaforisch betekent het: van het leven genieten. Eend is een van de lekkerste gerechten die hier worden klaargemaakt, en als je daar veel van eet, dan begrijp je wat het goede leven is. Natuurlijk, er is hier minder dan in Nederland, maar juist daarom wordt er des te meer genoten. Ik zou zelfs zeggen dat er in zijn totaliteit meer wordt genoten dan in Nederland. Want als alle mooie dingen geen vanzelfsprekendheid (meer) zijn, krijg je pas echt aandacht voor de dingen die je meezitten. Toen de Amerikaanse zanger Warren Zevon de diagnose terminale longkanker kreeg en voor de laatste keer aanschoof in de talkshow van David Letterman, vroeg Letterman: ‘Doe je nog iets anders, nu dat je de diagnose hebt gekregen?’, waarop Zevon zei: ‘You put more value on everything. [You have to] enjoy every sandwich.’ Dat dus. En wij doen daar zoveel mogelijk aan mee – zoals een collega laatst zei toen we over ons weekeinde vertelden: bata batani, een eend in een eend – het toppunt van genieten.
Ik maak me wel eens zorgen dat ik op dit blog niet genoeg duidelijk maak, hoe goed we het hebben, zeker als ik weer eens een berichtje krijg vanuit Nederland met de oprechte vraag of ik het hier nog uithoud. Het doet me denken aan een gedicht van Charles Bukowski. Daarom, voor de gelegenheid, een vertaling daarvan naar het Nederlands, en naar onze situatie. Vrij naar ‘The Secret of My Endurance’, Charles Bukowski (https://www.artvilla.com/the-secret-of-my-endurance-poem-and-video-by-bukowski/ - Live: https://www.youtube.com/watch?v=uKg5S6wLQqo )
Ik krijg berichtjes op de app, veelal van goedbedoelende
Vrienden en familie die het blog lezen of zich
Een voorstelling van het leven hier maken, op basis van slechts
De beeltenis van Afrika die ze op tv hebben gezien
Ik krijg de meeste berichten en mailtjes
Met nauwelijks verholen bezorgdheid
Geschreven uit bewondering of trots
In lange teksten met bemoedigende woorden
Om me een hart onder de riem te steken
En me te herinneren waarom dit werk belangrijk is
En ze zeggen dat ze genieten van de verhalen
Ik schrijf het op zoals het hier is
Ze voelen alsof ze erbij zijn, ik heb hen de kans gegeven
Om het leven zo ver weg toch van dichtbij te zien
Het klopt, het is soms hard werken, ook in het weekeinde
Maar ik vraag me af of ze zich realiseren waar hun bericht aankomt
Nou, het arriveert op de smartphone van een man
Liggend op een loungebank op de veranda
Uitkijkend over een groene tuin, nu extra groen in het regenseizoen,
Keniaanse brie, Zuid-Afrikaanse wijn en stokbrood van Kees, vers uit de oven
Appeltaart op 14 maart (pie day), poffertjes,
Sinaasappel voor de negroni plukken we uit de boom achter het huis
Regen tikkend op het dak als je in bed ligt
Vrienden die bij kaarslicht bluegrass spelen
En de Melkweg aan het gesternte tijdens een stroomstoring
Op een maanloze nacht, met zelf een vallende ster,
Joost z’n eerste – maar wat hebben we nog te wensen?
Met jonge clinical officers om nu visite voor ons te lopen
Ze doen al het papierwerk, verbinden de wonden,
En nemen ons weldra alle zorgen uit handen
In ruil voor klinische lessen en drie keer per week samosa’s
Ik ga hier zo mijn vijfde maand in en Chirangi zegt:
‘Male ward loopt soepeler dan ooit tevoren’
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Punguza ugali
Soms lijkt het alsof alle problemen hier terug te voeren zijn op ugali. De puddingachtige maispap is de basis van ongeveer elke maaltijd. Hoewel er naar mijn mening vrij weinig smaak aan zit, zweren Tanzanianen van jong tot oud erbij. Helaas bevat het erg veel koolhydraten, wat goed is voor de harde werkers in de maatschappij, maar niet zo goed voor onze diabeten. Ik heb weinig Tanzanianen zo ongelukkig gezien als de diabeten die door Stella worden verteld dat ze per maaltijd nog maar een vuistgrootte aan ugali mogen eten (wat nog best veel is). Bij de meesten gaat dit slechts een paar dagen goed, totdat ze de ugali zo erg missen dat ze toch weer meer gaan eten, wat we vervolgens terugzien in de wederom oplopende bloedsuikers. Onze patient Ndege (Swahili voor ‘vogel’, en het is inderdaad nog een vreemde vogel) pakt het wel heel serieus aan en belt Stella voor elke maaltijd en elk tussendoortje op haar mobiele telefoon met de vraag of hij dit, en dit, en dat wel mag eten. Ook ’s avonds laat blijft Stella’s telefoon dezer dagen continue afgaan, tot haar moeder vraagt of ze misschien een nieuw vriendje heeft. We durven Ndege ook niet te zeggen dat dit wel een beetje veel van het goede is, want een diabeet die zijn ziekte zo serieus neemt, is een zeldzaamheid.
Incidenteel komt er een patiënt met een obstructie-ileus, een verstopping van de darm, omdat hij teveel ugali heeft gegeten. Dit klinkt als een grap, maar als je alleen ugali eet en daar niets bij drinkt, blijkt het toch mogelijk. Zo ook onze patiënt Zephania. De lokale wijsheid zegt dat je van ugali taai wordt (en gezond, vruchtbaar, en het lang uithoudt als je met een vrouw naar bed gaat), en daar zien we bij Zephania wel bewijs van. Als behandeling van de ileus, moet hij een neusmaagsonde geplaatst krijgen om zijn maag-darmsysteem te ontlasten. Dat is sowieso al geen fijne ingreep, maar als het vier keer opnieuw moet omdat het slangetje steeds achterin de neusholte opkrult, is het helemaal ellendig. Zephania geeft echter geen kik, en als we vragen of de dokter het nog een keer mag proberen, vindt Zephania dat helemaal prima. Gebogen over een teiltje lopen Zephania de tranen over de wangen en het snot uit de neus; halverwege steekt hij even zijn hand op om ons te laten stoppen, braakt het teiltje vol, en gebaart dan dat we weer door kunnen. Gedurende dit alles geen enkele klacht, geen grom, geen kreun. In Nederland maak je hier echt geen vrienden mee, maar als de sonde eenmaal zit, kijkt Zephania met zijn betraande snotoverlopen gezicht  omhoog en zegt: ‘Dank jullie wel daktari, God beware jullie.’ Ugali. Je wordt er taai van.
De donderdag voor Pasen is het traditionele volleybaltoernooi van de verpleegkundeschool, zo wordt ons 45 minuten voor aanvang verteld. En of we alsjeblieft wel mee willen doen, want het personeelsteam komt spelers tekort. We kijken even vertwijfeld naar de donkere wolken die zich samenpakken, maar stemmen uiteraard in – als Jovine je iets vraagt, kun je niet weigeren. Het toernooi begint met een pot tussen de teams van de eerstejaarsstudenten en de derdejaarsstudenten. Het eerstejaarsteam bevat het merendeel van de talentjes die we de afgelopen maanden hebben leren kennen, waaronder Marcus, de spiker. Als die de bal goed krijgt aangespeeld krijgt, smasht hij met zo’n kracht over het net dat dat bij de tegenpartij een verontwaardigd ‘Eh! Punguza ugali!’ uitlokt, ‘Eet eens wat minder ugali, je bent er veel te sterk van geworden!’ De eerstejaars winnen de eerste set, maar beginnen het daarna steeds moeilijker te krijgen met de derdejaars die beter en beter als een team gaan spelen. Terwijl het bij de rookies steeds meer elke man voor zich wordt en Marcus daardoor haast geen voorzetten meer krijgt, werken de senioren zich steeds beter terug in de wedstrijd, en winnen de tweede en uiteindelijk ook derde set. Hun klasgenoten stormen gillend over het veld van extase – de favorieten liggen er in de eerste wedstrijd uit!
Inmiddels begint het harder en harder te regenen, en ga ik er alleszins vanuit dat de rest van het toernooi zal worden afgelast, zoals alle studenten bij eerdere trainingen ook bij de eerste drie spatjes terug naar slaapzalen stormden. Maar niet vandaag – het toernooi is blijkbaar bittere ernst. Voor de tweede wedstrijd mogen wij als personeelsteam aantreden tegen de tweedejaars. Naast Jovine hebben we ook de boomlange dokter Chris geronseld, een normaliter gedweeë, rustige dokter die zich op het veld plots ontpopt tot woest schreeuwende fanaticus. We spelen over het nieuwe net dat Nathan uit Mwanza heeft meegenomen, wat minder doorgezakt is en het daarom wat moeilijker maakt om te smashen. Met Chris, de lange Jovine en twee Nederlanders komen we er echter nog prima bovenuit, in tegenstelling tot de arme tweedejaars die punt na punt moeten verwerken. De regen is inmiddels veranderd in een tropische bui en het onweer rommelt haast onophoudelijk in de verte. We zijn tot op het bot doorweekt. Ik probeer mijn bril droog te vegen met een stukje droge kleding, maar dat blijk ik niet meer te hebben. Als dan voor de finale ook nog het schemer invalt en we de bal steeds minder goed kunnen zien, wordt het echt een uitputtingsslag. De derdejaars spelen gedecideerd, nu helemaal goed op elkaar ingespeeld, en na een haast gelijk opgaande eerste set, moeten we het punt uit handen geven. Zoals dat gaat in de tropen, is het plots helemaal donker, en gedurende de tweede set is de bal vrijwel niet meer zichtbaar, zoals Chris foeterend benadrukt na elk punt dat we tegen krijgen. De verzamelde verpleegkundestudenten die rijen dik om het veld heen staan, schijnen ons bij met hun mobieltjes en de blauwe bal wordt gewisseld voor een deels witte – daarmee is het nog wel enigszins te doen. Het mag voor ons echter niet baten. Ondanks fanatieke snoekduiken, omhalen (volgens de, van dag tot dag wisselende, lokale regels mag je ook met je voeten spelen) en dikke plakken modder aan de benen, verliezen we ook de tweede set en daarmee de wedstrijd. De winnaars doen een ererondje langs hun slaapzalen en komen met hele drommen medestudenten terug – de regen lijkt even niet te deren. Bij de huldiging krijgen we als verliezende finalisten nog wel een krans van nepbloemen en een minuscule plastic medaille waar ‘Winner’ op gedrukt staat. De  echte winnaars krijgen van Jovine 100.000 shilling uitgeteld. De hoofdprijs, waarmee ze maandag na Pasen een geit of lam (Gods) mogen kopen, zodat ze na de slacht daarvan een feestje kunnen bouwen.
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Nairobi
Hoewel we van bovenop Oboke, de heuvel boven het dorp, in de verte Kenia kunnen zien liggen, gaan we er eigenlijk nooit heen. Maar nu moet ik naar Nairobi, dus kan ik eens kijken hoe het leven er aan de andere kant van de grens uitziet. Ik heb meerdere mensen horen zeggen dat Kenia en Tanzania een beetje als Nederland en België zijn: het noordelijke land is welvarender, en veel dingen zijn er beter georganiseerd, maar als je de grens naar het zuiden passeert, wordt het eten wel beter en worden de mensen ook gezelliger. We gaan het zien. Of tenminste: dat is nog maar even de vraag, want als ik bij de Keniaanse grens aankom, blijkt dat ik van tevoren een visum had moeten aanvragen. Ik word allicht al meer Tanzaniaan dan ik bewust doorheb, want ik had er helemaal niet bij stilgestaan dat dat zou moeten – in Tanzania doen we daar niet aan en kun je het gewoon aan de grens aanvragen. De grensbewaker geeft aan dat ik anders wel nu op mijn laptop een online aanvraag kan doen, en dat hij hem met het referentienummer gelijk kan goedkeuren. En zo geschiedt.
Aan de andere kant van de grens wacht Joseph mij op met zijn auto. De inwoner van Nairobi is hier gisteren naartoe gereden, en rijdt mij vandaag in een rit van zo’n acht uur weer terug. Het eerste wat opvalt aan Kenia is dat er langs bijna de gehele route vrolijk beschilderde winkels zijn. Geen hutjes met golfplaten dakjes, maar winkels van beton. Op de gevel staat dan dikwijls reclame voor een ander merk dat deze reclame heeft gesponsord (concurrenten Crown Paints of Royal Paints waarmee de zaak geschilderd is, of de lokale monopolist op de telecommarkt) en de naam van de zaak. En daar zijn Kenianen erg creatief mee. Een bloemlezing:
-        Clean cuts butchery
-        We are good in bed – quality mattresses and pillows
-        Da Booze-up – fine wines and spirits
-        The Panadol bar (Panadol is een merknaam van paracetamol, oftwel: hier kun je je pijn laten verzachten)
-        Catherines blessings (de gevel verraadt verder niet wat er nou verkocht wordt, maar mensen zullen toch niet naar binnen gaan om tegen betaling gezegend te worden?)
-        Mannenmodezaak Mr Sir Shop
-        Vrouwenmode: Mother and Dotas (daughters)
-        Kledingzaak The corny collection
-        Jumbo supermarkt (zelfs in karakteristieke gele kleur!)
-        Drips hotel (niet heel aanlokkelijk??)
-        En ook heel erg twijfelachtig: Lolita Girl’s school uniforms
Wat niet anders is dan in Tanzania zijn de volgepropte bussen met rijdende gebedsteksten erop: a prayer a day keeps the devil away. Wat we in Tanzania dan weer niet hebben, zijn de echt gevaarlijke, roestende gebutste koekblikken met ofwel de behoorlijk ironische opdruk ‘Prestige’ (niets prestigieus aan te ontwaren) of fonetisch geschreven teksten in Swenglish, de samentrekking van Swahili en English. Waar ze in Swenglish vooral gek op zijn, is het verbasteren van de -er aan het einde van een woord, waardoor je vindingen krijgt als ‘city hoppa’, ‘badda dan most’ (better of badder?) en het prachtige ‘kata pila’ (catterpillar = rups). Op deze ochtend waarop ik, eerlijkheid gebiedt te zeggen, een beetje een kater heb, ben ik blij een privéauto te hebben gehuurd zodat ik niet opeengepropt in zo’n bus zit. Op de stukken waar het wegdek plots verdwijnt en we stapvoets over de losse keien rammelen, heb ik al genoeg medelijden met mezelf. Dat neemt alleen maar toe als we aan het begin van de avond op de ringweg van Nairobi stil staan. Doordat ook de bermen in beide richtingen inmiddels muur- en muurvast staan, staan we op deze tweebaansweg in een vierbaansfile. Op meerdere plekken staan auto’s in tegengestelde richting met hun voorbumpers tegen elkaar aan op dezelfde baan. Dit gaat duidelijk wel even duren. Gelukkig heb ik in de afgelopen maanden het wachten herleerd, zoals de Tanzanianen als het regent wachten tot het droog wordt, en in de tussentijd simpelweg hun brein lijken uit te zetten. Dus is het: gordel los, dutje op de achterbank, en wachten tot het verkeer weer op gang komt.
Na drie uur stilstaan, lost de file op, en pas tegen middernacht komen we bij mijn hotel aan. Bij de entree zijn zware beveiligingsmaatregelen getroffen en wordt de auto van buiten en van onder helemaal geïnspecteerd voordat we mogen voorrijden. Joseph vertelt dat dit normaal is sinds de aanval van Al-Shabaab op een groot winkelcentrum in Nairobi in 2013. In de praktijk voelt de stad echter helemaal niet onveilig, enkel heel chaotisch. Dat blijkt bijvoorbeeld als ik de volgende dag bij daglicht in een taxi zit en er over de snelweg een kudde koeien over de linkerbaan sjokt zonder herder erbij. Als ze te ver de weg op komen, worden ze door de automobilisten bijgestuurd met hun voertuigen. Om onduidelijke reden zien de dieren er hier midden in de grote stad gezonder uit dan hun soortgenoten op het groene Tanzaniaanse hoogland.
In Nairobi begint duidelijk te worden dat er inderdaad wat dingen beter geregeld zijn dan in Tanzania. Zo dragen alle motorrijders gele helmen, die volgens een taxichauffeur goedkoop gesubsidieerd worden geleverd. Het dragen ervan wordt ook de door de politie afgedwongen. Hoeveel hoofdwonden we op male ward zouden kunnen voorkomen als dat bij ons ook zo was, dan was de hele acha pombe, endesha ng’ombe-campagne niet nodig. Ook qua COVID-beheer heeft het land het beter voor elkaar, al zit daar ook wel een luchtje aan. Zo zegt de taxichauffeur: ‘Eerst had de regering helemaal geen zin om de COVID-statistieken wereldkundig te maken. Maar toen zei de WHO: we betalen jullie voor elk geval dat gemeld wordt. En prompt had Kenia de dag erop zijn eerste geval! In die week liep het heel snel op. Aan het eind van de week waren het er al 500. Daar heeft de regering goed aan verdiend.’
Op een vrijdag rijd ik met Joseph weer terug naar Tanzania. Halverwege de ochtend staat het verkeer in de hele stad muurvast. Volgens Joseph is dat omdat veel mensen het weekeinde doorbrengen met hun familie in dorpjes door het hele land. Met het geld dat ze in de grote stad verdienen, bouwen ze daar mooie huizen voor zichzelf en hun familie, ook al is dat soms honderden kilometers verderop. De bouwvallen die verder langs de weg tegenkomen, suggereren dat de bouw van zulke huizen hetzelfde gaat als in Tanzania: als er wat geld is, wordt er eerst een stuk land gekocht. Dan wordt er verder gespaard, en als er voldoende geld bij elkaar is, wordt er een fundering opgezet. De volgende fases zijn achtereenvolgens muren, dak, en hang- en sluitwerk. Als je een overgroeide bouwval ziet zonder dak erop, is het onduidelijk of daar iets in aanbouw is, of alweer in verval, wat helaas de architectuur in Oost-Afrika vrij goed samenvat. Aandoenlijk zijn de al dan niet afgebouwde bouwsels met platte daken waar de metalen spijlen aan de bovenkant uit de muren en dak steken. Ik stel me zo voor dat de droom is dat hier ooit nog een tweede verdieping opgezet kan worden. Dat zou het gebouw een ghorofa maken, het Swahiliwoord voor een gebouw met meerdere verdiepingen. En ghorofa hebben status. Zo werkt Chirangi op de bovenverdieping van de enige ghorofa op het ziekenhuisterrein, en staat in het gehuchtje Ingri Juu bij ons in de buurt opeens een ghorofa omdat daar de District Commissioner werkt. Die heeft nog iets meer status nodig, dus rondom dit kantoor is de weg, die dan al 25 kilometer onverhard is, plotseling gedurende 100 meter geasfalteerd. Want een overheidsgebouw aan een ongeasfalteerde weg, dat kan niet.
Als we Nairobi eenmaal uit zijn, is het goed doorrijden, maar desalniettemin zijn we wel een uur of acht onderweg. Dit keer ben ik wat beter voorbereid op de grenspassage, maar desalniettemin sta ik ruim een uur bij de douane omdat een visum waarmee je meerdere keren mag in- en uitreizen een compleet nieuw concept lijkt voor de douaniers. In hun verwarring wordt er zelfs met het ministerie gebeld hoe dit precies zit. Joost en Kees zouden me aan de Tanzaniaanse kant ophalen met de auto, en als Joost op een gegeven moment bel waar ik blijf en ik vertel wat er aan de hand is, zegt hij: “Oh, maar wij zitten hier in de lokale bar te drinken met Kiasi, het hoofd van deze grenspost, en we zijn hele goede vrienden geworden! Ik neem hem wel even mee, dan is het zo opgelost.” Kiasi blijkt straalbezopen, komt strompelend aanzetten, maar opgelost is het dan inderdaad. Als tegenprestatie wil de straalbezopen, corpulente eind veertiger dat we nog even zijn ambtswoning zien, het portret van zijn vrouw bekijken en zijn vader spreken aan de telefoon. Al met al een surrealistische ervaring, die toch ook weer niet zo gek voelt omdat ik terug ben in ‘mijn’ land, en dit nu eenmaal is hoe de dingen hier gaan. Na Kiasi’s vader telefonisch een goede nachtrust te hebben gewenst, vindt hij het goed dat we gaan, als we maar beloven om snel terug te komen. Die belofte kunnen we veilig doen – hij lijkt niet in een staat te verkeren waarin hij zich iets van deze avond gaat herinneren. We stappen in de Nissan, en rijden richting Shirati. Ik ben niet lang weg geweest, maar wat ben ik blij om weer terug te gaan. Het is toch een beetje thuiskomen.
0 notes
kulabata · 2 years
Photo
Tumblr media
Mama Ruth
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Ka (lulverhalentijd)
Binnen een kort tijdsbestek, worden we meerdere malen uitgenodigd (over beter gezegd: gesommeerd) om bij onze Tanzaniaanse vrienden, buren en collega’s thuis te komen eten. We nemen dat soort uitnodigingen niet altijd aan (is geen beginnen aan), maar die van Suzanna en Stella kunnen we, en willen we, niet weigeren. En een avond volkletsen met onze Tanzaniaanse vrienden is ook geen straf. Nu zijn Tanzanianen altijd al vrij praatgraag, maar tijdens dit soort bijeenkomsten wordt het helemaal onnavolgbaar. Daarbij wordt dankbaar gebruik gemaakt van een bijzonder Swahilifenomeen, de -ka-, of zoals Swahililerares Neema het noemt, de lulverhalentijd. Naast tegenwoordige tijd, twee verleden tijden en een toekomstige tijd, is er een speciale vorm voor verhalen van het type ‘en toen, en toen, en toen.’ Een middel om mensen de oren van hun kop te lullen, maar het maakt het wel gelijk gezellig.
In de namiddag lopen we van ons huis naar dat van Suzanna, op een lager gelegen stuk land bij het meer in de buurt. Een deel van de route heeft geen echte wegen, maar tussen alle vrijstaande huizen door lopen genoeg (letterlijke) geitenpaadjes die na verloop van tijd zijn uitgesleten. Als we op een gegeven moment wel weer een doorgaande weg tegenkomen, blijkt die een soort museum voor verlaten infrastructuurprojecten. In het Engels zegt men: ‘The road to hell is paved with good intentions.’ Je zou daardoor de indruk kunnen krijgen dat dit de weg naar de hel is, want het is allemaal vast heel goed bedoeld, maar niet heel effectief gebleken. Zo moeten we meermaals van de weg af en een stukje omlopen omdat haaks op het wegdek een betonnen brug is gebouwd, waar geen water onderdoor stroomt en die niet is aangesloten op deze weg, dan wel een kruisende weg. Het fungeert nu als een soort gigantische verkeersdrempel, die bij een gebrek aan verlichting ongetwijfeld wel eens midden in de nacht een piki piki rijder naar male ward heeft gestuurd.
Suzanna woont met haar man op een groot erf in het vlakke gebied rond het meer. Er lopen honden, pasgeboren kittens, kippen en geiten vrij over het erf, en een grote kudde koeien wordt net hun slaaphok van wilgenroeden ingeleid. Het oppervlak van het erf is onverhard en onbegroeid, een soort leem, maar (voor onze komst?) wel helemaal netjes aangeveegd. De veegstrepen staan over honderden vierkante meters in de aarde en er is geen blaadje te bekennen. Suzanna haalt stoelen van binnen en zet die in een grote kring voor het huis. Zo lijkt het net een Nederlandse verjaardag, behalve dat we tussen de dieren bij ons huishoudster buiten in de tropen zitten terwijl er op houtskool wordt gekookt en Suzanna’s schoonvader zelfgestookte sterke drank komt rondbrengen. In een hutje op het terrein staat een grote pan kokend vet op en zien we wat vanochtend nog een geit was, langzaam in onze maaltijd veranderen. Terwijl de kinderen spelen op het erf, de kittens van hand tot hand gaan en Suzanna drankjes blijft rondbrengen, wordt het langzaam donker. Als het duister echt invalt, gaan we naar binnen, waar de kleine woonkamer is volgestouwd met drie bankstellen waar we ons met z’n allen op proppen. Naast de geit zijn er allerlei vissen klaargemaakt, rijst en spaghetti gekookt, en zijn er bonen, gebakken bananen, avocado’s en vier soorten fruit. Het is de uitgebreidste maaltijd die we tot nog toe hebben gezien, en moet minstens gekost hebben wat we Suzanna in een maand betalen. Desalniettemin zegt haar schoonvader: ‘Als ik had geweten dat jullie met zo veel zouden komen, had ik een koe voor jullie geslacht!’. Dat is 2,5 maandsalaris, gebeurt anders vrijwel uitsluitend bij huwelijken en begrafenissen, en is 20% van een typische bruidsschat in deze streek. Zo blijkt maar weer: Tanzaniaanse gastvrijheid moet niet onderschat worden.
Een paar dagen later genieten we van een soortgelijk feestmaal bij Stella, de diëtiste van het ziekenhuis. Ook hier is niet specifiek iets te vieren, maar was het ‘gewoon tijd voor een feestje.’ Op een andere compound wat meer richting de Keniaanse grens, staat wederom een grote kring stoelen op een grasveld onder een boom, met daarop afwisselend Nederlanders en Stella’s familie. Ook hier blijven de drankjes maar rond gaan en wordt er onophoudelijk gepraat en gegrapt. Het is nog wel oppassen waar je over grapt, want als we suggereren dat we konyagi, de lokale sterke drank, lekker vinden, gaat er direct iemand in de auto naar het dorp om twee flessen te kopen.
Hoewel geen familie, is Ruth, de schoonmaakster van de kinderafdeling, ook uitgenodigd. Ruth heeft Joost, Nathan, mij en vooral Constant als haar zonen geadopteerd. Dat ze even niet op mijn naam kan komen, doet daar voor haar geen afbreuk aan (‘Ik ben mama Yusto, mama Nathan, mama Connie en eh... [wijzend naar mij] mama huyu mzungu, moeder van die witte vent daar’). Als zoons krijgen we ook standjes als Ruth vindt dat we teveel grapjes over haar maken, want dat doe je niet bij je moeder. Dit is dus hoe het kan dat iedereen hier een stuk of zes moeders en vaders heeft. Daarvan is er hooguit een biologisch, maar daar wordt maar weinig onderscheid in gemaakt.
Recentelijk zijn we erachter gekomen dat Ruth, die een huis van de kerk huurde, uit haar woning gezet dreigt te worden en nu voor zichzelf een huis moet laten bouwen. Toen we hoorden dat ze geen geld had om hier een dak op te zetten en in de meest letterlijke zin dakloos dreigde te raken, hebben we onder de Nederlandse artsen een potje gemaakt en het geld voor de golfplaten bij elkaar gelegd. Dit moet stiekem gebeuren, want als het uitkomt, komt iedereen om hulp vragen. Zo omfloerst als veel gesprekken gaan, zo direct kunnen dit soort vragen zijn. Zo kreeg Constant een appje van een clinical officer in opleiding die een dagje met hem had meegelopen: ‘Beste dokter Connie, als je weer teruggaat naar Nederland, mag ik dan jouw stethoscoop, je pulsoximeter en je Lenovo laptop hebben?’ Om dit te voorkomen, houden we iedereen voor dat we mzungu maskini, arme witte mensen, zijn. In Joost zijn geval is dat ook een beetje zo, want hij krijgt al ruim een jaar geen loon uitbetaald. Joost en ik weten de reputatie aardig te voeden, door regelmatig allebei thuis ons geld te vergeten en daar pas na het eten in de kantine achter te komen, waardoor we weer een dagje op de pof moeten leven. En het moet gezegd worden: daar doet dan ook weer niemand moeilijk over. ‘Kom het geld binnenkort maar een keer brengen.’
0 notes
kulabata · 2 years
Photo
Tumblr media
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Wagonjwa (4)
De meeste dokters weten: het is heel moeilijk om patiënten die het zelf hebben opgegeven, nog beter te maken. Mitchel, onze diabeet die inmiddels al weken bij ons is, had eerst een teenamputatie nodig, toen de hele voet, toen het onderbeen en uiteindelijk het bovenbeen. De wonden waren thuis al te lang genegeerd, de bacteriën te diep doorgedrongen. Daarnaast raakte elke operatiewond geïnfecteerd of stierf de huid over de stomp af. Ook moest Mitchel leren om zijn suikerziekte te beheersen, en op een andere manier gaan eten, waar hij zelf allemaal andere ideeën over had. Zelfs Stella, onze diëtiste en een van de koppigste mensen in het ziekenhuis, kreeg hem amper bijgestuurd. Mitchel was al nooit de actiefste patiënt, maar naar mate de weken in onze afdeling verstreken werd hij steeds magerder en bedlegeriger. Vorige week zei hij: “Laat maar, ik ga dood. Ik voel het.” Zo slecht lag hij er niet bij, maar het was duidelijk dat hij het zelf had opgegeven. Kort erna ontwikkelde hij een gastroparese (een maagverlamming), en braakte voortdurend alles uit. We hebben hem nog een maagsonde gegeven en allerlei medicijnen om de maag weer op gang te brengen, maar Mitchel was het al snel zat en trok de sonde er zelf weer uit. Met maag en darmen pas weer een klein beetje op gang, besloot de man vervolgens een forse bal ugali te gaan eten, wat ongeveer de consistentie heeft van vette klei. Begrijpelijkerwijs gaven zijn darmen er toen helemaal de brui aan. Mitchel vond het mooi geweest, en weigerde elke verdere behandeling. Vanochtend overleed hij op de afdeling. Zijn vrouw, die wel vaak naast hem zat, maar met wie hij slaande ruzie had omdat hij zo koppig en inert was, werd alleen maar vrolijker naar mate hij achteruit ging. Bij het overlijden heeft ze nog even de hele afdeling bij elkaar geschreeuwd, zoals dat hoort, maar kort daarna was ze alweer in prima stemming. Je hebt hier weinig scheidingen, maar dat betekent niet dat elk huwelijk gelukkig is.
Eerder schreef ik over Lucas, de jongen die een nieuwe hartklep nodig had vanwege acuut reuma en die we daarvoor naar Dar es Salaam hadden gestuurd. Twee maanden lang werd elk verzoek tot informatie genegeerd, en hebben we geen dokter daar te spreken gekregen. Ook Save a Child’s Heart Foundation, dat de operatie zou betalen, liet maar niet van zich horen. De moeder van Lucas vroeg wel af en toe of we een rekening wilden betalen vanuit het poor patient fund, maar had er allemaal te weinig verstand van om ons te kunnen vertellen wat er aan de hand was. Tot we op een dag een foto krijgen van Lucas, met een groot sternotomielitteken op de borst, wat betekent dat hij een openhartoperatie heeft gehad. Een litteken dat er bovendien twee a drie weken oud uit ziet. Er is dus wel iets gebeurd in al die tijd dat we niets hoorden. Wat, dat horen we een paar dagen later vanuit een nogal ongebruikelijke bron. Save a Child’s Heart Foundation plaatst een nieuw promotiefilmpje, en daarin herkennen wij... onze Lucas. De arme jongen is zo plattelands, dat een bezoek aan Shirati voor hem al een reis naar de grote stad was. Zijn ouders spreken nauwelijks Swahili, alleen Luo. Op het filmpje zie je hem dan ook vol onbegrip naar alle kabels, piepjes en monitors op de hartbewaking van Dar es Salaam kijken. Hij spreekt geen woord, maar staart alleen wat overdonderd voor zich uit. In de voice over vertelt een arts van de Foundation wat voor fantastisch werk ze hebben geleverd, en hoe Lucas nu weer een normaal leven kan leiden. Dat is natuurlijk het belangrijkst, maar de ironie van een hele promotiefilm opnemen terwijl er naar ons niet eens een appje af kon, die ontgaat ons niet.
Clinical officer Peter belt: of we nu naar de polikliniek willen komen, want er is een patiënt met wie het niet goed gaat. Het kleine kamertje van 2,5 bij 3 meter waar alle acute gevallen worden opgevangen staat ramvol met twee stretchers, zuurstofmachines, gordijntjes op wielen, een bureau, medisch personeel en familie. Op de rechter stretcher ligt Jackson, een man van een jaar of dertig, zo’n zestig keer per minuut te ademen, terwijl de monitor voortdurend piept dat alle vitale waarden niet goed zijn. Op de linker stretcher ligt een kind van een jaar of vijf. Het kind is dood. Peter staat er een beetje hulpeloos naar te kijken. Gezien de reden waarom we meestal naar deze kamer worden geroepen, heet dit in mijn hoofd de reanimatiekamer, maar dat heeft in dit geval geen zin meer. Het kind blijkt een uur geleden te zijn aangereden door een piki piki, en onder de huid op het achterhoofd voelen we een heel stuk schedel los liggen. Daar valt niets meer mee te beginnen. Terwijl Joost de dood vaststelt, probeer ik in het pandemonium dat dan losbreekt onder de aanwezige familie, in de krappe ruimte Jackson te stabiliseren. Deze man ziet er ook uit alsof hij actief het tijdelijke voor het eeuwige aan het verruilen is. Hij blijkt drie dagen geleden ook een motorongeluk te hebben gehad, wordt steeds slechter en is nu verwezen vanuit een polikliniekje in de buurt. Zijn ene pupil is groter dan de ander, de bloeddruk gaat alle kanten op -van torenhoog naar veel te laag- en waar hij eerder nog enorm aan het hijgen was, ademt hij nu zo weinig en zo oppervlakkig dat er bijna geen zuurstof meer zijn longen in komt. De monitor begint nog wat harder te piepen. Alles wijst op een late hersenbloeding na het ongeluk, waarschijnlijk met betrokkenheid van de hersenstam. Ik stop een Mayo tube in zijn keel om de ademweg open te houden, waar hij zich geenszins tegen verzet (ook al een slecht teken, want iedereen met een beetje bewustzijn spuugt zo’n ding gelijk uit) en geef wat beademingen bij op de ballon. Het gaat allemaal maar matig, en door het geschreeuw van de familie van het overleden kind kan ik niet horen of ik lucht de longen in blaas. We roepen Thijs en Constant op om te komen helpen. Midden in de chaos komt dan clinical officer Manonga binnen met de mededeling dat hiernaast nog een heel slecht kind ligt. We hebben maar twee stretchers, dus als Manonga met in zijn armen een stuiptrekkende peuter met schuim op de mond de toch al volle kamer binnenloopt, neemt Joost het dode kind in zijn armen en legt het even onceremonieel in de kamer ernaast. Thijs en Constant komen binnen, en met z’n vieren krijgen we Jackson weer enigszins stabiel, en weten we de epileptische aanval te stoppen. Even rustig ademhalen. Na een paar minuten spuugt Jackson zelfs zijn Mayo tube uit en reageert een klein beetje op zijn naam. De familie van het overleden kind druipt af naar het mortuarium, en de andere twee patiënten worden overgeplaatst naar de IC. Op de een of andere manier komt dit soort chaos hier altijd in vlagen, maar ook dat went. We kijken elkaar aan en ik zeg: “Ik heb eigenlijk best honger.” Tijd voor lunch. In de kantine is men zich nergens van bewust en is het alsof er niets gebeurd is.
“Willen jullie matako?”
“Natuurlijk willen wij matako. Zoals elke dag.”
We bespreken onderling wat we verder voor Jackson kunnen doen, maar we denken dat hij een hele slechte prognose heeft, omdat hij in vlagen even beter wordt, maar algeheel steeds verder achteruit gaat. We kunnen hier niets voor hem doen, en hij is te instabiel om over te plaatsen. Over de nacht krijgt de dertigjarige ondersteunende zorg, en de volgende ochtend lopen we met lood in de schoenen de IC op. Daar treffen we een klein medisch wonder: Jackson is wakker, eet, drinkt, loopt rond en praat. En de man wiens overlijdenspapieren gisteren al klaarlagen, zegt: “Jongens, wanneer mag ik nou eindelijk een keer naar huis?”
0 notes
kulabata · 2 years
Text
Timothy
Timothy, onze eigen radioloog die we voor hartfalen hadden behandeld en naar Bugando hadden gestuurd, is terug. Ik weet niet wat ze hebben gedaan in Bugando, en of ze onze verwijsbrief niet gelezen hebben of gewoon hebben genegeerd, maar het beleid is shagada bagada. Een iets te vrolijk woord voor deze context, dat zich nog het best laat vertalen als: een teringzooi. Hoewel hij voor een cardiaal probleem is ingestuurd, heeft hij geen cardioloog gezien. In plaats daarvan is hij behandeld door een uroloog vanwege vermeende prostaatproblemen, die hem zijn hartmedicijnen heeft afgenomen en allerlei pillen heeft gegeven die hij niet nodig heeft. Hij moet er ook behoorlijk verwaarloosd zijn, want hij heeft ernstige doorligplekken op zijn rug en is fors uitgedroogd – waarschijnlijk de enige reden dat het vocht achter zijn longen is weggetrokken. Onze vriend komt in slechte conditie bij ons binnen, en we denken eigenlijk dat hij de nacht niet gaat overleven. Op hoop van zegen geven we infuusvloeistof tegen de uitdroging, schrappen de nutteloze medicatie die bovendien zijn nieren om zeep aan het helpen is, geven de hartmedicijnen terug en verwisselen de uiterst gore katheter die hij al anderhalve week in heeft. Meer kunnen we niet doen – het is, zoals de Tanzanianen zeggen mikononi ya Mungu, in de handen van God.
De volgende dag is hier er nog, al gaat het nog niet beter, en plast slechts een paar druppels van de meest geconcentreerde urine die ik ooit gezien heb. Aangezien het hart het al niet deed en zijn nieren nu ook niet meer, kijken we aan tegen multiorgaanfalen in een 75-jarige, een hele sombere prognose. We overleggen met Stella, de diëtiste, en krijgen wat gemalen sojabonen die normaal bestemd zijn voor de kinderafdeling, maar voor Timothy wel gemist kunnen worden. Hier wordt pap van gemaakt, en dat krijgt hij dan over een neusmaagsonde toegediend. Zonder zulk eiwitrijk dieet (sojabonen zijn al snel 60% eiwit), gaat de wond op zijn stuit nooit genezen. We starten ook nog antibiotica, omdat hij steeds meer gaat zweten en zijn bloeddruk inmiddels onmeetbaar laag is - allicht heeft hij een bloedvergiftiging vanuit de vuile katether. We gaan wederom de nacht in met vrees voor zijn leven.
Omdat we naast het ziekenhuis wonen en het raam (met hor ervoor) de hele nacht openstaat, wil het nog wel eens gebeuren dat ik wakker wordt van geschreeuw op het ziekenhuisterrein. Je weet dan dat er iemand overleden is, en soms kun je aan de hoeveelheid stemmen afleiden wie het is, maar meestal niet. Als er even kort geschreeuwd wordt door een persoon en het dan weer ophoudt, dan is het waarschijnlijk een premature baby. Houdt het, ook zo midden in de nacht, een tijd meerstemmig aan, dan is het eerder een ouder, belangrijk lid van de samenleving. De vele aanhoudende stemmen vannacht doen me denken dat Timothy is overleden. Ik maak een mentale notitie: tijdstip van overlijden, 01.15 uur. In de ochtend blijkt hij er echter nog te zijn, maar wederom slechter dan de dag ervoor. Als laatste redmiddel plaatsen we hem over naar de IC, waar hij het best gemonitord kan worden en ook betere vormen van niet-invasieve beademing kan krijgen, want hij heeft inmiddels een hoop zuurstof nodig. Wanneer we hem de IC oprijden, is het hele IC-team in volle gang met de resuscitatie van een andere patiënt, en moet ik ook daarbij bijspringen.
De casus die alle aandacht vraagt is een vrouw die grote vleesbomen aan de buitenkant van haar baarmoeder heeft en nu een bolle buik en een lage bloeddruk heeft, en niet meer bij bewustzijn is. Met de werkdiagnose dat ze vanuit die vleesbomen in haar buik aan het bloeden is en nu in shock is, wordt zo goed als het gaat het verbloedingsprotocol in werking gezet. Aangezien we Timothy vrij snel stabiel hebben, hebben we hier de handen weer voor vrij. Ze reageert amper nog op aanspreken en haalt blazend adem; de bloeddruk kunnen we nog net meten. We zetten het bed Trendelenburg (met het hoofd naar beneden, geven tranexaminezuur, calcium, vocht en een bloedtransfusie, en ik haal een zak plasma uit het lab. Dat laatste moet in deze acute situatie eerst nog een kwartiertje onder de kraan liggen om op te warmen. Als we al een halve zak bloed getransfundeerd hebben, merk ik op dat daar 0-positief op staat, wat niet gegeven kan worden aan deze vrouw, die A-negatief zou hebben. In een acute situatie is dit wel het laatste waar je over wil nadenken, maar het is niet anders: de zak bloed wordt afgekoppeld en de labmedewerkers worden op het matje geroepen. Na enig puzzelen blijkt de uitslag, die vanuit een schriftje met de hand wordt overgetypt in de computer, verkeerd te zijn overgenomen - de vrouw is A-positief. De medewerkers van het lab kunnen er zelf wel om lachen, maar ik even niet, want deze plus/min-fout had een leven kunnen kosten. Gelukkig blijkt zoals zo vaak de natuur weer mild, en na drie kwartier flink klussen van het hardwerkende IC-personeel begint ze een beetje bij te komen en opent weer de ogen. Voor de poorten van de hel weggesleept.
We gaan door met onze visite en worden ’s middags op de gang aangesproken door Ngereja, de clinical officer die het meer als zijn dagtaak ziet om senioriteit uit te stralen, dan om daadwerkelijk een hoop werk te verrichten, of zichzelf bij te scholen. Zo kan hij na een onderwijspraatje waarvan hij geen woord heeft gevolgd, doodleuk zijn vinger opsteken, een blik opzetten van ‘nu ga ik eens even een kritische vraag stellen om te laten zien hoe belangrijk ik ben’ en dan een vraag stellen waarvan het antwoord een minuut geleden besproken is en nog gelezen kan worden op de huidige slide. Momenteel maakt zich ernstig zorgen om de vrouw met de dreigende verbloeding, maar niet om de reden die wij denken:
“Ze heeft al de hele dag geen scheetjes gelaten!”
“Ehm... Ngereja, dat is echt wel even de minste van haar problemen. Ze is vanochtend op een paar minuten na doodgebloed.”
“De hele dag niet!”
“Ja, dat is op zich wel te verwachten met al dat bloed in de buik. Daar gaan de darmen van stilliggen.”
“Bloed in de buik? Er zit helemaal geen bloed in de buik. Ik heb gisteren nog een echo van haar buik gemaakt.”
“En wat heb je daarop gezien?”
“Ascites (vrij vocht in de buikholte)”
“Kun je op een echo dan een onderscheid maken tussen bloed en water?”
“Nee, dat kan natuurlijk helemaal niet!”
“Dus het zou ook bloed kunnen zijn?”
“Ehm... Ja, dat zal dan wel. Waar zou ze dan uit bloeden?”
“Ze heeft allemaal myomen (vleesbomen) op haar baarmoeder.”
“Ja, die heb ik op de echo gezien. Maar die zitten allemaal aan de buitenkant. Dus dat kan helemaal niet de baarmoeder in bloeden.”
“Maar als ze aan de buitenkant zitten, dan bloeden ze...?”
“In de buikholte. Oh ja. Nou doei!”
En weg is Ngereja. Ik ben geen tegenstander van de Socratische dialoog als onderwijsmiddel, maar dit gaat wel heel stroef. Bij het avondeten vertelt Constant dat hij ‘s middags een punctie van de buik wilde gaan doen om zeker te weten dat het bloed was, maar dat hij het met de massale baarmoeder niet aandurfde om blind te prikken, dus dit echogeleid wilde doen. Net toen hij een echoapparaat had gehaald, trof hij op de IC een ietwat verbaasde Ngereja met in de hand een spuit vol bloed die hij zojuist, zonder echo, uit de buik van de patient had gehaald. Als we aan tafel terugrekenen hoe laat dit was, moet het net na ons gesprek zijn geweest. Ik stel me zo voor dat de man na onze conversatie moet hebben gedacht: “Het is wel goed met die twee. Ik ga wel even was ascites uit de buik halen, en dan is gelijk bewezen dat er helemaal geen bloed in zit.” Geen land mee te bezeilen, die vent.
Op het bed ernaast heeft Timothy weer een dag overleefd. Het gaat, zoals we dat noemen, stabiel slecht, maar zolang hij het nog volhoudt, willen we alles graag proberen. Hij is immers een van ons. Helaas, deze nacht is er een teveel. Bij de ochtendoverdracht gaat Chris ons voor om gezamenlijk een moment stilte te nemen om onze collega en zijn vriend van vele jaren te herdenken met een minuut stilte. We zijn boos over hoe het gelopen is, maar aan de andere kant heeft hij tot de laatste dag voor zijn ziekte doorgewerkt en is hij in zijn eigen ziekenhuis gestorven, en ik denk dat dat is zoals hij het gewild zou hebben.
0 notes
kulabata · 2 years
Photo
Tumblr media Tumblr media
0 notes