Tumgik
maxvanzon-blog · 7 years
Text
De teleurstelling
Hij probeerde de verschillende geluidsfragmenten van elkaar los te koppelen, maar ieder moment dat hij zich op een ambulancesirene focuste werd hij weer afgeleid door een toeterende auto, door de huilende baby van drie hoog, dan weer door het geschreeuw van een stelletje dronken jongeren. De huiskamer was in duisternis gehuld; het enige wat je in de kamer kon uitmaken was het verschil in kleur tussen de witte, gekalkte muur en de verschillende donkere objecten die onmogelijk van elkaar waren te onderscheiden. Van onder een naar beneden getrokken rolpoort stroomden de nachtgeluiden van de grote stad binnen. Hij lag op een uitgeklapte slaapbank in de hoek van de kamer. Joana had hem gevraagd of hij daar wilde slapen en hij had ‘ja’ gezegd, omdat haar Catalaanse huisgenoot erbij was. De Catalaan, een bebrilde en gespierde man van eind twintig, zag er op het eerste gezicht, dankzij zijn handbewegingen en gelaatstrekken, zorgzaam en vriendelijk uit, maar toen hij begon te klagen over de maandag die twee nachten erna weer zou aanbreken, kon hij hem niet meer serieus nemen. Joana had hem door en keek hem boos aan, maar begon gelukkig niet over zijn werkloosheid. Hij was niet voor niets naar Barcelona gekomen, maar wist dat het geen goed idee was zomaar Joana’s kamer binnen te wandelen. Dat kon opgevat worden als een poging tot verkrachting, want wie weet zag ze hem als niets meer dan een vriend. Dat ze liet blijken zijn hoon niet goed te keuren wees daarop, want mensen die zich aangetrokken voelen tot een ander zullen vrijwel nooit negatieve gevoelens tot de persoon in kwestie tonen, wist hij. Aan de andere kant bleven die avond haar felgroene oogjes maar oplichten wanneer ze elkaar aankeken, dacht hij. Hij draaide zich om, zodat hij alleen de gekalkte muur zag. Hij liet zijn handpalm over het geribbelde reliëf van de muur glijden, maar voelde niet de verwachte rilling die over zijn rug zou moeten lopen. Hij draaide zich weer om, wreef met dezelfde handpalm over de bobbel in zijn onderbroek, bleef nog even liggen en gooide in één beweging zijn benen van de slaapbank. Zijn bezwete voeten plakten een beetje aan het hout. Hij stond op en begon, met zijn armen voor zich uit gestoken, tastend naar houvast, te zoeken naar de andere bank in de woonkamer, die een meter of drie van deze moest staan. Het eerste vaste wat zijn hand aanraakte was het veren kussen en toen hij beter om zich heen keek wist hij inderdaad de contouren van de stoffen sofa te ontwaren. Vanaf de rechterarmleuning verplaatste hij zich naar de gang, waar hem geen obstakels meer wachtten. Hij moest daar wel iets beter op zijn sluipmethode letten, want zijn bezwete tenen maakten meer geluid op de betegelde ondergrond. Hij keek even de keuken in, de eerste kamer waar hij langsliep. Het was er een stuk lichter dankzij het grote raam in de keuken, waar een zo goed als volle maan doorheen scheen. Op een houten tafeltje lagen een Spaanse vertaling van Kuifje in Congo en een boek over auto-onderdelen. In de gootsteen stonden borden gestapeld waar eerder die dag nog pasta carbonara van was gegeten en op het aanrecht ernaast glom in het maanlicht het lemmet van een groot vleesmes. Hij glimlachte bij het zien van de huiselijke aankleding. Hij beeldde zich Joana in, die op haar hurken de kamer schoonboende. Hij bewoog zich na een zucht weer verder, langzamer dan voorheen, richting haar kamer. Hij sloop uitstekend langs de badkamer en de opbergkast, maar enkele centimeters van de deur van De Catalaan plakte zijn teen aan een tegel en maakte daarbij een zeer lichamelijk geluid. Hij stond stil, hield zijn adem in, hoorde gerommel uit de kamer komen en snelde op zijn tenen terug de keuken in. Hij bleef hijgend luisteren hoe een deur zachtjes open en dicht ging. Er was een korte tussenpoos en met een andere deur, wat verder op in de gang, hoorde hij hetzelfde gebeuren. Er werd gehoest en kort daarop gesmakt. Kort daarop gefluister en een krakend bed. Er ging een schok door hem heen. Het bed begon na een minuut of tien weer, maar nu ritmisch; eerst kraakte het zo om de twee seconden, maar de tussenpozen werden korter en korter, tot het stopte en weer verder ging. Dit herhaalde zich vier keer en hield op. Een condoom knalde. Met zijn elleboog op het aanrecht leunend, luisterde hij het geluid van de aan-tegels-plakkende voetjes uit. Hij liep ontspannen door de gang en zette zijn oor tegen de badkamerdeur. Met zijn ogen op het glimmende object in zijn hand luisterde hij geboeid naar hoe Joana haar schaamlippen schoonveegde.
1 note · View note
maxvanzon-blog · 7 years
Text
Amsterdam CS
‘O ja, de stad is natuurlijk niet van iedereen. Nu mag je alleen nog voorbij de poortjes als je genoeg geld op je kaart hebt staan.’ Jelle liep naar de automaat. ‘Waarom is de NS ooit geprivatiseerd? Dan had je dit soort problemen niet. Stompzinnig winstbejag is het,’ riep hij naar ons. Hij had beet: een verveelde stadswacht. ‘Als het je niet bevalt moet je maar oprotten.’ ‘Oké meneer, ik doe al rustig.’ Hij draaide zich naar me om. ‘Ga ik het doen, Max?’ ‘Maak het nou niet te moeilijk voor ons’, zei ik. ‘Nee, je hebt gelijk.’ Ik wist dat hij het ging doen. Hij had wat gedronken en wilde zien hoe ver hij kon gaan. Ik kende hem langer dan vandaag. We liepen langs die autoriteitsgeile eikel van de handhaving, die al een stijve pik kreeg van het naderende akkefietje, en openden de poorten met onze kaartjes. Al na de eerste stap stak Jelle zijn rechterhand, met OV-kaart vooruitgestoken, gestrekt in de lucht en riep uit volle borst: ‘sieg heil!’
3 notes · View notes
maxvanzon-blog · 7 years
Text
Op het perron
Hij liep een stel toeristen op segways langs op zijn weg naar station Atocha. Zijn baas had hem weer op zijn donder gegeven en hij wist nu zeker dat hij niet meer zou opdagen. De nummers van zijn collega’s had hij al geblokkeerd. Het werk als barman voelde aan als een waas; zodra hij bezig was vergat hij hoe hij de schuimkraag op het bier drie vingers dik kreeg (zijn baas was een echte vrek) en rolden zijn collega’s hun ogen om het hem vervolgens weer eens uit te leggen. Door Morts onverschilligheid bleef echter geen enkele les hangen. Die gemakszucht kwam voort uit het moment dat hij hoorde een cito-score van 550 te hebben behaald. Hij had erna nooit meer zijn best ergens voor gedaan, omdat hij het gevoel had dat alles met zo’n prestatie kon worden goedgepraat. Het tegendeel had hem bitter gemaakt en hij sjokte al een aantal jaren gebogen rond. Hij liep de trap af. Het rook in de stationshal naar rotte vis en urine en het voelde benauwd. Hij keek even om zich heen, om te zien of er een conducteur in de buurt was, maar zag alleen wat oude vrouwtjes met witte hoeden en zonnebrillen, en hij dook onder het poortje door. Het metro-station deed hem denken aan de dood, omdat de treinen die langs sjeesden met gemak honderden mensen konden vermorzelen. Hij lette op het perron dan ook altijd goed op de personen om zich heen, of er geen gekken rondliepen die hem een zet zouden geven. Hij zat het liefst op een van de bankjes, zodat het erg zwaar zou zijn voor zo’n persoon om hem eraf te tillen en hem voor de metro te gooiden. Deze keer was het echter behoorlijk druk en alle zitplaatsen waren bezet. Mort besloot bij een afvalbak te staan, zodat hij het ding kon vastgrijpen wanneer er iets gebeurde. Hij keek om zich heen en kalmeerde wat: drie oude dametjes zaten op het bankje links van hem en aan de andere kant van de afvalbak tikte een Marokkaantje wat in op zijn mobieltje. Op het lichtbord zag hij dat de metro er over zes minuten zou zijn.  ‘Fack... fack!’ Mort schrikte op. Vanaf de kant van de Marokkaan liep, nu zo’n acht meter van hem af een man met zijn pols tegen zijn borstbeen te slaan. Zijn gezicht stond erbij als een halve gare. Mort schoof wat op, richting de bejaarden, maar de Tourettes-patiënt leek op hem af te lopen. Mort greep zich vast aan het bankje en de bejaarden keken verschrikt op. De man liep hen voorbij en stopte bij een snackautomaat, haalde wat losgeld uit zijn broekzak en sloeg met een ferme klap de munten uit zijn hand. Een van de bejaarde dames stond met een gezicht vol medelijden op, raapte het munstuk op en gaf het hem aan. Hij bedankte en wist deze keer zonder probleem de gleuf te vinden. Mort liet het bankje los en probeerde zichzelf te kalmeren; dat het maar een arme stakker was, niet een linke gek. Hij herinnerde op de basisschool zelfs met een jongetje gespeeld te hebben, die ook het syndroom had en herinnerde zich dat het ook gewoon mensen waren. Toch bleef hij zijn hart in zijn keel voelen kloppen. Hij hoorde de andere metro aankomen en het geluid alleen al deed hem huiveren en de leegte van de dood voorstellen. Mort had plots het gevoel in een film te spelen, vooral nu de man met Tourettes zichzelf met een Snickers-reep sloeg en de bejaarde hem hielp het plastic te verwijderen en daarbij zelf geslagen werd. Mort kneep zichzelf in zijn bil en begreep dat het geen fantasie was. Zijn anus, rechteroksel, linkerknie en bovenlip begonnen te jeuken en hij kon zich niet inhouden te krabben. Hij zag dat de Marokkaan hem was begonnen te filmen en de oudjes wat in elkaars oor fluisterden en hij begon zachtjes te kreunen van schaamte. De andere metro was tot stilstand gekomen en Mort kon nu het geruis van zijn metro horen. Hij keek weer vlug om zich heen. Het Marokkaantje typte rustig wat op zijn mobieltje en de bejaarden wachtten geduldig af, starend naar de passagiers van de metro aan de overkant, maar daar kwam de Tourettes-patiënt aanlopen, nu met grote, snelle stappen. Het kwijl leek van zijn lippen te stromen en de trillende arm en de verstarde ogen kwamen steeds dichterbij en de ruis van de naderende metro veranderde in het dreigende geluid van onweer en een misselijkheid steeg van achter Morts ribben naar boven, naar zijn hoofd. Hij liep langs de veiligheidslijn de andere kant uit, richting de roltrap, waggelend van de angst. Hij werd bij zijn schouder gegrepen en slaakte een kreet. ‘Hé, jou ken ik geloof ik van zondagsschool, is het niet...’ In een woeste beweging pakte hij de patiënt bij zijn arm en wierp hem het spoor op. Er klonk een doffe klap en Mort zuchtte van opluchting. De metro arriveerde.
3 notes · View notes
maxvanzon-blog · 7 years
Text
Hengel
Ik was twee maanden gestopt met roken en zocht iets nieuws om de lege plek mee te vullen. Ik nam me zo op een woensdagnacht voor, net voordat ik indommelde, Ian te bellen, want het zou die week mooi weer worden. Ik had hem één keer gezien, op het verjaardagsfeest van een klasgenoot. Hij was om vier uur ’s ochtends met een fles surrogaatwijn binnen komen wandelen en viel op door zijn temperament. Aangeschoten durfde ik hem aan de dranktafel te vertellen over de ontketening van mijn verslaving en ging verder over Spaanse steden en na Ronda en Granada kwam ik op Zaragoza, om ook nog ergens over te kunnen mopperen. Ik vond het een saaie stad, alleen interessant om het witbetegelde plein met aan de ene kant de kathedralen en aan de andere kant de banketbakkerij die tetillas de monja verkocht, sferische cakejes die nonnenborsten moesten voorstellen. Ian reageerde enthousiast, want hij had er tijdens een visvakantie een paar nachten doorgebracht en herinnerde zich de gebakjes. Hij vertelde over de grootste karper die hij die vakantie gevangen had. Ik wilde ook graag bij het vissersclubje horen. Vissers zijn namelijk introvert en bloedserieus, eigenschappen waar ik als achttienjarige van droomde. Ik schepte dus bij Ian op over de karmijnrode telescoophengel van mijn broer, eentje uit de jaren ’70. Hij zei dat het hem leuk leek eens met me te gaan vissen en zette zijn nummer in mijn telefoon. We spraken af bij een houten steiger aan het water. Ik was er bekend: het was in zo’n park waar nooit iets gebeurde, alleen zag je van tijd tot tijd konijnen van het ene struikje naar het andere huppelen. Het rook er naar gras en onkruid, omdat niemand er zijn hond uitliet. Ik kwam er daardoor vaak, want de geur van hondenpoep is bijna niet weg te denken uit een Nederlands openbaar park. Het was nog ochtend en al tegen de dertig graden toen ik de oever naderde, een half uur te laat, want ik moest mijn broer meerdere malen smeken de hengel aan me uit te lenen. De zon scheen fel en het was prettig de lucht door je neus in te ademen. Aan de oever lagen een glasvezelwerphengel en een viskoffer vol blinkers en molentjes en een opgerolde natte krant. Ian zat op de steiger in een bak het lokvoermengsel te kneden. Hij had een gek buideltasje om zijn middel gebonden. Ik gooide mijn tas neer. ‘Hé, Rolf! Waarom ben je zo laat?’ riep hij. ‘Ik kon de hengel niet vinden,’ zei ik. ‘Die hengel is bloedmooi. Echt bloedmooi. Retro, dat rood.’ ‘Ik weet het. Die van jou is ook erg mooi’, loog ik; ik vond zijn hengel maar saai. ‘Hij lijkt bijna licht te geven, zo’n glans heeft hij. Kan je het tuigje uit mijn viskist aangeven? O, en neem die krant mee.’ Het vocht van de krant kleefde aan mijn hand en terwijl Ian de lijn aan mijn hengel vastmaakte, vouwde ik haar open om tientallen roze wormen te vinden. Ze kronkelden wat over elkaars lichamen en leken er geen baat bij te hebben weg te komen. Sommigen leken kankergezwellen te hebben. ‘Dat zijn dauwwormen’, zei Ian. Hij haalde zo’n worm met een gezwel uit de krant en spietste hem aan de haak. Hij liet me uitgooien en ging verder met het lokvoer. Ik veegde mijn vieze hand en het deel van de hengel dat ik had vastgehouden schoon aan mijn broek. Het was inderdaad een mooi ding. Hij was nu weer kraakhelder en ik keek uit of hij niet het groen-bruine water van de beek raakte. Hij was zo’n acht meter lang en kwam verder dan de helft van de afstand tussen de oevers. Ian wierp links van me in en die van hem was niet langer dan vijf meter. Nog voor twaalf uur had ik veertig meervallen gevangen. Iedere keer dat ik er een binnenhengelde haalde Ian zo nonchalant mogelijk zijn ovenwanten uit zijn nektasje, deed ze aan, en trok de haak uit de bek van het beest. ‘Je kunt zonder handschoenen je handen lelijk openhalen aan hun gifstekels’, zei hij. We keken soms wel een minuut lang naar die stekels, en nog een tweede minuut naar die rare kop, met de baarddraden. Uit nieuwsgierigheid zat ik een enkele keer aan de buik, waar geen stekels groeien. De textuur voelde weinig verassend als de binnenkant van een wang. Ik vond het na de veertigste wel welletjes en legde de hengel aan de kant. Ik haalde een bruine zak uit mijn tas en zocht er een boterham met pindakaas uit. ‘Terwijl ik bijna nooit vis!’ riep ik. ‘Ach, houd je mond,’ zei Ian, zonder grappig te doen. Ik nam een hap van mijn boterham en keek naar Ians rug. Hij liet zijn benen over de steiger bungelen en af en toe zag ik zijn blote voet het water de lucht in trappen. Hij had alleen nog maar wat grondeltjes en een voorn gevangen. Na mijn boterhammen dutte ik in en had een droom waarin ik en twee onbekenden van een bergtop moesten afdalen, maar zodra we ook maar een klein beetje  voortgang boekten, moesten we weer een stuk klimmen. Ik werd door Ian wakkergemaakt op het moment dat ik in een koele bergstroom viel. ‘Sorry dat ik je wakker maak, maar kan je even op mijn hengel letten?’ vroeg hij. Hij keek serieus. ‘Tuurlijk,’ hijgde ik, nog verward van de droogte waarin ik me opeens weer bevond. Ian jogde het geasfalteerde weggetje over waar ik vandaan was gekomen, richting de stad.   Zo’n halve minuut later hoorde ik hem van ver schreeuwen. In mijn herinnering begon ik toen die nare lucht te ruiken. Het had iets weg van een stuk verkoold vlees wat tussen het rooster van een barbecue is gevallen. Ik voelde me bedwelmd door  de zon, die al de hele dag op mijn hoofd had geschenen en ik had een beetje moeite overeind te komen. Ik strompelde over het pad en de geur werd intenser en misselijkmakender. Ik kwam uit op een stoep aan de bocht van een weg vol met snelheidshobbels en zag Ian met een jongetje van een jaar of acht ervandoor gaan. Hij had een donkerblauwe zwembroek aan en de huid op zijn bovenlijf was zongebruind. Ian rende, handgebarend naar mij, met het kind zo’n smal steegje in waar je met de auto niet kan komen. Ik vloekte, omdat ik mijn hengel liever niet had achtergelaten, maar ging er toch achteraan. Ik trok mijn shirt over mijn neus in de steeg, die leidde naar een open parkeerplaats. De vader van het zongebruinde kind, een dikke man met een even zongebruinde huid en een cowboyhoed op, had zijn handen onder de motorkap van een ouderwetse Chevrolet gekregen. Ik hoorde het sissen en zag zelfs druppels vet alle kanten op spetteren. Ian trok zijn ovenhandschoenen aan en toen ik zo dichtbij stond dat ik het kokende vet op mijn armen voelde spatten, trok hij de motorkap van de zijkant op. Twee stukken vel werden als gesmolten kaas van de linkerhand meegetrokken en de huid van de rechter kwam bijna gelijktijdig los. De dikke man maakte een knorrend geluid. Ik keek maar heel even; de vingers aan de rechterhand waren vanaf de knokkels tot aan de nagels rood en vlezig als een open wond en aan de linkerhand zwart en glanzend als houtskool. Aan beide handpalmen  hingen paarse en gele vellen. Ik liep met mijn mobiel aan mijn oor weg van de Chevrolet, want ik werd misselijk van het kind dat ‘papa, papa’ begon te snikken. De vrouw aan de lijn klonk kalm. Ze vroeg hoe de wond eruit zag en ik zei dat een van de handen verkoold was. Ze zei dat er binnen twintig minuten een ambulance en een politiewagen ter plaatse zouden zijn. De politie was er alleen om na te gaan of er sprake was van een misdrijf. Ik fluisterde in Ians oor dat als hij zich bezighield met het ventje en zijn vader, ik mijn hengel zou gaan verstoppen. ‘Je doet maar’, zei hij trillerig. Het eerste wat vanaf het weggetje in het oog sprong was het rood van die verdoemde hengel, die wel van neon leek te zijn. Ik sprong erop, zoals een kat dat bij een muis doet, en zette mijn tanden zo diep als ik kon in de directe oorzaak van die middag. Ik pakte de lijn beet, trok er een beetje aan zodat het strak stond, en beet het doormidden. Het losse stuk lijn, met haakje, loodjes en nog een halfdode dauwworm eraan gooide ik in het water. De hengel zelf was moeilijker kapot te krijgen: ik moest mijn knieën gebruiken om hem te breken. Ik gooide met tranen in mijn ogen de rode stukken koolstof een voor een weg, zo hard als ik kon. Ik keek naar de drijvende deeltjes natuurvervuiling waar ik voor verantwoordelijk was en kreeg nog de neiging in het water te spugen, maar hield me in. Toen ik terugkwam werd de man, zwetend op een brancard en zonder cowboyhoed, een ambulance in getild. De politie vroeg ons of we slachtofferhulp nodig hadden en ik zei van niet. Ian antwoordde ja en stapte, nog altijd met zijn ovenhandschoenen aan, in een politiebusje. Ik fluisterde hem toe dat ik de hengel goed had verstopt en hij keek me verward aan, alsof ik iets geks had gezegd. Ik heb hem daarna niet meer gezien. Pas toen mijn moeder de pan met zuurkool op het vuur zette durfde ik mijn broer te vertellen dat ik een enorme meerval aan de haak had geslagen, die de hengel uit mijn handen had getrokken. Hij was er kapot van.
1 note · View note
maxvanzon-blog · 7 years
Text
Gebrandmerkt
Bijna iedereen was dronken. Er liepen kakkerlakken over de muren van het café en bij de openstaande deur wachtte een vlucht duiven tot de gasten hun laatste borrelnootjes op de stoep zouden gooien. Het was een zwoele avond, het rook naar lavendel en niet ver van het café mekkerde een steenbok. Er werd hier heuglijk gevierd dat de jonge Francisco een week geleden werd geboren, precies op de datum dat zijn grootvader een jaar eerder met een jachtgeweer zichzelf als prooi nam. Francisco’s vader hield een speech waarin hij de geboorte van een nieuwe telg in de familie afzette tegen de dood van de oudste, over de betere tijden die nu zouden aanbreken, over het geluk van een kind, zijn liefde voor zijn vrouw en meer van dat al. Toen hij geen mooie zinnen meer wist te formuleren hief hij zijn glas en proostte de menigte. Daarop werd enthousiast met geschreeuw en geklink van glazen gereageerd.     De jonge moeder, Laura, hief zwakjes haar glas en nam weer plaats achter het ronde tafeltje in de hoek van het café. Ze was goed aan het bijkomen van de bevalling en roddelde alweer met haar vriendinnen over de schandalen die zich in het stadje hadden afgespeeld tijdens haar afwezigheid. Ze had een okergele zomerjurk aan. Onder de rand van haar linkermouw was haar huid blauw. De slapende Francisco werd van tijd tot tijd over de kaarsen op tafel getild en aan een andere vriendin gegeven. Er werden complimenten gemaakt over zijn gezonde huid en Laura nam ze trots in ontvangst. Het kind had witte sokjes en een blauw t-shirt en een rode flanellen broek aan en op zijn hoofd droeg hij een Sony-koptelefoon die als bescherming diende tegen het harde geschreeuw van de mannen in de kroeg. Wanneer de baby te hardhandig werd overhandigd werd hij even wakker en keek dan met schrik naar de vrouw die hem in haar handen had. Laura suste hem dan weer in slaap. Hij werd dan in zijn Maxi-Cosi gelegd, om er na een paar minuten weer uitgehaald te worden.   Francisco’s vader liet na de speech zijn glas bij de bar opnieuw inschenken en nam meteen een grote teug. Zijn gelaat stond rood van de drank. Hij was lang en dun en zijn pafferige gezicht contrasteerde met zijn bouw. Zijn haar was vettig en plakte door alle inspanningen van die avond aan zijn voorhoofd. Laura maakte oogcontact met haar man en gaf hem een afkeurende blik. Hij glimlachte ondeugend en wendde zich van haar af. Zijn neef Víctor, die wel wat van hem weg had, maar met een grotere bierbuik, waggelde op hem af. ‘Luchín! Ik had je nog niet gefeliciteerd,’ riep hij met dubbele tong en sloeg zijn arm om de vader heen. ‘Wat ziet je kind er goed uit… veel beter dan jij!’ Zijn lach klonk als het gekras van kraaien. ‘Daar moet je Laura voor bedanken,’ zei Luchín lacherig. ‘Kom je helemaal uit Málaga?’ ‘Ja, ik slaap bij Manuel. Ik ben met de auto gekomen.’ ‘Je hebt niks laten weten.’ Luchíns ogen werden vochtig. ‘Laten we gaan roken’. ‘Ja.’ De twee strompelden met hun biertje in de hand van het zandpaadje richting de brug, om de hoek van het café. Ze bleven op de brug bij een bankje staan. ‘Telkens als ik hier terugkom verbaas ik me weer,’ zei Víctor en haalde een kromme sigaret uit zijn broekzak. ‘Over het uitzicht?’ Luchín haalde een blauw sigarettenpakje uit zijn borstzak en trok er een sigaret uit. ‘Is dat Camel Blauw?’ ‘Ja.’ Luchín stak zijn sigaret op. ‘Dat is het enige wat ik nog rook sinds Laura’s zwangerschap.’ ‘Heeft het vaderschap je feminien gemaakt Luchín?’ Víctors kraaienlach werd weggemoffeld door de sigaret tussen zijn lippen. ‘Ach, hou je mond.’ ‘Heb ik een gevoelige snaar geraakt?’ ‘Hou op, Víctor.’ ‘Laat die tieten eens zien!’ De vuist van Luchín schampte door zijn door alcohol aangetaste motoriek nog net het oor van Víctor, die, verlamd door angst, geen idee had hoe hierop te reageren. Luchín herstelde zich en verontschuldigde zijn extreme reactie meteen. ‘Joh,’ zei Víctor, ‘het maakt niet zoveel uit: ik ben ook wel eens agressief geworden door de drank. Daarbij is er niemand gewond geraakt.’ Het was even stil. De twee rookten en luisterden aandachtig naar het getjirp van krekels en de rivier die zo’n honderd meter onder hun voeten stroomde. ‘Ik ben overgegaan op lichtere sigaretten voor Laura, die moest natuurlijk stoppen,’ zei Luchín. ‘Ze heeft er minder last van.’ ‘Ach.’ De twee piekten hun sigaretten gelijktijdig over de balustrade van de brug en liepen weer terug, het zandpaadje af. Ze waren het café nog niet binnen of ze hoorden afschuwelijk gekerm uit de hoek komen waar Laura zich met haar entourage had gevestigd. Luchín snelde erop af. Víctor bleef uit schrik ver van de commotie weg. Er werd door Laura geschreeuwd om verband en ijsklontjes en onder de aanwezigen werd er bediscussieerd wat het beste middel tegen een brandwond was. Luchín vond zijn vrouw knielend op de vloer met het huilende kind in haar armen. Op Francisco’s onderarm depte zij een vochtig doekje toiletpapier. Naast hen lagen een paar omgestoten, nu gedoofde kaarsen en de Sony-koptelefoon. ‘Wat is er gebeurd?’ Luchín bukte en begon het hoofdje van het kind te strelen. ‘Ik wilde Paco aan… Isabel geven en hij… glipte uit mijn handen. Gelukkig is er niks ergs aan de hand hoor… ik greep hem in zijn val nog vast.’ ‘Waarom doe je dat hier? Je zit aan een tafel met kaarsen! Kan je niet nadenken?’ ‘Het spijt me!’ ‘Het spijt me?’ Zijn stem werd zachter en haatdragender. ‘Slap excuus van een vrouw.’ Niemand durfde wat te zeggen. Met schrik in het gezicht keken de bezoekers, waaronder Víctor, naar Luchín, die nu nog roder werd dan hij al was. De barman loste het ongemakkelijke moment onbedoeld op door aan te komen hollen met een verbanddoos in de ene hand en een bak vol ijsklontjes in de andere. De oudste vriendin van Laura, die vroeger verpleegster was geweest, sprak uit dat ze daar wel raad mee wist en ontfermde zich over het kind. Luchín en Laura spraken geen woord meer tegen elkaar en bleven bij Francisco tot hij ophield met wenen. De stemming in de kroeg sloeg weer om naar een gemoedelijke. Alleen Víctor voelde zich niet op zijn gemak en spoorde Manuel, tegen diens zin, aan om naar huis te gaan. Víctor zei geen gedag tegen Luchín. Nadat Francisco weer in slaap was gevallen klauterde Luchín op een kruk en kondigde aan dat het tijd was om naar huis te gaan; de baby had duidelijk rust nodig. Er werd wat gevloekt en Luchín gaf als reactie toe om aan een laatste ronde mee te doen. Hij dronk in de tijd dat de gasten hun drank achterover sloegen en zich uit de voeten begonnen te maken nog twee glaasjes wodka en een tinto de verano, om af te koelen. Hij riep met dubbele tong Laura, die al stilletjes op haar kruk zat te wachten, de Maxi-Cosi en daarin Francisco zachtjes wiegend. Ze zei gedag tegen een paar gasten en Luchín betaalde zijn rekening. Het koppel liep stilletjes naast elkaar over het zandpad, de brug en de stenen keien naar hun appartement. Luchín hield de deur voor haar open. De blauwe plekken van Laura heelden al binnen een paar dagen. De brandwond van Francisco veranderde in een litteken.
2 notes · View notes