Tumgik
#Hout snijwerk
de-meerpeen · 4 months
Text
Historisch Genootschap ontvangt bijzondere collectie
Lokaal nieuws: 'Historisch Genootschap ontvangt bijzondere collectie'
WIERINGERWERF – Het Historisch Genootschap Wieringermeer heeft een prachtige collectie houtsnijwerken aan haar al fraaie collectie kunnen toevoegen. Oud-akkerbouwer en Wieringermeerder Jurrien van Til (1926-2012) begon nadat hij met zijn vrouw van de boerderij aan de Molenweg naar Middenmeer verhuisde aan deze hobby. “Hij heeft zich het houtsnijden helemaal zelf aangeleerd”, aldus dochter Alma…
Tumblr media
View On WordPress
0 notes
degracieuse · 5 years
Photo
Tumblr media Tumblr media
Schrijfportefeuille Afb. No. 14 en 15. Blauwe taf, dik, grijs, gedraaid garen, blauw zijden koord, karton, blauwe filzelle. Eene zeer doelmatige schrijfportefeuille, die door de vrouwenhand gemakkelijk te vervaardigen is. Het omslag wordt met een vlechtwerk van grijs garen met kopaallak bestreken overtrokken, dat een eenvoudig snijwerk van hout nabootst. De rug als ook de tasschen van de portefeuille zijn van blauwe taf, aan den buitenrand worden zij met blauw koord afgesloten. Men snijdt eerst het omslag van dik karton elk blad 30 d. lang, 22 d. breed en bewerkt ze dan volgens afb. No. 15, die het vlechtwerk in de uitvoering, en een afgesloten geheel voorstelt; men ziet hieraan, dat de draad aan den buitenrand van het karton gedurig aaneen blijft. Beide omslagen verbindt men daarna aan eene zijde met eene strook blauwe taf van overeenkomende lengte en ongeveer 3 d. breed, die den rug vormt, en overtrekt ze in verband met elkander ook aan de verkeerde zijde met dezelfde stof. Voor den rug moet men er evenwel een eind sterk linnen band inleggen. Voor elke tasch, die van binnen op de beide omslagen wordt aangebracht, snijdt men eerst twee gelijke gedeelten van blauwe taf en een gedeelte van dun karton als inlaag; de taffen gedeelten moeten zooveel langer wezen als het omslag en het karton, dat men er aan elke dwarszijde eene diepe plooi in kan maken, voor de soufflets. Dan naait men tusschen elke twee taffen gedeelten het karton met festonneersteken van blauwe zijde in en bevestigt elke tasch aan 3 zijden op het omslag. Eindelijk naait men in de rondte om de portefeuille een blauw zijden koord, voorziet haar van eenige bladen vloeipapier die bij het schrijven om onder te leggen dienen, en door een zijden lint aan den rug van de portefeuille bevestigd, worden vastgehouden. Een blauw zijden band van elastiek dient tot het dichtmaken van de portefeuille.
2 notes · View notes
peachesvanderbilt · 5 years
Text
De Directeurs
Door Peaches Vanderbilt
1. De Directeur – meneer Ryckewaert van basisschool De Hypocriet
2. De Andere Directeur – meneer van Bornem van buitengewone basisschool De Dictator
3. De Directrice – mevrouw Van Helsen van basisschool Geen Ruggengraat
4. Jelle van Leefschool De Feniks
5. Het Hoofd(van de Scholengroep) – meneer Francken
6. De Directeurs (basisscholen De Meeloper, De Dommekloot, Kortzicht, De Roddelaar en Het Vooroordeel)
Hoofdstuk 1: De Directeur Het duurde even voor ik De Directeur te pakken kreeg. Ik maakte nochtans iedere keer netjes een afspraak, en deed de moeite om me te verplaatsen naar gelijk welk schooltje hij nu weer bezocht. Maar hij belde altijd af nét voor we hadden afgesproken, met een reden waarom het niet gelukt was. ‘Een belangrijke vergadering was uitgelopen.’ ‘Mijn medewerker is er niet en ik kon me niet vrijmaken.’ En, mijn favoriet: ‘Het is dinsdag.’ Want iedereen weet dat dinsdagen garant staan voor onvoorziene calamiteiten die een mens verhinderen zijn afspraken na te komen.
Op de één of andere manier kreeg ik het gevoel dat hij me ontliep, dus belde ik deze keer naar zijn secretaresse. Een vriendelijke dame, die me een afspraak gaf op zijn bureau, in Brussel. Op woensdag. Niet op dinsdag. Hij scheen geweldig verbaasd toen ik aan de deur van zijn bureau stond, en niet op een feestelijke verjaardagsmanier. ‘Wat doet u hier?’, zei hij nogal bot. ‘Goeiemiddag, meneer Ryckewaert. Ik ben…’ ‘Ik weet wie u bent’, onderbrak hij me kortaf. ‘Waarom bent u naar hier gekomen?’ ‘Ik heb een afspraak’, zei ik. Moment’, zei hij, en verdween in zijn bureau, de deur op een kier. Hij liet me een paar minuten aan de deur staan voor hij weer verscheen, zijn toon plots veel vriendelijker, een beetje té zelfs. Gluiperig. ‘Neemt u me niet kwalijk, meneer - …’ ‘Inspecteur.’ Onderbreken kon ik ook. ‘Inspecteur. Blijkbaar heeft mijn secretaresse een afspraak met u geregeld zonder mijn medeweten. Ik had dit niet voorzien…’ ‘Ik zal het kort houden.’ Hij keek langs mij, de gang in, alsof hij daar zometeen iemand verwachtte. ‘Het is echt heel erg druk. Ik heb heel weinig tijd. Ik heb zo meteen een belangrijke afspraak die ik niet kan verzetten.’ Een snelle blik op zijn horloge. ‘En om vier uur moet ik al een teamvergadering bijwonen in Kortrijk.’ Hij sprak snel, alsof hij tijd wilde sparen door zijn woorden erdoor te jagen. ‘Ik zal het kort houden’, herhaalde ik stoïcijns. Zijn blik vloog van mij naar de gang en terug, en hij rukte even aan zijn das. Hij zuchtte. ‘Vijf minuten dan. Langer kan ik me echt niet vrijmaken, vrees ik.’ Hij bleef echter in de deuropening staan. Even vroeg ik me af of we hier, half in de gang, ons gesprek zouden hebben, maar toen draaide hij zich om. ‘Komt u binnen’, zei hij.
Hij nam zelf plaats achter een imposant bureau. Massief hout, verfraaid met vaardig snijwerk. Oud, waarschijnlijk. Het lag vol papieren, dossiers, mappen en schrijfgerief. Tussen al die brol school een Macbook Pro. Er stond ook een aardewerken beker. De beste directeur, stond daarop.
‘Ga zitten’, zei hij, met een gebaar naar één van de twee stoelen die voor zijn bureau stonden.Ook hout en versierd met snijwerk. Kaarsrechte leuning, lage zitting. Toen ik zat, leek het alsof hij boven me uittorende van achter zijn mastodont van een tafel. ‘U weet misschien waarvoor ik hier ben, meneer Ryckewaert?’ Hij schudde zijn hoofd, zijn blik weer achter mij gericht, hoewel de deur nu dicht was. ‘Kort, alstublieft’, zei hij. Ik knikte. ‘Het gaat over Raaf De Witte’, zei ik. Het was fascinerend om te zien hoe snel zijn gezichtsuitdrukking veranderde bij het horen van die naam. Herkenning, lichte paniek, iets van afkeer? Maar hij herpakte zich snel. ‘Raaf De Witte?’, zei hij. ‘Zij was één van mijn leerkrachten, enkele jaren geleden. Toen ik nog gewoon directeur was.’ ‘U was directeur in basisschool De Hypocriet, is het niet?’ Hij knikte. ‘Was Raaf een goede leerkracht, in uw ogen?’, vroeg ik. ‘Mag ik vragen waarover dit gaat?’, vroeg hij. ‘Kunt u gewoon antwoorden op de vraag, alstublieft, meneer Ryckewaert?’ Hij zuchtte geërgerd, diepte zijn telefoon op uit zijn borstzakje. ‘Kan dit misschien een andere keer? Ik heb echt niet veel tijd meer, meneer.’ Ik besloot dat ik me lang genoeg mak had gehouden. ‘Inspecteur’, zei ik, op ferme toon. ‘En ik zou het appreciëren mocht u mijn vraag beantwoorden, meneer Ryckewaert. Dit is belangrijk.’ Hij keek tegelijk alsof hij me een flinke uitbrander wilde geven en alsof ik hem in zijn gezicht had geslagen. Ik ga niet ontkennen dat ik daar matig zin in begon te krijgen.
‘Raaf kwam bij mij als zorgleerkracht’, zei hij uiteindelijk. ‘Daar was ze heel goed in. Heel goed.’ ‘Maar ze werd ziek, nietwaar. Lang, wel drie maanden.’ Hij knikte. ‘Heel vervelend’, zei hij. ‘Voor Raaf.’ ‘Uhm, ja, ook. Maar ook voor de school. Voor mij. Ik moest dan weer een vervanger zoeken.’ ‘Dat was zeker wel lastig’, zei ik. Hij miste het sarcasme in mijn stem. ‘Is het daarom dat Raaf haar job niet meer mocht uitoefenen toen ze terugkeerde?’ Hij leunde voorover, vingertoppen tegen elkaar. Keek zeer bezorgd. ‘Ik deed het voor haar. Ze kon het niet meer aan, ze was niet sterk genoeg. Ik gaf haar een andere job.’ Ik knikte. ‘Hmmm’, zei ik. ‘Misschien was het juist nog moeilijker voor Raaf om bij haar terugkeer in een compleet nieuwe job te worden gesmeten. Die moest ze weer helemaal opnieuw leren. In plaats van haar oude job. Die ze dan nog heel goed deed.’ ‘Ja, maar wat als ze weer zou uitvallen? Dan moest ik wéér op zoek naar iemand! Ik kon daar toch niet meer op vertrouwen!’, zei hij verontwaardigd. ‘Het kwam niet in u op om haar te steunen bij haar terugkeer’, zei ik. ‘Zodat ze zich weer zelfzeker zou voelen?’ Hij staarde me aan. Het antwoord op mijn retorische vraag was duidelijk. ‘In plaats daarvan schoof u haar aan de kant. In uw ogen was ze, hoe zal ik het zeggen, niet meer waardevol als teamlid. Omdat ze ziek was geweest. En dat opnieuw kon worden.’ ‘Dat is… ik kan alleen maar benadrukken dat ik volledig achter Raaf stond’, stamelde hij. ‘Alles wijst op het omgekeerde nochtans’, zei ik. ‘Niet in het minst omdat ze vanaf dan alle jobjes kreeg waarvoor u niemand vond. Overschotjes.’ Hij probeerde mijn uitspraken te weerleggen maar kwam niet uit zijn woorden, en ik ging voort zonder op hem te wachten. ‘En zelfs die overschotjes probeerde Raaf zo goed mogelijk te doen. Ze volgde opleidingen voor haar nieuwe opdracht; gaf muziekles aan de kinderen in haar vrije uren. Ze bezorgde uw school heel wat positieve publiciteit met het kinderkoor dat ze leidde.’ Op dat moment haalde ik een aantal krantenknipsels uit mijn rugzak; legde ze één voor één voor zijn neus. ‘Het valt moeilijk te ontkennen dat Raaf De Witte een waardevolle, positieve kracht voor uw school was, denkt u niet, meneer Ryckewaert?’
Ik zag hoe hij angstvallig probeerde niet naar de knipsels te kijken, alsof de foto van Raaf zich zou losscheuren uit het papier en hem naar de keel vliegen. ‘En toch wou u van Raaf af. Ze moest weg’, zei ik. Hij hervond zijn gluiperige lachje. Weer gingen zijn vingers tegen elkaar. ‘Dat is absoluut niet waar’, zei hij. ‘Hoe komt u daarbij?’ Ik legde meer papieren op tafel. ‘U hebt collega’s opgedragen om haar te bespioneren. U hebt mails rondgestuurd naar het team om haar zwart te maken.’ Ik tikte op het blad met de mail. Zwart op wit. Hij begon te zweten. ‘U hebt geprobeerd haar een negatieve beoordeling te geven, maar dat is niet gelukt want Raaf kon uw kritiek weerleggen.’ Ik wees op een ander blad. ‘Ze kwam af met allerlei argumenten!’, verdedigde hij zich. ‘Alsof zij beter wist hoe je moest lesgeven dan ik, de directeur! Ze had van alles zitten opzoeken – kunt u zich dat voorstellen?’ ’Precies. U had geen poot om op te staan. En toen had u genoeg van Raaf De Witte. Ze moest verdwijnen. En haar contract liep toch ten einde. Zo handig.’
Hij zat naar me te kijken met een kop zo rood als een biet. ‘Meneer… meneer…’, stamelde hij. ‘Inspecteur!’ ‘Hoe durft u!’ ‘U had het schijt aan Raaf De Witte omdat u bang was dat ze boven u uit ging stijgen. Met al haar initiatieven, haar ideeën en haar meningen.’ Ik begon traag de papieren samen te rapen, op mijn gemak, hij nog altijd sputterend. ‘Misschien begreep u wel niet altijd waar ze het over had. Kon u haar niet altijd volgen’, ging ik onverstoorbaar verder. ‘En als iemand dat te weten zou komen… dan zouden ze denken dat u dommer was dan Raaf De Witte. Of misschien zouden ze wel gewoon denken dat u dom was.’ Nu viel hij stil. Patat. Geen woord meer. Enkel zijn ogen spraken, zo groot als omeletten.
‘U vraagt zich misschien af waarom ik hier allemaal mee af kom’, zei ik kalmpjes. ‘Ik doe dat niet zomaar. Er is een onderzoek ingesteld. De familie van Raaf heeft klacht ingediend.’ Hij vond zijn stem terug, en de paniek sloeg weer toe. ‘Klacht? Tegen wie? Waarvoor?’ ‘Pesterijen’, zei ik. ‘Met heel ernstige gevolgen.’
Ik vertelde hem - eindelijk - wat er gebeurd was.
Het huilen stond hem nader dan het lachen. Zijn hoofd zakte letterlijk in zijn handen. ‘Het gaat niet om u alleen. We hebben reden om aan te nemen dat Raaf geviseerd werd door meer dan één persoon. Door meer dan één directeur, in de scholengroep.’
Hij zweeg nog altijd.
‘Er is een opbouw geweest. Jarenlang. Eerst de ene, dan de andere. Onder elkaar, samen tegen één; doelbewust iemand te gronde richten. Tot het haar teveel is geworden.’ Ik sloeg mijn ogen op. ‘Maar het is ergens begonnen’, zei ik. Nu vond hij zijn stem terug. ‘En u denkt dat ik dat was?!’ Vol verontwaardiging. Belachelijk, het idee alleen al. Hoe durf je. Ik knikte. ‘Dat denk ik.’ ‘Dat is… hoe komt u daarbij? Ik ben pedagogisch adviseur, denkt u echt…’ ‘Toen u Raaf eindelijk had buitengekregen, uit uw zicht en uit uw school, kon u haar nog niet loslaten. Zo bedreigd voelde u zich’, ging ik voort.
Ik ging vlak voor hem staan, mijn beide handen op zijn monsterlijk bureau. ‘Misschien haatte u haar wel een beetje, op dat moment.’ ‘Ik… ik kan niet tolereren dat u…’ ‘Dus begon u haar zwart te maken bij uw collega’s. De directeurs. Van de andere scholen.’ Zijn mond hapte nog maar er kwam niks meer uit. ‘Daar is het begonnen’, zei ik. Hij zweeg nog altijd maar hij hoefde niets te zeggen. Zijn gezicht zei alles. Ik stopte de papieren terug in mijn rugzak en liep naar de deur. ‘Succes met uw afspraken, meneer Ryckewaert. U hoort nog van mij.’
Hoofdstuk 2: De Andere Directeur
‘Weet ik veel waar hij zit. In zijn bureau zeker, zoals altijd.’
Ik bevond mij in basisschool voor buitengewoon onderwijs De Dictator, op zoek naar De Andere Directeur. Het was duidelijk dat de dame in kwestie niet veel zin had om mij van dienst te zijn. Niettemin pakte ze met een zucht haar telefoon, toetste een nummer in en hief het ding naar haar oor alsof het een klomp arduin was.
‘Martine. Angèle hier. Weet jij waar de baas zit? Er is hier iemand…’ Haar uitdrukking werd plots aandachtig. Er verscheen een glinstering in haar ogen en haar mond trok samen in verrukte verontwaardiging. ‘Méén je dat nu? Nee toch! Hoe durft hij!’, kirde ze, en begon heftig te knikken. ‘Echt waar. Gelijk heb je, een aap van een vent.’ Er volgden nog wat instemmende, steunende geluiden en toen brak ze met tegenzin het gesprek af met een ‘hou je kloek hé, Martientje!’
Ze legde af en keek me aan. ‘De baas is in zijn bureau. Links de gang in en dan door de turnzaal… of wacht, ik loop even mee.’ Dat oversteeg mijn verwachtingen, maar ik nam het aanbod dankbaar aan.
Angèle klopte drie keer op de deur met het bordje ‘Directeur J. van Bornem’. Zowel het beige bordje als de deur zagen eruit alsof ze stamden uit een tijdperk waarin John Lennon nog leefde. Er kwam geen antwoord. Behoedzaam deed Angèle de deur open. Ze stak haar hoofd naar binnen alsof het elk moment kon afgehakt worden door een gek met een machete. ‘Meneer de directeur? Ik heb hier iemand voor u.’ Het was een openbaring voor mij zoals Angèle zo uiterst beleefd kon zijn. Er klonk wat gemompel, en Angèle zei: ‘Ja maar, hij heeft een afspraak gemaakt. Zegt hij.’ Nu was ik al een leugenaar ook. Weer wat gemompel, en Angèles hoofd verscheen, ongeschonden. ‘Even wachten hier’, zei ze, rolde met haar ogen in de richting van de deur en klakte weg door de gang op haar hoge hakken.
De Andere Directeur liet me vijf minuten aan zijn openstaande deur staan voor hij me binnenriep met een verveeld: ‘ja’. Ik stapte zijn bureau binnen en zag direct dat de gordijnen, het tapijt en het meubilair prachtig matchten met de deur en het naambordje. Een symfonie in beige. Ik zag ook dat de persoon achter de tafel ongeveer in dezelfde tijdsgeest te situeren viel. Meneer van Bornem was druk aan het schrijven met een zilverkleurige Parker, en hij keek niet op toen ik binnenkwam, maar wees naar een stoel. ‘Ga zitten.’ Meer een bevel dan een aanbod. Ik ging zitten en wachtte geduldig tot hij klaar was met schrijven. Na enkele minuten legde hij zijn pen neer en keek op. ‘Excuseer. Ik was nog even bezig met iets.’ Hij glimlachte, een beetje geforceerd. ‘Kan ik u ergens mee helpen, inspecteur?’ Ha! Dus hij wist toch wie ik was. ‘Dat hoop ik’, zei ik. ‘Het gaat over Raaf De Witte.’ Omdat hij niet antwoordde, dacht ik even dat hij niet wist over wie ik het had. ‘U kent Raaf De Witte? Ze heeft hier nog gewerkt’, zei ik. ‘Ja, natuurlijk ken ik haar’, zei hij, alsof ik een dwaze vraag stelde. ‘Wat is daarmee?’ ‘Was u tevreden van haar? Als leerkracht in uw school?’, vroeg ik. Hij keek zuinig. ‘Goh, tja. Ze deed dat niet slecht’, zei hij. ‘Maar…?’, zei ik. ‘Ik zou graag weten waarover dit gaat, inspecteur.’ ‘Over Raaf De Witte, dat zei ik toch al. Hoe was uw relatie met haar? Kwamen jullie overeen?’ Hij zweeg – te lang voor een nadenkstilte. Het was een test, om te zien of ik geduld had. Niet dus.
‘Meneer van Bornem, als het voor u een slecht moment is, kunt u ook meekomen naar het bureau om daar het gesprek verder te zetten’, zei ik. Hahaa! Zijn gezicht! Goud waard. Met onverholen tegenzin antwoordde hij op mijn vraag. ‘Ik heb haar altijd correct behandeld, inspecteur. Ook al had zij soms een attitudeprobleem.’ ‘Oei. Hoezo?’ ‘Ze vroeg dingen. Ze wilde liever die job wel en die niet.’ Ik checkte even mijn notities. ‘Ze werkte met autistische kinderen, is het niet?’, zei ik. Hij knikte. ‘Deed ze dat goed?’, vroeg ik. ‘Ja, in zekere zin wel.’ ‘Klopt het dat u e-mails kreeg van ouders om u te vertellen hoe tevreden ze waren?’ ‘Dat kan.’ ‘Ze volgde een cursus over autisme, in de zomervakantie. En ze deed dat werk graag’, zei ik. ‘Dan is het toch normaal dat ze u vraagt of ze dat voort mag doen.’ ‘Het paste beter in mijn plan als ze wat anders ging doen. Ik ben toch tenslotte nog altijd de directeur, of niet?’ Hij begon zich wat op te winden. ‘Graag doen, graag willen… Alsof wij vroeger zo kieskeurig moesten zijn. Die jongelui hebben tegenwoordig nogal wat noten op hun zang. Ze mocht al blij zijn dat ze werk had!’ ‘Het ging er dus om dat ze u gehoorzaamde. Dat vond u belangrijker dan dat die kinderen een goede begeleidster kregen’, zei ik. ‘Dat zeg ik niet. Het kwam mij beter uit’, zei hij. ‘En een beetje respect voor je directeur mag je toch wel vragen?’ ‘Hoe is het dan fout gelopen met Raaf?’, vroeg ik. ‘Ze weigerde de job te doen die ik haar gaf. Ze wilde enkel doen wat zij graag deed.’
‘Meneer van Bornem, u wist wat er gebeurd was in De Hypocriet. Raaf had u dit zelf verteld. Kunt u begrijpen dat ze op zoek was naar een fijne job in een leuke school na die nare ervaring?’ Daarop zei hij niks meer. Dat een job ook fijn kon zijn ging blijkbaar zijn petje te boven. ‘Meneer van Bornem, hoe reageerde u toen Raaf u zei dat ze liever enkel met de autistische kinderen wilde werken?’ Hij legde zijn pen neer en leunde achterover in zijn bureaustoel. ‘Ik heb dan voor mezelf gezegd, als zij vervelend kan doen, ik ook. En ik heb haar geen uren meer gegeven. Ook niet toen er vrijkwamen.’ Hij zei het met enige trots zelfs. ‘Dat lijkt me vrij kinderachtig. Tenslotte gaat het om iemands inkomen, haar carrière. Dat kun je toch niet gebruiken als wraakmiddel.’ ‘Ik had haar werk aangeboden. Ze had het geweigerd. Als dat pesterijen zijn…’ ‘Werk dat minder betaalde.’ ‘Dan nog. Een ander zou blij zijn dat hij werk heeft. Maar zij moest altijd… ze had haar eigen gedacht. Ze was altijd anders dan de anderen. Eigenzinnig, en mondig, en dan die kleren ook…’ Ik trok mijn wenkbrauwen op. ‘Haar kleren? Wat was daarmee?’ ‘Ze paste hier niet’, zei hij afgemeten. ‘Tussen mijn andere leerkrachten.’ ‘Omdat ze anders was en haar wensen durfde kenbaar maken aan u’, zei ik. ‘Doen uw andere teamleden dat dan niet?’ ‘Zo werkt deze school niet’, zei hij. ‘Meneer, u bent de directeur van deze school.’ ‘Precies. Ik alleen kan bepalen wie welke job moet doen in mijn school. En de meesten zijn blij dat ze werk hebben en komen niet zeuren.’
Hij ging wat rechter zitten in zijn stoel en overzag met een stalen blik zijn beige rijk. Met een zucht besloot ik van onderwerp te veranderen. Veel vooruitgang boekte ik toch niet. ‘Meneer van Bornem, er is iets wat u moet weten…’ Ik vertelde hem wat er gebeurd was. Zijn gezicht veranderde niet, maar hij wendde zijn ogen af. ‘Dat is zeer spijtig’, zei hij. ‘Voor de familie…’ ‘Ja, meneer van Bornem, zéér spijtig. Dat kunt u wel zeggen’, zei ik. ‘Daarom is er een onderzoek ingesteld.’ ‘Een onderzoek?’ ‘Naar pesterijen. Die dit zouden veroorzaakt hebben.’ Hij keek zuinig. ‘Dat lijkt me toch wel een beetje overdreven. We zijn allemaal volwassen mensen, inspecteur. Pesten gebeurt onder onze leerlingen.’ ‘Iets moet Raaf toch zover gedreven hebben, nietwaar?’, zei ik. ‘Raaf De Witte is nu niet meteen…’ – hij aarzelde, wierp een snelle blik op mij, rekende uit wat hij kon zeggen en wat niet – ‘… ze is niet meteen de sterkste persoon.’ ‘Wat bedoelt u daarmee?’, vroeg ik. Hij haalde zijn schouders op. ‘Kon niet veel hebben. Hoe zou ik zeggen… lichtgeraakt. Dan kwam ze naar mijn bureau om weer eens iets “uit te praten” – alsof ik niks anders te doen heb.’ ‘Het stoorde u dat ze conflicten wilde uitpraten?’ Opnieuw haalde hij bij wijze van antwoord zijn schouders op.
Ik voelde dat ik lang genoeg in cirkeltjes had gezwommen met meneer van Bornem, dus ik stond op. ‘Dank u voor uw medewerking’, zei ik. Aan de deur draaide ik me om. De Andere Directeur was alweer aan het opgaan in zijn beige interieur. ‘Nog één ding, meneer van Bornem’, zei ik. Hij keek verstoord op. ‘De cursus, die Raaf volgde. Over autisme. Dat was een dure cursus. Vierhonderd euro.’ ‘De school betaalt die terug in schijven’, zei hij. ‘Dus u had haar gevraagd om die te volgen?’, zei ik. Hij knikte. ‘Maar waarom zoiets vragen en haar dan een andere job geven? Dat is toch tegen alle logica.’ ‘Ik ben directeur. Ik moet soms beslissingen nemen die het personeel niet altijd goed uitkomen.’ ‘Natuurlijk. Jammer dat Raaf die vierhonderd euro dan zelf geïnvesteerd heeft.’ ‘De school betaalt dat terug…’, begon hij, en ik onderbrak hem. ‘Ja, dat zegt u. Maar dat is nooit gebeurd. Raaf heeft dat helemaal zelf betaald en nooit een cent teruggekregen.’ Ik keek hem recht aan. ‘Hoorde dat ook bij uw wraakacties?’
Hoofdstuk 3: De Directrice
De sfeer in basisschool Geen Ruggengraat was alleszins helemaal anders dan in De Dictator, dat voelde ik meteen toen ik een voet over de drempel zette.
Kinderen van een jaar of elf liepen aan en af met kartonnen dozen. ‘Juf waar moeten deze naartoe?’, riep een meisje met blonde krulletjes. ‘Breng maar naar de klas!’, klonk het uit een deur. Ergens speelde een radio op aangenaam volume aangename muziekjes.
De secretaresse, een goedlachse dame, kwam me tegemoet en begroette me uiterst vriendelijk. ‘Een goeiemiddag, inspecteur. U komt voor mevrouw Van Helsen zeker?’ Ik knikte glimlachend terug. ‘Komt u maar mee hoor, ik toon u waar u moet zijn. Ze verwacht u al.’ Onderweg kwamen we een jonge juf tegen met een snikkend kleutertje aan de hand. De secretaresse pauzeerde even om het kind over zijn hoofd te aaien. ‘Oei oei, Simon, wat is er gebeurd?’, vroeg ze. De kleine stak een vingertje omhoog en keek haar aan met betraande ogen. ‘Mijn vinger was tegen de schommel’, zei hij. ‘En nu heb ik bloed.’ ‘Och, ’t is toch niet waar zeker! Ga maar snel mee met juf Annelies, om een pleistertje.’ Ze knipoogde naar de juf, die verlegen terug glimlachte, en we vervolgden onze tocht.
Geen gesloten deur bij De Directrice: hij stond wagenwijd open. Ook geen jaren zeventig-beige: haar bureau was heel modern ingericht in strakke antraciet- en grijstinten. Een tikje onpersoonlijk misschien, hoewel er op een dressoir heel wat knutselwerkjes van kinderen stonden die de boel wat opvrolijkten. Een dame van ergens in de vijftig met kort, grijs haar kwam me tegemoet. ‘Goeiemiddag, inspecteur. Kom binnen’, zei ze vriendelijk. Ik kreeg een stoel aangeboden, én een kop koffie. Wat een luxe. Ik kon er niks aan doen dat ik me begon af te vragen hoe het hier in godsnaam was kunnen verkeerd lopen voor Raaf. Dit leek me een fantastische plek om te werken. De Directrice legde een stapeltje papieren goed op haar redelijk opgeruimde bureau.
‘Zeg eens, inspecteur, wat kan ik voor u doen?’, zei ze. ‘Het gaat over Raaf De Witte’, zei ik. Een flits, niet meer. Een blik die zo snel over haar gezicht schoot dat het meer een flits was. Ze herpakte zich heel snel, greep een balpen van haar bureau en begon te droedelen op een stukje papier. ‘Raaf De Witte? Ja hoor, zij heeft hier een aantal jaar gewerkt. Een zeer goede leerkracht, meneer de inspecteur. Zéér goed. Raaf kon heel goed om met probleemkinderen. Ze had ook al wat ervaring in het buitengewoon onderwijs, en ze wist van alles te bedenken voor autistische leerlingen, of leerlingen met aandachtsstoornissen. Noem maar op.’ Haar stem klonk oprecht en opgewekt. ‘Ah?’, zei ik, een beetje verbaasd. ‘Dus u was tevreden over haar?’ ‘Ja, natuurlijk, waarom zou ik niet?’ ‘Kunt u me dan eens vertellen hoe het fout is gelopen hier met Raaf?’, zei ik. Weer die flits, iets duidelijker en langer dit keer. Dus toch. ‘Fout gelopen? Ik denk niet dat er echt iets fout is gelopen’, zei ze. Verbeeldde ik het me of klonk haar stem nu ietsje meer benepen? ‘Maar… Raaf werkt hier toch niet meer? Er moet toch een reden zijn waarom ze weg moest?’, zei ik. ‘Raaf moest helemaal niet weg’, zei mevrouw Van Helsen. ‘Er was hier een job beschikbaar maar ze heeft er zelf voor gekozen om die niet aan te nemen.’ Nog steeds op die opgewekte toon, die nu wat fake begon te klinken. Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Vreemd’, zei ik. ‘Dat strookt niet met de informatie die ik heb.’ Met wat onnodig vertoon zocht ik in mijn rugzak naar mijn schrift, zogezegd om op te zoeken hoe de feiten weer in elkaar zaten. Alsof ik die niet uit mijn hoofd kende. Maar ondertussen liet ik haar even stoven. Het ontging me niet dat het droedelen exponentieel in snelheid en oppervlakte was toegenomen tijdens de laatste zestig seconden.
Ik legde mijn schrift voor me op de tafel, ongeopend.
‘Raaf stond hier voor een klas, nietwaar?’, zei ik. ‘Ze kwam hier na enkele negatieve ervaringen in De Hypocriet en De Dictator. Wist u daarvan?’ De Directrice knikte. ‘Geen gemakkelijke mensen, die twee directeurs. We weten het allemaal’, zei ze. ‘Toen kwam ze bij u terecht. Maar ze werd ziek in haar tweede jaar hier’, zei ik. ‘Ja, ze werd ziek van de druk. Die ze zichzelf oplegde’, voegde ze er haastig aan toe. ‘Ik liet haar in alle rust wennen, maar ja… Raaf is heel perfectionistisch. Ze wil alles heel goed doen, en dat lukt niet altijd van in het begin.’ ‘Kreeg ze steun van iemand toen u merkte dat ze het moeilijk had?’ ‘Ze had een collega in de parallelklas, iemand die hier al langer staat.’ ‘Ah ja, dat is mevrouw…’ – ik deed alsof ik moest nadenken – ‘Gyselbrecht?’ ‘Precies. Zij nam het op zich om Raaf en de andere nieuwe collega te begeleiden in het derde leerjaar.’ Ik knikte. ‘Begeleiden?’, vroeg ik. ‘Of commanderen?’ Mevrouw Van Helsen keek scherp op en hield even op met het manisch gedroedel. ‘Ze bedoelde het goed’, zei ze kort. ‘Niettemin kon mevrouw Gyselbrecht het niet echt appreciëren wanneer Raaf haar niet in alles volgde.’ ‘Ze bedoelde dat niet zo’, herhaalde mevrouw Van Helsen wat houterig. ‘Mevrouw Gyselbrecht heeft een heel andere stijl dan Raaf, maar ze is daarom geen minder goede leerkracht.’ ‘Dat zal ook niet. Maar misschien was ze wel bang dat u dat zou gaan denken?’ Ik zag aan haar gezicht dat ze met haar denken helemaal nooit zo ver geraakt was. ‘Raaf deed veel dingen anders, toch?’, zei ik. ‘Ze had een heleboel ideeën, en ze probeerde die uit in haar klas, om te zien hoe ze de kinderen die het moeilijker hadden zo goed mogelijk kon vooruit helpen.’ Ze reageerde niet, dus ik zei: ‘Dat zei u toch net zelf? Dat ze veel aandacht had voor kinderen met problemen?’ ‘Ja, ja, natuurlijk, dat was ook zo, maar mevrouw Gyselbrecht…’ ‘Ik zeg alleen maar, misschien voelde mevrouw Gyselbrecht zich bedreigd door Raaf en haar aanpak. Tenslotte gaf zij hier al een paar jaar les, en dan komt daar zo’n nieuwe collega die allerlei dingen anders gaat doen. Het zou maar menselijk zijn.’
Mevrouw Van Helsen was gestopt met droedelen. Haar figuur was een beetje in mekaar gezakt, en van de aanvankelijke opgewektheid was niet veel meer te merken.
‘En toen werd Raaf dus ziek’, zei ik. ‘Wel enkele maanden.’ Ze knikte. ‘Een maand of drie’, zei ze. ‘Ik had iemand die haar verving ondertussen, en na die drie maanden keerde ze halftijds terug.’ ‘En daarna voltijds?’, zei ik. ‘Ja, in mei en juni.’ Ik floot zachtjes. ‘Wauw’, zei ik. ‘Dat zal niet gemakkelijk geweest zijn.’ Ze begreep me niet. ‘Ik heb er nooit een probleem mee gehad dat ze ziek was, inspecteur. Of dat ze eerst halftijds terug kwam.’ ‘Nee, dat bedoel ik niet. Ik bedoel, als je eerst kapot gaat aan de druk van je job, en uiteindelijk toch weer de kracht vindt om weer overeind te krabbelen en terug voltijds die job te gaan doen. Dat is toch een hele overwinning.’ Ze knikte maar wat. ‘Ah, uh, ja, ja’, mompelde ze. ‘Ik wed dat Raaf na die overwinning echt haar vleugels had kunnen uitslaan. Dat ze zou openbloeien eens ze die hindernis had overwonnen.’ ‘Ja, uhm, zo had ik het nog niet bekeken’, zei ze. Dat was min of meer duidelijk. ‘Maar jammer genoeg kreeg ze die kans niet, wel?’
Het droedelen hernam. Het stukje papier was bijna volledig bedekt.
‘Ik, uh, had geen plaats voor haar het schooljaar erop.’ ‘Maar wel voor anderen? Die hier nochtans na Raaf waren begonnen.’ ‘Het ligt allemaal niet zo simpel, inspecteur. Ik moest als directeur ook een beetje kijken naar wie goed kan samenwerken met wie.’ Ze zei het voorzichtig, alsof ze niets wilde prijsgeven dat ik nog niet wist. Doe geen moeite, dacht ik. Ik weet alles. Alles. Ik knikte. ‘Zoals mevrouw Gyselbrecht’, zei ik. ‘Die was u komen zeggen dat ze nooit meer met Raaf De Witte wilde samenwerken. Nooit.’ Ik stond op, draaide me naar het dressoir om de knutselwerkjes te bekijken. ‘En niet alleen dat’, zei ik. ‘Toen Raaf terugkwam uit ziekte recruteerde mevrouw Gyselbrecht Raafs vervanger als spion. Ze bracht verslag uit van het doen en laten van Raaf, en dan bedoel ik: van alles wat ze fout deed in hun ogen.’
Ik draaide me terug naar haar. Ze zat me bevroren aan te kijken, een angstige muis die hoopt dat zij zal overgeslagen worden door de klauwen van de kat die voor haar zit, als ze zich maar stil genoeg houdt.
‘Mevrouw Gyselbrecht hield alles netjes bij. Dingen die Raaf vergat, of anders – volgens haar dus fout – deed. En op het einde van het schooljaar bracht ze dat prachtige lijstje bij u.’ Ik prikte mijn vinger in haar richting. Ze zakte bijna weg onder de tafel. ‘En wat deed u?’, zei ik. Ik was goed op dreef nu.
De stilte na mijn vraag was oorverdovend.
‘U zei haar te zwijgen, vooral geen gesprek aan te gaan met Raaf. Dat u volgend jaar toch iemand anders in die klas zou zetten. Dat Raaf sowieso weg ging.’ Ik schudde mijn hoofd. ‘On-ge-looflijk’, zei ik, en ik meende het. ‘Wat een manier om een collega terug welkom te heten na een lange ziekte. Wat een manier om een collega, die het moeilijk had, te steunen. Knal! Hier, een mes in je rug.’ Ik ging terug zitten met een zucht. ‘Maar het was nog niet gedaan voor Raaf. U kon haar gewoon laten gaan – hoe onrechtvaardig het ook is, het systeem laat dit toe. Maar dat deed u niet, hé. In plaats belde u haar in september op, voor een job die niemand anders wilde doen. Waar u niemand voor vond. Nadat alle goede jobs al waren uitgedeeld.’ Ze vond haar stem en probeerde een zwak protest. ‘Ik wilde haar helpen! Door haar toch nog werk te geven.’ ‘Dat had u beter niet gedaan. U en mevrouw Gyselbrecht wisten allebei dat u Raaf hier nooit meer een echte job zou aanbieden. Waarom haar dan aan het lijntje houden met een job waarin ze haar talenten aan geen kanten kwijt kon? Denkt u dat Raaf niet doorhad dat er iets gaande was? Ze is niet onnozel, mevrouw. Een heel schooljaar lang plooide ze foldertjes, reed ze met de bus mee en verving telkens als er iemand ziek was. Ze werd slecht betaald en kreeg geen respect meer van het team. En toch bleef ze volhouden, in de hoop hier toch nog te kunnen werken. Om dan het jaar erop definitief te worden buitengezet.’
Ik zag dat ze bijna klaar was om in tranen uit te barsten.
‘Dat was nooit mijn bedoeling… ik heb daar niet zo over gedacht…’, stamelde ze. ‘Ja, dat is wel duidelijk’, zei ik. ‘Dat u niet veel nadenkt over uw beslissingen. Beslissingen die iemands leven een deuk kunnen geven. U laat dat liever over aan uw personeel, en volgt hen slaafs. Want leiding geven is uw sterkste kant niet.’ Zelfs dat betwistte ze niet. Man toch, ik had al mossels gezien met meer spirit. ‘En toen, de klap op de vuurpijl’, zei ik. ‘Na een heel schooljaar rotklusjes doen moest Raaf september in zonder werk. Kunt u zich voorstellen hoe dat moet geweest zijn? Veertien jaar afgestudeerd, werkloos en een hele reeks nare ervaringen onder je riem.’
Mevrouw Van Helsen greep snel een nieuw stukje papier en begon als een gek te droedelen om haar zenuwen in bedwang te houden. Ze voelde de bui al hangen, waarschijnlijk.
‘Ze zag de advertentie op het internet’, zei ik. ‘Een deeltijdse job, hier, in het derde leerjaar, vanaf januari tot het einde van het schooljaar. En ze kwam meteen eens horen hoe dat zat. Dat was spannend voor u, he. Want u wist dat mevrouw Gyselbrecht zou steigeren als u Raaf opnieuw aannam. En daar had u schrik voor. Maar Raaf wist natuurlijk van niks.’ Ik zuchtte. ‘Dus, u vertelde een vaag half-leugentje in de hoop dat ze zou aflaten. Maar ja, hoe zou u zelf zijn? Ze wilde werk. En toen werd het écht spannend. Want u kreeg van de scholengroep te horen dat u Raaf moest aannemen. Ze was immers ondertussen in een ander statuut gekomen, waarbij ze voorrang moest krijgen op jongere leerkrachten.’
Het volgende zei ik heel traag, en ik genoot ervan.
‘Ik weet niet, mevrouw Van Helsen, of u zich nog herinnert wat u toen tegen Raaf hebt gezegd, om haar absoluut te verhinderen die job aan te nemen?’
Ze wreef in haar ogen. Lap, het was zover. Ik kon geen medelijden voelen. Zij had dat ook niet gedaan.
‘Laat ik het nog even voor u herhalen’, zei ik. ‘U hebt haar gezegd die job niet aan te nemen. U hebt haar gezegd dat de collega’s zo al scheef keken naar haar, en dat ze van plan waren Raaf op elke fout te pakken. “Je gaat je werk niet kunnen doen, het wordt een heksenjacht”.’
Het was muisstil, op haar benepen snikken na.
‘Uw woorden, mevrouw Van Helsen. En, wat mij betreft, een onverholen bedreiging. Hoe durft u mij dan beweren dat u Raaf werk heeft aangeboden, maar dat ze het geweigerd heeft?’
Ik was eigenlijk uitgepraat. Van de positieve sfeer die ik bij het binnenkomen had gevoeld, was niks meer over. Het was fake, besefte ik. Een act, een show. Voor al wie hier binnenstruinde en niet beter wist. Schone schijn.
‘Zowel u als mevrouw Gyselbrecht zullen nog van mij horen’, zei ik, terwijl ik recht stond. ‘Een goeie middag, mevrouw Van Helsen.’
Hoofdstuk 4. Jelle
Er heerste een drukte van jewelste in de inkomhal van Leefschool De Feniks. Overal liepen kinderen in en uit. Om één of andere reden waren ze verkleed als Vikingen. Ouders zetten hun kroost af, of stonden nog een kopje koffie te drinken, of maakten een praatje in de sofa die er stond.
Een sofa, midden in de inkomhal van een school. Dat had ik nog nooit gezien.
Ik zocht, tussen de wirwar van mensen en Vikingen, naar iemand die er directeur-achtig uitzag, maar kon niet direct zo’n persoon opsporen. Dus sprak ik iemand aan: een jongeman met een bril, die een minuscule Viking op de arm droeg. ‘Excuseer, kunt u me vertellen waar ik de directeur kan vinden?’, vroeg ik beleefd. Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Jelle? Amai, succes als je die hier moet zoeken!’, lachte hij. ‘Sorry, maar we vertrekken sebiet op kamp met de hele school. Daarna zal het wel - … Ah, kijk! Daar is hij net!’ Hij wees, over de menigte heen. ‘Jelle!’, riep hij, maar Jelle, wie hij ook was, hoorde hem niet boven het kabaal. ‘Timmetje, zwaai eens naar Jelle zodat hij kijkt’, zei hij tegen het Vikingetje. De kleine liet zich dat geen twee keer zeggen en begon enthousiast te zwaaien met zijn zelfgemaakt kartonnen zwaard. Warempel, een man in de menigte keek op, ontwaarde mijn aanspreekpunt en mijzelf en begon zich een weg te banen in onze richting. Ik zou er hem nooit hebben uitgehaald als de directeur. Hij had een piercing door zijn wenkbrauw en in zijn linkeroor, droeg een short en basketbalschoenen en op zijn onderbeen stond een motherfuckervan een tattoo. Links en rechts werd hij aangesproken, aaide hij een kind over de bol, begroette glimlachend ouders en leerlingen.
Toen hij er eindelijk in was geslaagd tot bij mij te komen, schudde hij me grijnzend de hand, lichtjes in zijn ogen. ‘Ik ben Jelle. Je denkt zeker, wat is dat hier voor een zottenkot’, lachte hij. ‘Binnen tien minuten zijn ze vertrokken hoor, dan hebben we alle tijd van de wereld. Neem ondertussen gerust een tasje koffie!’ Tien minuten later, effectief, was de hele meute Vikingen opgeslorpt door een bus of vier en uitgezwaaid door ouders en sympathieke buurtbewoners. De school viel stil. Ik stond nog aan het koffieapparaat, fairtrade koffie te drinken uit een beker waarop stond ‘zot zijn doet geen zeer’, toen Jelle energiek de trappen terug kwam oplopen. ‘Sorry hoor’, grijnsde hij. ‘Geen probleem’, glimlachte ik. ‘Kom maar mee’, zei hij. ‘Welkom op Leefschool De Feniks.’
Zijn bureau stond in een lokaal waar nog drie andere mensen werkten. Ze begroetten me alle drie vriendelijk. Jelle nam plaats op een bureaustoel en gebaarde allesomvattend door het lokaal. ‘Neem maar een stoel hoor.’ Zijn bureau was van het soort waar de eigenaar zeer weinig tijd aan doorbrengt. Het lag absoluut vol met van alles: papieren, een telefoon, twee pingpongpaletjes, een camera, een half opgegeten sandwich, een Vikinghelm,…  Aan de muur hing een verzameling foto’s van mensen die verkleed waren in de gekste outfits. Het personeel van deze school? Het leek er sterk op. Daarboven een schilderij van een feniks – duidelijk gemaakt door kinderhanden – die zijn vleugels spreidde boven een vlammenzee, een vastberaden blik in zijn haviksogen.
‘Zeg eens, inspecteur, wat kan ik voor je doen?’, vroeg hij. ‘Het gaat over Raaf De Witte’, zei ik. Hij knikte ernstig. ‘Verschrikkelijk’, zei hij. ‘We waren er hier allemaal kapot van. Ik kan het niet helpen dat ik me mee verantwoordelijk voel.’ ‘Dus u weet wat er gebeurd is?’, zei ik verbaasd. ‘Jawel’, knikte hij. ‘Haar man bracht ons op de hoogte.’ Ach zo. Dus er was toch nog iets dat ik niet wist. ‘Raaf heeft hier niet zo lang lesgegeven, maar kunt u even schetsen onder welke omstandigheden ze bij u terechtkwam?’ ‘Ik heb haar zelf opgebeld’, zei Jelle. ‘Ik denk eigenlijk dat ze op dat moment het onderwijs al min of meer had opgegeven. Niet zo abnormaal ook, hoe dat meisje behandeld is geweest.’ ‘Hoe bedoelt u?’ Een glimlach flitste over zijn gezicht. ‘Zeg maar je hoor. Hier zijn we allemaal gelijk.’ Hij vertelde verder. ‘Ze had heel wat meegemaakt in andere scholen van de scholengroep. Aan de kant geschoven, belogen, soms echt buitengepest. Door volwassen mensen, moet je weten. Die dan nog een voorbeeld moeten zijn voor kinderen!’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik kan dat niet vatten. Maar ja, als ik zie hoe ikzelf word bekeken in de vergaderingen van directeurs…’ ‘Ze moeten je niet hebben?’, suggereerde ik. ‘Ha!’ Hij lachte. ‘Dat is een understatement. Ze zouden het liefst hebben dat ik mijn boel pak en verdwijn. Ik ben een gevaarlijk beest voor hen, een bedreiging. Ik zie er anders uit, ik denk anders, ik ben kritisch en taalvaardig, en bovendien run ik een school waar de meesten geen voet zouden durven binnenzetten. Voor het geval het besmettelijk is.’ Hij grijnsde. ‘Maar hun houding motiveert mij nog meer om mezelf te zijn, en te blijven. En om iedereen in onze school aan te moedigen hetzelfde te doen.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Misschien zijn we eigenwijs. Een beetje koppig. Maar daar is niks mis mee. Nieuwe ideeën leiden tot nieuwe perspectieven.’ Ik knikte. Deze man wist precies waar hij mee bezig was, en hij straalde openheid, gedrevenheid en intelligentie uit. Kwaliteiten die ik tot nog toe niet was tegengekomen.
‘Dus zo kwam ik bij Raaf’, zei hij. ‘Met de jaren was er een soort “anti-Raaf De Witte-beweging” ontstaan onder de directeurs. Niet iedereen hoor, maar een aantal onder hen was vastbesloten haar te boycotten als het ware.’ ‘Dat zeiden ze letterlijk?’, vroeg ik. ‘Dat woord gebruikten ze natuurlijk niet. Maar ik kan je zeggen dat de uitspraken die ze over haar deden glashelder waren. Ze wilden haar weg, uit hun school en uit de scholengroep. Ze was vervelend voor hen, een doorn in hun oog. Te mondig, te anders, te kieskeurig, te gevoelig,… noem maar op. Te alternatief, zei er één. Het vuilste woord dat je kunt gebruiken wat hen betreft.’ Hij grinnikte. ‘Awel, dat klinkt goed, dacht ik toen. Dat klinkt als iemand die perfect in De Feniks zou passen. En toevallig had ik dit schooljaar een plek. Dus belde ik Raaf op.’ ‘Je liet je niet afschrikken door de verhalen van de andere directeurs?’, zei ik. ‘Zo zit ik niet in elkaar’, zei hij. ‘Ik wil zélf bepalen wat ik geloof. En bovendien, het feit dat ze haar zo fanatiek probeerden zwart te maken was voor mij nog een extra motivatie om haar wél een kans te geven. Zo ben ik dan ook wel. Een beetje een dwarsligger.’
Hij schonk me nog wat koffie in en bood me een doos koekjes aan.
‘Het zijn de dwarsliggers die de rails rechthouden hé’, zei hij. Ik glimlachte en nam een koekje. ‘Dus toen belde je zelf Raaf op. Dat zal wel een verrassing geweest zijn voor haar, na alle pech van de jaren ervoor’, zei ik. Hij knikte. ‘Amai nog niet! Pas op, ze was niet meteen enthousiast. Ze was een beetje… opgebrand. Ze had een zwaar jaar achter de rug. Ze heeft het mij allemaal eerlijk verteld: van De Hypocriet en De Dictator en als klap op de vuurpijl Geen Ruggengraat. Ze had nog heel weinig zelfvertrouwen. Maar ik zag wat erachter zat. Een creatieve, gevoelige mens, met alle kwaliteiten die een goede leerkracht nodig heeft. Een echte Feniksmens. En iedereen hier was akkoord met me: Raaf moesten we binnenhalen.’ ‘Dus je hebt haar een job gegeven zonder dat je haar ooit aan het werk had gezien’, zei ik. ‘Bij ons is de persoonlijkheid belangrijker dan of je nu perfect kan lesgeven. We vertrouwen erop dat we iemand met een goeie persoonlijkheid genoeg kunnen begeleiden tot ze het onder de knie hebben. En we geven hen daar ook alle tijd voor. Fouten maken mag, liefst zoveel mogelijk. Daar leer je uit’, zei hij.
‘Hoe liep het dan mis met Raaf?’, vroeg ik.
Zijn gezicht betrok.
‘Dat vraag ik me nog vaak af’, zei hij. ‘Als ik eerlijk mag zijn, denk ik dat ze te ver heen was. Dat ze zodanig gekraakt was door de ervaringen die ze had, dat het zelfs hier niet meer goed kon komen. De wonden die de anderen geslagen hadden gingen diep. Ze was als de dood dat ze iets verkeerd ging doen. We hebben serieus ingezet op haar begeleiding, en ze apprecieerde dat heel erg. En de kinderen… die droegen haar meteen op handen. Ongelooflijk zoals zij meteen een klik had met die gasten. Maar het woog niet op tegen de stress die ze moest bekampen…’ Hij zuchtte. ‘Als ik haar hier eerder een plek had kunnen geven, zou het misschien heel anders zijn gelopen’, zei hij. ‘Voor de wolven haar te pakken kregen.’ ‘Als ik het zo hoor, Jelle, valt jou en je personeel absoluut niks te verwijten’, zei ik. ‘Jullie hebben alles gedaan wat jullie konden.’ Hij knikte somber. ‘Ik hoop dat dat zo is’, zei hij.
Wauw. Deze school was een eiland in een woelige oceaan waar haaien de plak zwaaiden. Dat zei ik Jelle ook. Niet van dat eiland, ik gebruikte een andere bewoording. Hij nam het compliment aan met een glimlach. ‘Dankjewel. Vertel het voort’, zei hij.
Leefschool De Feniks was de eerste school in het rijtje die ik verliet met een positief gevoel, ondanks de aard van mijn opdracht.
Hoofdstuk 5: Het Hoofd (van de Scholengroep)
Met Het Hoofd afspreken was al bijna net zo moeilijk als met meneer Ryckewaert. Druk druk druk, superbelangrijke dingen te doen, altijd, overal. Heftig en gewichtig. Bla bla bla. Met tegenzin zegde hij uiteindelijk toch een datum toe. Ik verwachtte half en half dat hij me zou ontglippen, zoals Ryckewaert, maar hij was stipt op de afspraak en hij liet me niet wachten. Een man met manieren, dacht ik.
De tegengoesting droop van zijn gezicht toen hij me binnenliet in zijn bureau. ‘Goeiemorgen, meneer Francken’, zei ik. ‘Goedemorgen, inspecteur, gaat u zitten.’ Hij wees me een replica van een dure designstoel met chroom en zwart leer en nam zelf plaats achter zijn bureau, waar niks op lag.
Ik bedoel echt niks. Geen papiertje, geen stylo. Geen paperclip – niks. Merkwaardig.
‘Zeg eens, inspecteur, hoe kan ik u van dienst zijn?’, vroeg hij. Hij had een diepe, dreunende stem die fantastisch zou geklonken hebben als bariton in een groot koor. Hij sprak ook heel erg keurig – een beetje té. Zeer formeel. Het was duidelijk dat hier van ‘je’ geen sprake zou zijn. ‘Het gaat over Raaf De Witte’, zei ik. Ik verwachtte herkenning in zijn blik te zien bij het horen van de naam, maar er kwam niks. Hij bleef me gewoon aanstaren alsof ik niks gezegd had. ‘Raaf De Witte’, herhaalde ik. ‘Eén van uw personeelsleden?’ Hij leunde achteruit in zijn stoel, bracht zijn vingertoppen samen op een manier die ik nog ergens gezien had en glimlachte kort. ‘Meneer de inspecteur, in deze Scholengroep werken meer dan drieduizend leerkrachten. U kunt toch werkelijk van mij niet verwachten dat ik elk personeelslid met naam en voornaam ken?’ ‘Dat begrijp ik, meneer Francken, maar ik dacht dat u deze naam toch zou kennen. Er is immers heel wat om te doen geweest.’ Hij deed alsof hij nadacht, nam zijn tijd ervoor. Toen deed hij alsof hij zich iets herinnerde. ‘Ach ja, wacht eens, inderdaad. Er waren wat problemen, is het niet, met mevrouw… hoe heet ze ook alweer?’ Hij had me scherp in de gaten; keek of ik het spel zou meespelen. Ik had al zo veel spelletjes gespeeld, en was het eerlijk gezegd een beetje beu. Met wat moeite beheerste ik de drang om een welgemeende godverdomme op tafel te gooien.
‘Mevrouw De Witte’, zei ik. ‘Raaf De Witte.’ ‘Inderdaad’, knikte hij, ‘nu u het zegt, ik heb die naam nog gehoord. Ik weet niet meer precies wat er gaande was…’ ‘Sta mij toe uw geheugen een handje te helpen’, onderbrak ik hem. Spijtig voor hem dat hij de laatste in de rij bullshitters was. Enkel met Jelle had ik een normaal gesprek gehad – een mens zijn geduld raakt nu eenmaal op. Zonder te wachten op zijn antwoord bracht ik aan meneer Francken verslag uit van mijn gesprekken met de directeurs van De Hypocriet (nu pedagogisch adviseur), De Dictator, Geen Ruggengraat en De Feniks.
Ik moet zeggen, hij luisterde wel. Of toch tot halverwege mijn relaas van het gesprek met Jelle. Daar stak hij plots een hand op. ‘Mag ik u daar even onderbreken, inspecteur?’, dreunde zijn bariton dwars door mijn zin. Eerder een retorische vraag. ‘Ik heb ook met mijn mensen gepraat’, zei hij. ‘En het verhaal dat zij mij vertellen klinkt toch wat anders. Behalve dan van Jelle Meyers, maar die moet toch altijd dwarsliggen. Nee, zij vertellen mij een verhaal waarin zij die …’ ‘Raaf’, zei ik behulpzaam. ‘… Raaf’ – hij sprak het uit alsof het een heel vuil woord was – ‘zeer veel kansen hebben geboden, die zij niet heeft aangenomen. Een verhaal waarin deze persoon mijn directeurs, die ervaren en competent zijn, heel wat last heeft bezorgd, door consequent eigenwijs en onwillig te zijn.’ ‘Is dat zo?’, zei ik. ‘Absoluut.’ ‘Ik bedoel, is dat zo dat uw directeurs stuk voor stuk competent zijn?’ Hij sperde zijn ogen open; zijn mond vertrok. ‘Ik weet niet wat u daarmee wilt insinueren…’, begon hij, maar ik sprong al naar het volgende. ‘Uw mensen, zoals u die noemt, hebben een verklaring onder ede afgelegd, meneer Francken. Als het verhaal dat ze voor u hebben opgedist niet overeenkomt met wat u nu hoort, betekent dit dat uw mensen hebben staan liegen tegen u.’
Nu werd hij kwaad van verontwaardiging. Het had nog lang geduurd. Ik had het veel eerder verwacht – hij was zo’n type dat zich verdedigt met machtsvertoon. ‘Weet u wel wat u zegt, meneer de inspecteur’, boomde hij dreigend. ‘Eerst beledigt u mijn directeurs en dan beschuldigt u hen ervan leugenaars te zijn!’
Heerlijk. In mijn werk, en in mijn positie, was het zalig om met bullebakken te werken. Ze konden geen kant uit, maar ze beseften dat zelf niet altijd. Ik liet hen graag even razen.
‘Tja, ofwel staat u hier tegen mij te liegen over wat ze u verteld hebben. Dat kan ook’, zei ik laconiek. Ik zag het bloed stijgen naar zijn kop. ‘Nu gaat u te ver! Ik neem contact met uw overste!’ Ik stond recht uit mijn stoel, wat hem het zwijgen oplegde, hoewel hij me furieus bleef aankijken.
‘Moet u horen wat er gebeurd is met Raaf De Witte’, zei ik kalm, en vertelde het hem. Hij kromp ineen als een slak in zeewater. ‘Dit heeft niks met mijn directeurs te maken’, blies hij. ‘Niks met ons, met onze Scholengroep. Wij zijn een overheidsinstelling; wij dragen waarden als verdraagzaamheid en een open geest hoog in het vaandel. Dat meisje was instabiel; een psychiatrisch geval. Het zat eraan te komen. Daar gaat u mijn mensen niet voor doen opdraaien.’ ‘Vreemd hoe goed u Raaf plotseling schijnt te kennen’, zei ik. ‘Tien minuten geleden kon u zich zelfs haar naam niet herinneren.’ Opnieuw vloog hij uit. ‘Meneer de inspecteur, ik sta erop dat u uw toon aanpast als u tegen mij praat!’ ‘Geen zorgen, meneer Francken’, zei ik. ‘Ons gesprek zit er bijna op. Ik wilde u enkel laten weten dat de familie van Raaf klacht indient tegen uw Scholengroep.’ ‘Klacht’, bromde hij. ‘En waarvoor dan?’ ‘Pesten op het werk’, zei ik. ‘Een strafbaar feit, zoals u hoogstwaarschijnlijk wel weet, als hoofd van een Scholengroep. En gezien de ernst van de gevolgen mag u erop rekenen dat er veroordelingen zullen volgen.’ Hij schokschouderde. ‘Pesten, pesten’, zei hij. ‘Mijn directeurs zijn gedreven mensen. Die hebben geen tijd om te pesten. Onze Scholengroep is een respectabele, verantwoordelijke instelling, met een uitstekende reputatie. Dat laat ik heus niet zomaar aan diggelen slaan door één mentaal labiele persoon.’ ‘Meneer Francken, mag ik u eraan herinneren dat alles wat u hier zegt, geldt als een officiële verklaring?’, zei ik. ‘En wat zou dat’, zei hij. Misschien om zijn nonchalante houding kracht bij te zetten, of misschien om zijn zenuwen te kalmeren, leunde hij weer achteruit, met zijn vingertoppen tegen elkaar. Wie had ik dat toch nog zien doen?
‘Dank u voor uw medewerking, meneer Francken’, zei ik, en liep naar de deur. Daar draaide ik me nog even om.
‘Raaf De Witte was ook één van uw mensen. Maar over reputaties gesproken’, zei ik. ‘Die van haar is compleet naar de kloten. En daar hebben uw mensen voor gezorgd. Met uitzondering van Jelle Meyers dan. Uw Scholengroep is een maffia, en u staat aan het hoofd ervan.’
En met een vriendelijk ‘tot ziens, nog’, stapte ik zijn bureau uit.
Toen pas wist ik het: Ryckewaert van De Hypocriet. Die deed dat ook de hele tijd: zijn vingertoppen tegen elkaar. Hoeveel tijd zouden die samen hebben doorgebracht?
Hoofdstuk 6: De Directeurs
Het vergaderlokaal gonsde van energie toen ik er binnenstapte, hoewel er geen woord gezegd werd. Echt, je kon een speld horen vallen.
Zeventien paar ogen keken me aan. Achttien. De heer Ryckewaert had speciaal voor de gelegenheid ruimte gemaakt in zijn drukke schema en was neergedaald van zijn ivoren troon in Brussel om zich tussen het plebs te begeven. Ik voelde me bijna vereerd.
‘Een goeie morgen, dames en heren’, zei ik vriendelijk. Er klonk een soort gebrom, met hier en daar een verstaanbaar antwoord ertussen. Sommigen zeiden niks maar bleven me vijandig aanstaren. Ik stelde me voor. ‘Ik ben hier omwille van Raaf De Witte’, zei ik. Zonder omwegen vertelde ik hen wat er gebeurd was met Raaf.
Mijn boodschap deed sommigen ongemakkelijk schuiven in hun stoel. Anderen keken weg, of vonden plots een heel interessant pluisje op hun vest, waar ze aan begonnen te pulken. Eén enkele dame rolde onverholen met haar ogen. Het was duidelijk dat de directeurs die ik had bezocht al alarm hadden geslagen. Enkele mensen wisten blijkbaar nog van niets, want er klonken een paar oprecht geschokte kreetjes. Een nog jonge vrouw rechts voor me sloeg haar hand voor haar mond en schudde haar hoofd.
Ik vertelde hen dat ik met een aantal van hen al gesproken had, en dit in verband met een onderzoek dat was ingesteld. ‘De familie van Raaf heeft klacht ingediend’, zei ik. Het bleef even stil. ‘Klacht?’, zei toen een man. ‘Tegen wie?’ Ik keek even op de lijst met foto’s die ik voor me liggen had. De Directeur van basisschool Het Vooroordeel.
‘Tegen de Scholengroep’, zei ik. ‘Tegen een aantal directeurs specifiek. En waarschijnlijk tegen de individuele mensen die haar over de jaren hebben gepest.’ Dezelfde dame als daarnet rolde opnieuw met haar ogen. Ze boog zich naar haar buurvrouw en fluisterde die iets in het oor. Basisscholen De Roddelaar en De Dommekloot, zag ik. Ik kon het niet laten. ‘Mevrouw’, sprak ik haar aan, ‘is er een probleem?’ Ze keek betrapt, heel even toch, en haalde toen haar schouders op. ‘Ja gewoon’, zei ze verontwaardigd. ‘Gepest, gepest. Ik vind precies niet dat dat meisje hier gepest is.’ ‘Hoe bedoelt u?’, vroeg ik. ‘Ja, pesten. Dat klinkt allemaal zo serieus hé. Pesten is al heel erg, nietwaar?’ ‘En u vindt het niet erg, wat jullie met Raaf hebben gedaan?’, zei ik. Opnieuw haalde ze haar schouders op. ‘In feite hebben wij zelfs niet echt iets gedaan. Zij kan ook heel weinig verdragen, als ik het zo hoor.’ ‘Als ik het goed begrijp, kent u Raaf niet persoonlijk? Ze heeft nooit voor u gewerkt?’, zei ik. ‘Wel… nee, maar ik hoor wel dingen van mijn collega’s hé.’ Ik knikte.
‘Inderdaad’, zei ik. ‘Zo gaat dat hier. U, van De Dommekloot, hoort iets van basisschool Kortzicht. U vertelt dat aan De Roddelaar en De Meeloper luistert mee. Zelfs de directeurs die Raaf nog nooit persoonlijk ontmoet hebben, vormen zich een mening over haar. Zodat jullie op den duur besloten dat Raaf De Witte niet meer welkom was in jullie scholen.’
Het bleef stil, en velen keken als kleine kinderen die terecht gewezen werden. ‘Niet iedereen dacht zo’, klonk het stil. De jongedame rechts voor me, die zo geschokt had gereageerd op het nieuws van Raaf. ‘Niet iedereen, inderdaad’, zei ik. ‘Maar een groepje onder jullie sloot Raaf moedwillig uit en wilde haar geen werk meer geven. Dat is pesten.’ Ik zocht in de zaal naar Francken. Hij zat me ijzig aan te kijken. ‘En het Hoofd van de Scholengroep werkte daar bereidwillig aan mee. Of deed in elk geval niks om het te verhinderen.’
Zijn blik veranderde niet. Klootzak.
‘Raaf schreef een brief, aan degenen onder jullie die hierin betrokken waren. Ik wil die graag aan jullie voorlezen. Ik denk dat jullie zelf wel weten wie zich moet aangesproken voelen en wie niet’, zei ik.
Ik haalde de brief boven en begon hem voor te lezen.
“Aan de algemeen directeur van scholengroep 27.
Aan de directeurs van scholengroep 27, en meer bepaald aan de directeurs die onderling of individueel besloten hebben mij uit hun school te weren.
Beste directeurs,
De bedoeling van deze brief is om jullie bewust te maken van welke gevolgen jullie acties kunnen hebben. Ik heb het gevoel dat jullie daar niet mee bezig zijn.
Een deel van jullie heeft besloten dat ik als persoon en als leerkracht geen plaats verdien in jullie scholengroep. Maar niemand vertelde erbij waarom.
Ik weet wel dat ik ‘anders’ ben dan de meeste personeelsleden. Ik kleed me anders, ik sta anders in het leven dan de meesten, ik communiceer anders en heb andere ideeën over hoe goed lesgeven er dan uitziet. Ik denk dat sommige directies en collega’s zich hierdoor bedreigd voelen in hun positie.
Is het daarom? Waren jullie bang om overtroefd te worden? Het is een heel menselijk instinct. ‘Ik word bedreigd door een ander. Om te overleven moet ik die elimineren.’
En dat deden jullie. Op allerlei manieren, behalve een oprechte, correcte, menselijke manier. Ik werd door jullie (en jullie personeel) uitgesloten, gekleineerd, belogen – glashard in mijn gezicht, zelfs bedreigd; kortom zeer schamel behandeld. Als wij als leerkrachten kinderen betrappen op dergelijk gedrag, zijn we direct verontrust en ontstemd.
Maar jullie stappen elke morgen opnieuw jullie bureau binnen en denken, ah, weer een dag als directeur van mijn school. Jullie denken er zelfs niet meer over. Het probleem (dat ben ik) is uit de kijker, dus het is opgelost. Jullie leven gaat verder.
Wel, ik wil jullie even laten nadenken over de gevolgen van deze ongewoon bedroevende manier van mensen behandelen. Hoe denken jullie dat een mens zich voelt als een hele groep mensen dit doet met haar? Mensen die de macht hebben over mijn inkomen, mijn job, mijn leven. In een systeem dat hen die macht geeft, in vertrouwen dat zij die goed zullen gebruiken.
Ik ben toch een mens? En jullie ook, nog altijd. Ik ben een mens met fouten, zoals iedereen. Maar toch viseren jullie mij, en niet een ander.
ZIJ moet eruit. ZIJ is té anders. ZIJ is een probleem.
Ik was niet bestand tegen een hele reeks van vernederende, kwetsende, kleinerende gebeurtenissen, verspreid over vele jaren. Stukje bij beetje was mijn zelfvertrouwen afgebrokkeld, tot het, na verschillende malen vallen en weer opstaan, finaal aan diggelen lag. Mijn enthousiasme voor het werk, maar ook voor het alledaagse leven, was zoek. Ik voelde mij minder dan niemand. Ik voelde mij niets, niets, niets. Niet waard om het werk te doen dat ik graag doe, en waarvoor ik gestudeerd heb. Niet waard om een plek te krijgen in een team, als volwaardige collega. Niet waard dat iemand me vertelde hoe ze over me dachten, of wat er aan de hand was.
Niets waard. Zo voelde ik me.
Door jullie hypocrisie, jullie onverdraagzaamheid, jullie pesterijen en jullie stilzwijgend uitstoten. Weg ermee. Opgelost. Tot mijn verbazing kreeg ik toen telefoon van Jelle. Die, zonder me ooit bezig gezien te hebben, en ondanks de ‘boycot’, blijkbaar in mij geloofde. Ook al deed ik dat helemaal niet meer. Ik begreep ook niet waarom. Maar hij wist me te overtuigen.
Het leek ongelooflijk: dat er een einde kwam aan de lijdensweg van zoveel jaar, en dat ik een eigen, vaste plek zou krijgen, in een school waar ik mezelf mocht zijn, waar ik fouten mocht maken, waar mensen écht openstaan voor anders denken en eerlijk communiceren. Waar het kind en zijn welzijn WEL op de eerste plek komt. Waar ik geen ‘probleem’ ben dat moet geëlimineerd worden.
Maar ik kon het niet. Ik heb het geprobeerd, heb alles ertegen gesmeten, maar mijn zelfvertrouwen was te laag en ik ging kapot aan de spanning en de angst om iets fout te doen. Hoe vaak de lieve mensen van De Feniks me ook verzekerden dat ze in mij geloofden, ik voelde me nog altijd helemaal niks. Dag en nacht was ik bezig met mijn werk, om zeker niks mis te doen, om het zeker perfect te doen. Zodat ze me niet zouden afschieten, zoals al in elke school ervoor gebeurd was. Ik heb moeten opgeven. Het was héél, héél pijnlijk.
Op dat moment wilde ik verdwijnen.
Ik ben een mens. Anders dan jullie, heel zeker. Met een verleden en een eigenheid. Maar een mens. Ik heb recht op respect, werk, een leven.
Dit doe je niet met mensen.
Ik hoop dat jullie nu een overzicht hebben van de gevolgen van jullie acties, voor een mens.
Groeten,
Raaf De Witte”
Het was doodstil in het lokaal. Ik liet het zo. Na enkele seconden begon iemand, bijna onhoorbaar, te huilen: de dame rechts vooraan.
Ik vouwde de brief op, stak hem in mijn zak en keek nog één keer het lokaal rond. Toen liep ik naar de deur, opende hem en stapte geluidloos naar buiten.
0 notes