Tumgik
zielsvlucht · 3 days
Text
Soms schrijf ik over autisme
Op eigen beweging zocht ik mezelf een therapeut. Het was een beweging die drie jaar duurde, maar uiteindelijk ben ik er dan toch geraakt. Bijna wekelijks mag ik een uur lang met een vrouw praten, in de hoop dat dit ene uur iets zal doen aan de chaos die heerst in de overige 167 uren van de week. Naar mijn inschatten, is de therapeut er van overtuigd dat we elkaar vaak genoeg zien. Ik niet. Ik zie nog niet hoe Ă©Ă©n oase van zelfhulp midden in een woestijn van kwelling effectief kan zijn. Maar ik ben niet pessimistisch. Er is maar een beperkt aantal uren in een week en er valt niets aan te doen, dus klagen is contraproductief. Het is immers mijn eigen planning die de tijd zo heeft beperkt.
Ik ben een volwassen man. Ik ben echter nog niet zo lang volwassen. Ik heb ook autismespectrumstoornis maar helaas tijdens mijn jeugd was niemand er in geslaagd om me goed uit te leggen wat dat wilde zeggen. Daarom ga ik nu pas naar de therapeut, wanneer ik me op het einde van mijn krachten voel. Mijn moeder relativeerde mijn diagnose altijd. Ze zei dat ik gewoon mezelf was en dat ze geen nood voelde om een heel circus rond mij te bouwen zoals andere inferieure moeders in de omgeving deden met hun kinderen. Hierdoor werden vaak mijn autisme-gerelateerde problemen genegeerd in plaats van aangepakt. Maar ik bekritiseerde mijn moeder hier nooit voor. In mijn ogen had ze heel veel begrip voor mij. Mijn vader noemde me een “rand-debiel”, dus mijn moeder’s aanpak was niet al te slecht. Ik ben aan het afwijken; mijn therapeut-
Mijn therapeut probeert dus in te halen wat ik gemist heb over het onderwerp van autisme. Zij neemt het op zich om me uit te leggen wat ik ben. Wat ik ben. Ikzelf ben van de overtuiging dat autistisch iets is dat mensen zijn, in plaats van dat ze autisme hebben. Iets dat men heeft, kan men namelijk afstand van doen. Men zou het kunnen verliezen. Autisme kan men echter niet verliezen en ik zie ook geen enkele reden om een onderscheid te maken tussen de ziel en de eigenschappen van een mens. Sommige mensen zijn egoĂŻstisch. Ze hebben niet egoĂŻsme. Ze zijn het. Als een man zou beweren dat hij lijdt aan een zwaar geval van racisme, zou het haast klinken als een excuus om gebrekkig te zijn. Als een soort van mislukte verbloeming. Een slechte eigenschap die niet deel van hem is, hoewel hij het toch altijd met zich meedraagt. Alsof een mens niet geheel verantwoordelijk zou zijn voor de dingen die in zijn eigen schedel gebeuren. Maar als de mens zijn eigen schedel niet beheert, wie doet het dan wel?
Excuseer, ik wijk graag af. Van onderwerpen in gesprekken, maar werkelijk van alles.
Mijn therapeut is gewend om met kinderen te werken, of althans jongere mensen. Ik vroeg haar wanneer ik te oud zou zijn om door haar geholpen te worden. Zij zei dat ik naar een therapeut voor volwassenen zou moeten, zodra dat ik volwassene-problemen had. Ik was nieuwsgierig naar het onderscheid tussen volwassene-problemen en kinder-problemen. Ze gaf me als voorbeeld van volwassene-problemen, “problemen met drank of relaties”. Interessant toch? In mijn volwassen bestaan ben ik verstandig genoeg om van beiden onderwerpen weg te blijven. Misschien had ik dan langs een therapeut voor volwassenen kunnen gaan toen ik nog tiener was?
De therapeut is erg geïnteresseerd in autisme. Ze zegt me dat ik veel interessante dingen zeg. Het is niet verwonderlijk, autisme moet haar indertijd zodanig geïntrigeerd hebben dat ze besloot zich er in te specialiseren. Nu is alles dat ik zeg, doe of beschrijf uiterst merkwaardig voor haar. Alsof ik leerrijk ben, of entertainend. Ik heb gemerkt dat telkens als ze me iets uitlegt over autisme, dat ze verwacht dat ik dit speciaal of interessant zou vinden. Misschien verwoord ik dat verkeerd; Maar ze gelooft dat de informatie die ze met me deelt iets merkwaardig heeft, en dat ik de merkwaardigheid er van zou erkennen. Maar ik erken het helaas niet. Is het tonen van typisch autistische dingen aan een autist, dan niet het zelfde als saaie banale dingen tonen aan een niet-autist? Is het dan niet te verwachten dat het me niet echt beweegt? Is dat een strikt Engelse expressie of mag ik dat zo schrijven? Geen idee. Er werd mij ook verteld dat ik geen puntkomma mag gebruiken in schrijfwerken, door een dikke leerkracht Nederlands uit het laatste jaar van een ASO richting (niet bepaald een voorbeeldig persoon waar ik veel respect voor had). Dat advies heb ik volkomen genegeerd. De mens maakt de taal, niet andersom. Ik gebruik puntkomma’s op elk moment dat ik en de Nederlandse taal een ruzie hebben. Het is bijna magisch, ik wring mezelf door zoveel zinnen met dat ding en ik begrijp zelf ook niet hoe, wanneer of waarom ik het gebruik.
Terug ter zaken; (puntkomma joepie!) de therapeut gaf me een boek over autisme mee naar huis om te lezen. Ze was daar erg enthousiast over, want ze had het zelf gelezen en het interesseerde haar natuurlijk enorm. Ze liet vallen dat ik ook over mijn gedachten een boek zou kunnen schrijven, tenzij als dat een droom van mij was. In dat geval heeft ze dat niet laten vallen, maar klonk het gewoon ergens in mijn waanzinnige hoofd. Ze had toch wel zeker gezegd dat mijn kijk op de wereld interessant zou zijn om er over te
 lezen? Mijn geheugen is zijn ware zelf met deze anekdote. Misschien fantaseerde ik het allemaal. Hoe dan ook, misschien is voor iemand niet-autistisch mijn kijk op de wereld inderdaad interessant maar wat de therapeut hier niet goed begrepen heeft, is hoe zelden ik feitelijk naar de wereld kijk. De wereld interesseert me niet. 99% van de dingen die gebeuren op deze wereld, zijn dingen waarvan ik niet eens besef dat ze bestaan. En als ik te horen krijg dat ze bestaan dan val ik compleet uit de lucht maar tegelijkertijd kan het me nog steeds niets schelen. Als deze tekst lang genoeg zou door drammen, dan eindigt het ooit in een sprookjeswereld beschreven in een boek dat in een bibliotheek staat midden in een andere sprookjeswereld, twaalfhonderdduizend lichtjaren van de planeet aarde vandaan. Want planeet aarde is niet waar mijn hersenen op letten, vandaar de concentratieproblemen. Er zijn ruim genoeg dingen die me dagelijks bezighouden die niets te maken hebben met de realiteit waarin andere mensen (met technisch gezien ikzelf inbegrepen) leven.
Focus! Ze gaf me een boek. Het laatste boek dat ze me gegeven had, kon gelezen worden door een zesjarige en had prenten met dieren. Ik geef dat boek een tien op tien. Dit boek daarentegen heeft verrassend veel woorden. En dat is jammer want ik lees echt niet graag. Ik ben vaak geïnteresseerd in de verhalen dus ik zoek wel veel boekbesprekingen op online, maar voor het lezen zelf heb ik niet de concentratie en ik doe het ook zo traag. Het boek noemt “Mafkezen en het Asperger-syndroom” in het Nederlands en is uit goed hart geschreven door Luke Jackson uit Engeland(denk ik), wie op het moment van het schrijven een kind was met autisme. Het is nu al een week nadat ik het boek gekregen heb en ik heb het ondertussen al gelezen tot pagina negentien. Ik begon met lezen op pagina vijftien. Het lijkt leuk maar zoals gewoonlijk zet dit me enkel aan om zelf te beginnen schrijven in plaats van verder te lezen. Vandaar het bestaan van deze tekst.
Neem me mijn afkeer voor het lezen niet te kwalijk. Mensen vinden het vaak verwarrend dat ik niet graag lees, omdat ik altijd zeg dat ik een schrijver wil zijn. Maar ik begrijp dan weer niet wat lezen en schrijven met elkaar te maken hebben. Het zijn twee compleet verschillende, zelfs tegenovergestelde, activiteiten. Ik meen het; In deze tijden begrijp ik echt niet waarom mensen nog willen lezen. Of waarom mensen nog willen televisie kijken. Of met elkaar praten. Het is 2017 – het jaar van de ondergang (want elk huidig jaar is het jaar van de ondergang) - en als ik dan toch eens durf naar de wereld te kijken zie ik niets anders dan een overdreven overvloed aan informatie. Overal is er informatie. Overal is er iets om te lezen, overal is er iets om te leren, waar je ook maar kijkt. De mensen houden maar niet op met informatie naar je te slingeren, en ik hoef het niet te hebben. Reclame voor films, dat zinkend schip van een industrie, en andere rottige producten. Sociale media, om mij weg te jagen van het internet. Zielloze muziek waar iedereen tegelijkertijd naar luistert alsof ze geen individuele smaken hebben. De wereld schreeuwt naar ons de hele dag door. Als ik dan te weten kom dat ik er een schepje bovenop kan doen, door een goed boek te lezen dan zeg ik nee. Sorry interessant boek, de andere media hebben het luchtruim al in beslag genomen en hebben het voor jou verpest. Ik wil niet dat de wereld nog meer dingen naar me roept. Eigenlijk zou ik liefst van al willen dat de hele wereld eens stopt met roepen. Dat de wereld zwijgt en in plaats daarvan mij ook eens een keertje laat praten. Ondertussen zou ik al even luid kunnen terugschreeuwen. Dat is wat schrijven is:  Stoppen met luisteren en begrijpen dat je hersenen de onzin van de buitenwereld niet nodig hebben. Beseffen dat er buiten je schedel niets hoeft te bestaan. Lezen is informatie opnemen, of soms geforceerd naar binnen moeten slikken. Schrijven daarentegen is informatie uitstoten, en nieuwe dingen creĂ«ren. Lezen is vast zitten in de houdgreep van de wereld. Schrijven is opstijgen en het allemaal achterlaten.
Ik ben weer eens enorm afgeweken, maar zo hoort het. De tekst gaat toch nergens naartoe, en het eindigt ook zo abrupt.


Deze tekst kwam ik ergens op mijn kladblad tegen. Ik herinnerde me al niet meer dat ik het geschreven had. Het zou ongeveer een jaar oud moeten zijn. Het was duidelijk niet echt voor een publiek bedoeld, maar ik vond het zelf wel amusant om het opnieuw te lezen dus ik denk dat het wel goed staat op deze blog. 
Zoals de tekst zelf zegt, laat ik meestal de realiteit links liggen. Ironisch genoeg is deze tekst misschien wel Ă©Ă©n van de enigste keren dat ik de realiteit echt aan het beschrijven was in Ă©Ă©n van mijn schrijfsels. Leukst van al vind ik hoe de tekst inderdaad nergens heen gaat, en hoe incoherent het verhaal is. Het is exact zo rommelig geschreven zoals mijn gedachten denken.
Goed gedaan, ik uit het verleden!
22 notes · View notes
zielsvlucht · 4 days
Text
Pasen 2024
De lente bracht ons weer de vogels, de vlinders en de bijen. Ook de mensen keerden terug naar ons oude huis. Zelfs Moeke's rolstoel kwam binnen door onze voordeur.
We zetten haar en Vake op het einde van de tafel. Waar ze de rest van de dag stil glimlachend zitten te kijken naar hun kinderen, en hun kinderen. En de nieuwe gezichten van nieuwe veroverde harten. En dan weer hun kinderen. Ze glimlachten zo want dat is al dat je kan doen. Je kan alleen maar lachen als je ziet dat je zoveel liefde gezaaid hebt, dat het nu een hele kamer kan overwoekeren.
Een prachtige puinhoop. Het is een enorm lawaai van wel honderden gesprekken kris kras door mekaar. De constante beweging van blije mensen die elkaar proberen te kruisen al pendelend tussen een dessertenbuffet en meerdere tafels. Het verkennen van nostalgie in oude kamers uit onze jeugd. Gezelschapspelen waarbij iedereen even vergeet dat er maar Ă©Ă©n winnaar kan zijn.
Ik zat ook op het einde van een tafel en ik glimlachte ook. Af en toe keek ik door de menigte heen en zag ik Moeke's ogen schitteren. Maar ze zei niets en ik wist zelf ook niet goed wat zeggen vandaag. Ik denk dat we beiden wouden spreken, maar niet wisten hoe. Ik even niet, en zij al een tijdje niet meer. Maar toch moeten we, leeftijd terzijde, beiden voor hetzelfde probleem gestaan hebben;
Wat kan ik ooit zeggen? Hoe kan ik ooit tonen aan een kamer vol mensen, dat ik zo veel van ze hou?
0 notes
zielsvlucht · 6 days
Text
19/04/2024 (Nona)
Een kind, zo herinner ik me haar. Toen we haar broer uitnodigden, kwam zij mee. Ze speelde met mijn kleine zus. Nadat zij en haar broer verhuisden, heb ik geen van beiden meer gezien. De rest van mijn jeugd, mijn pubertijd en mijn volwassen dagen, hoorde ik niet meer van haar.
Nu pas. Ik hoorde het per toeval en anders had ik het nooit geweten. Zelfmoord gepleegd. Zoveel jaren later. Ze zeiden dat haar leven gruwelijk was geweest sinds de laatste keer dat ik haar zag. Dat ze uiteindelijk ontspoorde. Ik kende haar niet. Ik kende enkel het kind dat ze ooit was. Een klein meisje. Een onschuldig idee in mijn hoofd, dat ik nooit zou kunnen rijmen met de horror waarin ze terrecht gekomen was.
Ik kan er niet veel over zeggen want ik kende haar niet meer, en ik kende haar geliefden niet. Ik ken enkel dat kind. Maar ik denk niet dat het zo belangrijk is dat ik haar nauwelijks kende. Dat kindje dat ik wel kende, verdiende beter. Ze verdiende liefde en steun. Ze verdiende meer kansen. Nu is ze een verhaal van onmetelijke duisternis geworden, maar ik zal me haar altijd herinneren als dat kleine lichtpuntje. Dat extraatje dat in mijn leven verscheen, en met de barbie poppen mijn klein zusje deed lachen.
Rust in vrede. Het spijt me dat je niet in vrede mocht leven.
1 note · View note
zielsvlucht · 9 days
Text
Dood aan alles dat niet dood is en ook ne chocomelk graag.
10 notes · View notes
zielsvlucht · 11 days
Text
Gedachten die ik 's winters had
Elke dag voel ik me een vreemdeling die per ongeluk op aarde verzeild geraakt is, maar vandaag meer dan andere dagen. Ik kan maar niet stoppen met denken. Ik denk de hele dag na over de mensen om me heen. Ik probeer te begrijpen hoe zij denken, wat zij geloven. Als ze iets geloven. Ik denk na over het eten van vlees. Over eindeloze groei op een eindige wereld. Over kunst en commerce. Over homofobie. Over insecten. Over liefde. Ik denk na over duizend en Ă©Ă©n dingen en vraag me tegelijk af of dat misschien het hele probleem is. Misschien zou ik niet degene moeten zijn die over die dingen nadenkt. Mijn gedachten zijn toch maar verspilling. Ze gaan nergens heen. Ze leiden enkel afgronden in. De slimme mensen zouden juist over al deze dingen moeten nadenken. Niet ik.
Maar nee. De slimme mensen hebben het te druk. Ik hoor soms over hen op de radio. Hoor collega's over hen praten op kantoor. Ze kibbelen op twitter. Ze leiden bedrijven en partijen. Ze zeggen dingen die blijkbaar zo vanzelfsprekend zijn, dat ze ze niet hoeven te verantwoorden. Zodat dommerikken zoals ik er maanden lang over kunnen blijven nadenken; hoe iemand zo verstandig iets kan zeggen dat zo achterlijk klinkt. En over hoe wij onszelf dan moeten wijsmaken dat het wel aan ons zal liggen.
Ach ik weet het niet meer. Ik weet niet meer wat ik wil geloven. Dat de rest het beter weet dan ik, dat mijn geest een grote puinhoop is en dat ik daarom altijd naar hen zal moeten luisteren. Of dat de rest juist blind is, dat ik dingen zag die zij niet eens kunnen begrijpen en dat niemand me ooit zal geloven en ik niets kan doen om die grote stroom van mensen te stoppen die zichzelf en anderen een grote donkere put in sleuren.
Ik ben omsingeld. Ik ben onderwapend. Ik ben een klein bolletje liefde, dat verpletterd wordt onder een lawine van haat en venijn.
0 notes
zielsvlucht · 12 days
Text
Tumblr media
Mooi meisje op de trein Wie je ook mag zijn Het spijt me dat ik keek En dan je blik ontweek Had ik wat meer moed Dan kwam ik je tegemoet En vertelde ik allerlei dingen In de hoop je hart te winnen
(16/03/2024)
5 notes · View notes
zielsvlucht · 12 days
Text
17/09/2023
Toen ik een kind was zei mijn moeder eens dat ze later gecremeerd wou worden, in plaats van begraven. Toen ik vroeg waarom zei ze dat ze niet hield van het idee dat wormen en andere beesten haar lichaam zouden opeten.
Ik was, uiteraard, juist dol op het idee dat wormen me zouden opeten. Ik was zot van dieren. Zot van de natuur. Ik was het type kind dat niet alleen beestjes zag over de grond kruipen, maar er ook naast ging zitten om er tegen te praten. Spinnen, kevertjes, oorwormen, pissebedden, vliegen, wantsen, wormen,
 Ze waren allemaal mijn vriendjes. En ik wou niet liever dan dat ik op mijn dood onder de grond gestoken zou worden. Wat een feest! Een feest waarbij alle beestjes uitgenodigd zijn. Ze kunnen rondkruipen, graven en eten in mijn buik. In mijn armen en benen. In mijn hoofd. In mijn hart. Ik zou blij toekijken vanuit de hemel, wetende dat de natuur mijn lichaam teruggekregen had. Dat ik mocht verteren onder de grond. In de buik van de aarde.
0 notes
zielsvlucht · 5 months
Text
Migraine
Er werd aan de deur geklopt. Ik deed open. Het was mijn lichaam. Hij zag er goedgezind uit.
“Hallo!” zei mijn lichaam. “We zijn van plan om het hoofd te verwijderen.”
“Wat?” vroeg ik hem.
“We gaan het hoofd verwijderen.” Zei mijn lichaam opnieuw. “Om plaats te maken voor een nieuwe parkeergarage. Is dat okĂ©?”
“Neen.” Zei ik.
“Goed, we gaan er ook voor zorgen dat elke lichtbron feller schijnt dan achtduizend zonnen tegelijk. En elk geluid wordt zoals een peuter die je oor open trekt en er in krijst, met een megafoon.”
“Kunnen we dat alsjeblieft niet doen?” vroeg ik.
“Deze keer gaan we ook overgeven.” Zei mijn lichaam enthousiast.
“Waarom?” vroeg ik.
Mijn lichaam hield zijn schouders op. “Ach dat klinkt gewoon als iets leuks om eens te doen.”
“Nee. Klinkt niet leuk.” Protesteerde ik. “Laten we het hoofd niet verwijderen. Ik heb het nodig.”
“Maak je geen zorgen, voor we het verwijderen vullen we het hoofd met stenen zodat je niet meer kan denken zonder een interne explosie te veroorzaken.”
“Oh.”
“En we gaan het ook voor een paar uurtjes doormidden zagen, met een botte zaag. Dan splijten we het open, stoppen we er klemmen in en laten we er vijfduizend Volt door stromen.”
Hulpeloos keerde me ik tot de dokter, die al die tijd al naast me stond.
“Waarom doet hij dat toch?” vroeg ik aan de dokter.
De dokter hief zijn schouders op.
“Weet je het dan niet?” vroeg ik.
“Ach wel, zie je het zit zo.” Zei de dokter “Het verwijderen van het hoofd is compleet normaal. Zeg gewoon al je afspraken af en bereid je voor om voor de rest van de dag niets meer te doen buiten te genieten van deze diepe absolute pijn. Als je tegen het eind van de dag jezelf niet uit het raam hebt gegooid, gaat het vanzelf wel weer over.”
“Het gaat over?”
“Ja hoor.” Zei de dokter. “En dan gebeurt het opnieuw.”
“Kan je het dan niet eens proberen te genezen of zo?” vroeg ik een beetje geïrriteerd.
“Goh.” Zei de dokter. “Daar heb ik me eigenlijk nog niet mee bezig gehouden. Het verwijderen van het hoofd, dat is niet echt een serieuze ziekte. Dat is meer zoiets waar mijn vrouw altijd over zaagt, maar ik denk niet dat ik het hoef te genezen.”
“Maar, dit is toch een probleem?!” zei ik.
“Ja.” Gaf de dokter toe. “Maar als je nu zou stoppen met zo flauw te doen, en zou stoppen met klagen, dan was mijn probleem weer weg.”
10 notes · View notes
zielsvlucht · 5 months
Text
de meeste liefdesliedjes gaan over zomerstormen, supernova’s
het einde der tijden
en het verbergen van de aardbol in je mouw
ik knutsel manen van papier
schets de oceaan in duizend kleuren blauw
mijn fundering van de wereld is niet gemaakt van chaos
maar van kalmte
en dat komt allemaal door jou
4 notes · View notes
zielsvlucht · 6 months
Text
Hobbytelescoop
Of ik ooit een vallende ster heb gezien. Nee, zeg ik, denkend aan de keer dat je ineenzakte tegen de badkamerdeur, als een hoopje kleren dat gedachteloos was neergegooid. Ik draai om je heen als een elektron, je treedt buiten je oevers zoals toen we geitenhersenen zagen liggen in een Franse supermarkt en je je afvroeg waar geiten over dromen. Ik lees je handen als een boek, ook zo kun je bidden: met je blote vuisten opgeheven als vlaggen in de wind, strijdbanieren in een oorlog die jij alleen kent. Vormen van de oude dingen hebben groeven in je huid gesleten, als rivieren die hun baan in het landschap kerven. Verlangen houdt niet op aan het eind van de wereld, vroeger dachten ze dat je eraf zou vallen als je maar ver genoeg ging. Je hebt het geprobeerd, maar de aarde bleek toch onontkoombaar. Er zit een stukje hemel in je dat naar huis wil, je tuurt door je hobbytelescoop om het gat tussen de sterren te ontdekken.
24 notes · View notes
zielsvlucht · 7 months
Text
What if we kissed 👉👈 at the poffertjeskraam😳 but you had poedersuiker on your noseđŸ€Šâ€â™€ïž and you get arrested for cocaine gebruik 😭 and we never 🙅 see each other again 😔 but you escape đŸƒâ€â™‚ïž and we get married đŸ€”đŸ‘°â€â™€ïž at that poffertjeskraam
889 notes · View notes
zielsvlucht · 7 months
Text
Altijd in jouw baan
Altijd in de baan van jou
Altijd in de ban van jou
Altijd jou willen omhelzen
Zoals de ringen saturnus omhelzen
Altijd dat zwevende gevoel
Voeten van de grond
Hoofd in de wolken
Hart in de sterren
En de ruimte tussen ons
5 notes · View notes
zielsvlucht · 8 months
Text
De Tuinen
Deel 4 - 22 minuten leestijd - laatste deel
[lees deel 3] - [lees deel 1]
Een bolvorm lag op een versierd stenen altaar in de diepste kelder. Het was de magische kern van het paleis, maar de toverkracht was weg. Daarnet gaf het nog licht. Nu was het een dode steen geworden. Al het licht in het paleis was mee gedoofd en in de kelders was het pik zwart. Merkure had het op zich genomen om de kamer te verlichten met haar eigen magische gloei. Amia hield haar stevig vast. Sorre ook. Ze wachtten samen in de kelders, in een doodlopende kamer. Merkure was de bezorgdheid al voorbij. Ze had al het licht rondom haar voelen doven. Ze had de nacht voelen vallen. Ze wist dat haar man dood was. Ze wist dat de duistere krachten nu in het paleis waren, op zoek naar haar. Ze voelde hen naderen. 
"Verstop jullie." Beval ze haar kinderen plots. 
"Maar
 Mama!" zei Amia bang. 
"Sorre, verstop je samen met Amia. Blijf daar en laat ze jullie niet vinden. Blijf verstopt, wat er ook gebeurt. Ik reken op je." 
Sorre knikte. Hij nam Amia's arm vast en sleurde haar weg van hun moeder.
"Mama wat ga jij doen?!" Vroeg Amia. 
"Ik hou ze tegen." zei Merkure.
Ze stapte langzaam naar de ingang van de kamer toe en trok haar zwaard. Er was niets meer dan duisternis in het deurgat. 
Sorre nam Amia weg van het licht, naar een dikke pilaar in de donkerste hoek van de kamer. Ze gingen er achter zitten, en Sorre gebaarde naar Amia dat ze stil moest zijn.
Merkure stopte met stappen toen ze plots voelde dat de duisternis heel nabij was. En inderdaad. In de deuropening voor haar verschenen de duistere feeën. Ze stapten traag en geruisloos naar binnen als een sombere stoet. Ze gingen om haar heen staan. Merkure deed niets, maar hield haar zwaard gereed. Ten slotte stapte Sillastium de kamer binnen.
"Merkure." Zei de duistere prins met een glimlach. 
"Sillastium." Zei Merkure. 
"Een helder licht als jij kan zich niet verstoppen in de duisternis, dat weet je toch?" 
"Ik verstop me niet." Zei Merkure strijdlustig. 
"Nee? Wat verstop je dan wel?" vroeg hij. 
Hij stapte rustig om haar heen. Merkure keerde zich met hem mee. Ze hielden hun blikken niet van elkaar af. 
"Waar is je kind, Merkure?" Vroeg Sillastium onschuldig.
"Waar is mijn man?" vroeg Merkure. 
Sillastium grijnsde. 
"Je hebt hem vermoord." Zei Merkure. 
"Ik beken." Zei de duistere prins. 
"Jij monster." 
"Monster? Ik heb hem neergeslagen in een eerlijke strijd. Een eervolle dood. Sneuvelen op het slagveld! Dat is hoe hij wou sterven, Merkure!" 
Merkure zei niets. 
"Het is zeker een betere dood dan je in petto had voor mij." Zei Sillastium. "En Marragan. En mijn soort. En mijn ridders. Mijn liefde en mijn kinderen
 Monster? Als u het zegt
 "
"Ik heb je familie nooit kwaad gewenst." zei Merkure. 
Sillastium keek haar strak aan en zei: "Wat een vuile leugen!"
Merkure zei niets.
"Je hoeft je er niet voor te schamen, Merkure. Je bent een vrouw van het zwaard. Een krijger zoals ik. Je wilt altijd het bloed proeven. Zo ken ik je."
"Ik ben niet zoals jij." 
"Kom nu schat. Het is het einde van de wereld. Het einde van alle werelden. Als we nu niet eerlijk kunnen zijn tegen elkaar, wanneer dan wel?" vroeg Sillastium. "We gaan allemaal sterven, dat weet je toch? Of past dat feit niet in de schijnheilige realiteit waarin jij leeft? Aberon weet het, Marragan weet het, wij weten het en ik weet dat jij het weet. Binnen minder dan een dag zal onze toverkracht wegebben en dan
 Wanneer is de laatste keer dat jij nog eens geslapen hebt? Gegeten hebt? Voor mij is het misschien wel al duizenden jaren geleden. De tijd zal me inhalen. Ik zal sterven. En mijn ridders ook. En ook jij, Merkure. We sterven allemaal."
"Aberon zal -" begon Merkure. 
"Aberon?!" Brulde Sillastium. "De leugenachtige koning van de schijn?! Hij zal zeker sterven! Net als onze lieve Marragan. Kom nu Merkure stop met te liegen, tegen mij en tegen jezelf. We weten dat we gaan sterven. Daarom zijn wij hier gekomen, naar jouw paleis. Want ook al zullen we sterven, kunnen we nog steeds kiezen hoe!"
Merkure keek hem hatelijk aan. 
"Je man wou sterven op het slagveld en ik heb zijn wens vervuld. Ik wou sterven op zijn troon, en ook die wens zal waar komen. En jij, iets zegt mij dat je ook wilt sterven in de strijd." 
"Nee Sillastium. Als ik zou sterven, wil ik vredig sterven bij mijn familie en de mensen waarvan ik hou." 
Sillastium grijnsde gemeen en zei: "Weer zo'n leugen!" 
Zijn hand bewoog naar zijn zwaard. De duistere soldaten zetten allemaal een stap achteruit. Merkure zette zich schrap.
De duistere prins trok zijn zwaard, sprong naar voor, sprong weer naar achter, verdween, teleporteerde naar achter Merkure's rug en sloeg! Gelukkig had Merkure de duisternis voelen woelen door de kosmos bij het teleporteren. Ze draaide zich net snel genoeg om, om Sillastiums aanval te weren. Het metaal galmde door de kelders. Het ijzer gleed over elkaar terwijl Merkure het zwaard van haar tegenstander naar de grond leidde. Sillastium voelde het tij keren, en vloog met slaande vleugels achteruit. Merkure sprong naar voor en stak haar zwaard uit, maar de punt mistte net Sillastium's nek. 
"Goede reflexen, prinses." Zei Sillastium terwijl hij landde. Hij hief zijn vrije hand op, en alle schaduwen in de kamer kwamen tot leven. De schaduw van Sillastium, die van zijn ridders en van de pilaren. Sorre en Amia schrokken toen de schaduw waarin zijn zaten mee opsteeg. Allemaal kropen ze naar Merkure toe over de vloer en de muren. Als zwarte spinnen. Merkure kruiste haar armen en zonnestralen vloeiden uit haar lichaam. Sillastium en zijn ridders werden verblind. Toen het licht doofde waren de schaduwen weer normaal. Nu sloeg Merkure toe. Ze rende op de verblindde Sillastium af en sloeg met haar zwaard. Sillastium dook ineen en werd een fijne zwarte mist waar haar zwaard doorheen kliefde. De mist vloog naar de andere kant van de kamer naar waar de andere feeën stonden, en kreeg weer Sillastium's vorm. Hij stond weer veilig tussen zijn manschappen. 
"Ga je blijven wegvluchten, of vechten we?!" Riep Merkure. 
Sillastium grijnsde, en gaf een teken aan zijn soldaten. Drie ridders schoten in beweging en stapten op Merkure af.
"Lafaard!" Brulde Merkure.
"Ach. Wat is de waarde van eer en ridderlijkheid, zo dicht bij het Oude Niets?" Zei Sillastium plagend.
Merkure liep haar tegenstanders tegemoet, wentelde door de lucht en weerde met drie slagen de zwaarden van de ridders af. Ze veegde een been weg waardoor een duistere ridder onderuit viel. Ze rijfde haar zwaard door het hart van een andere en net als de derde haar ging raken met zijn zwaard, toverde ze een lichtstraal waardoor de ridder verblind achteruit deinsde met vlammen in de ooggaten van zijn masker. Merkure greep het zwaard van de terugtrekkende ridder, en wierp het met veel kracht naar Sillastium's gezicht.
Met een grijns en een handwuif gebaarde Sillastium dat het zwaard de andere kant op moest, en het wapen gehoorzaamde. Het draaide zich om in de lucht, en vloog terug naar Merkure. Merkure wierp zichzelf naar achteren en viel op haar knieën. Het zwaard zoefde over haar heen en bleef in een pilaar achter haar steken. Merkure tuimelde over de vloer, en stak de ridder neer die ze onderuit gehaald had. De andere ridder met het brandende hoofd, viel verderop verslagen omver.
Sillastium klapte in zijn handen. 
"Knap hoor." zei hij. "Drie van mijn beste krijgers gedood."
Merkure stond weer recht.
"Ik kan dit jaren volhouden!" Zei ze kwaad.
"Nee." Zei Sillastium. "Dat kan je niet. Niet meer. Onze jaren zijn op. Jij staat hier tegenover mij en je denkt dat je een kans maakt tegen mij en mijn trouwste soldaten. Misschien wel! Maar mijn ridders zijn overal. Ze doorspeuren alle gangen en doden elke laatste zielige bediende. Onze vleermuizen kruipen over alle wanden en muren van dit lelijke gebouw. Ze scheuren door de lucht. Er staat een leger klaar op de binnenplaats, en ik heb er nog Ă©Ă©n voor elk fort in de vallei dat we platgeslagen hebben! Allemaal wachten ze je op in het dal, beschermd onder het sterrenlicht van de hemelse nacht! Oh Merkure, wat ga je doen? Ons allemaal Ă©Ă©n voor Ă©Ă©n neerslaan? Je weg naar buiten vechten zodat je uiteindelijk buiten in de kou kan sterven, in plaats van hier en nu?"
"Als dat is wat ik moet doen om wat rust te krijgen." Zei Merkure. 
"Hoe heldhaftig." snoof Sillastium. "Wat een heldin! Het is gelukt! Je hebt gewonnen, Merkure. Je hebt iedereens respect en ontzag gewonnen! Oh die schitterende Merkure, ze vocht tot het bittere einde!"
Merkure zette zich gereed. Ze wist wat er ging komen.
"Maar ik heb het geduld niet, prinses! Je krijgt je bittere einde als je het wilt. Maar ik geef het je nu! Dood die feeks! "
Alle duistere feeën in de ruimte, behalve Sillastium, stapten nu op Merkure af.
"Schurk!" Riep Merkure. 
"Heldin!" Riep Sillastium triomfantelijk. "Zie haar gaan! Zie haar vechten. Tegen de legers van de duisternis! Wat een fee!" 
Vanachter de pilaar hoorden Sorre en Amia het gekletter van wel honderden zwaardslagen. Ze hoorden Merkure en haar tegenstanders roepen. Ze hoorden bloed op de grond vallen. Ze hoorden Sillastium plagend over het gevecht heen zingen. Amia keek Sorre bang aan. Sorre keek woedend terug. Dan hoorden ze hun moeder schreeuwen terwijl een zwaard zich door haar borst boorde.
"Werd tijd!" klaagde Sillastium. 
Sorre sprong recht.
"Nee!" riep Amia. 
"Nee!" Kreunde Merkure zwak toen ze haar zoon vanachter de pilaar zag aanlopen. 
Sorre spuwde een spreuk uit met zo veel furie, dat de halve kamer in brand vloog. Vlammen rolden over vloer. Duistere feeën vluchtten alle kanten uit met brandende mantels. Sillastium werd niet geraakt en dook weg in de schaduwen. Vanonder de donkere figuren en de vlammen, kwam Merkure terug tervoorschijn. Ze lag op de vloer. Doorboord door een zilveren zwaard dat haar bloed donker kleurde maar ze ademde nog. Sorre rende naar haar toe. De vlammen weken voor hen. 
"Mama!" Riep Sorre. 
Met haar laatste krachten kroop Merkure overeind. Ze greep Sorre's schouders vast en met een hese stem riep ze. 
"Nee, Sorre ren! Ren!" 
"Maar waarheen?" Klonk Sillastium.
Hij verscheen niet ver van hen vandaan. Zijn wederverschijning doofde alle vlammen en vulde de kamer met rook. Sorre zag hem en brulde woedend. Met een zwaai van zijn arm gooide hij een grote vuurbal naar de duistere prins. Maar Sillastium stak zijn hand uit en de vuurbal plofte uiteen nog voor het hem kon bereiken
"Mooie toverkunsten heb je. En dat zo jong." Zei Sillastium. 
"Ren!" Riep Merkure. Ze nam haar gouden zwaard weer van de grond en stond recht, desondanks haar eigen verwonding. Haar benen beefden en zwart bloed stroomde weg uit haar lichaam, maar ze moest haar zoon beschermen. Ze richtte haar zwaard naar de prins. 
Dit deed Sillastium alleen glimlachen. Hij zei: "Ik ken ook wat kunstjes, kind. Wat vind je van deze?" 
Sillastium stak zijn hand uit en greep de lucht. Een kwaad gefluister kroop over zijn lippen en dan was het te laat. Een bovennatuurlijke macht greep Merkure's eigen zwaard vast en ze had de kracht niet meer om zich er tegen te verzetten. Het zwaard bewoog en sleurde haar handen mee. Naar Sorre. De aanval was snel en laf. In een fractie van een seconde had ze haar eigen zoon neergestoken.
Merkure brulde toen ze besefte wat er gebeurd was, maar dan trok Sillastium nog eens aan het zwaard. Het werd uit Sorre's lichaam getrokken. Dan draaide het zwaard en stak Merkure zichzelf neer. Heel even stond ze daar. Twee zwaarden door haar lichaam. Één zilver en Ă©Ă©n goud. Haar handen op het handvat. Zwart bloed dat uit haar mond vloeide. Haar zoon die voor haar neerviel. Haar eigen wapen dat haar verraden had. Dan viel ze zelf neer. Haar adem stopte. Ook Sorre's licht doofde. 
"Vrouw van het zwaard!" Lachte Sillastium terwijl zijn soldaten zich weer verzamelden rond hem heen. 
Amia bleef verstopt zitten achter de pilaar en huilde zachtjes. Iedereen die ze kende was dood.
"Naar de troon!" Riep Sillastium tevreden. 
Iedereen vertrok, maar dan klonk er plots geschreeuw in de verte waardoor de hele kamer aarzelde. Het geschreeuw werd luider. Ergens nabij werden feeën tegen muren gegooid en aan stukken gescheurd. De ridders in de kamer trokken hun zwaarden weer. 
"Niet hij." Zei Sillastium geïrriteerd, maar het was al te laat. De deuropening van de kamer sperde zich open toen een gigantische zwarte rat zich plots binnen wurmde. Een groot zilveren zwaard kletterde achter het monster aan. De rat siste naar de soldaten, zag Sillastium staan en vloog op hem af. Het sprong over de ridders heen. Sillastium teleporteerde snel naar de andere kant van de kamer. De rat lande en greep uit woede dan maar de dichtsbijzijnde fee vast. Het beet woest zijn hoofd er af. 
"Wat moet dit betekenen?!" Riep Sillastium kwaad. 
Het beest zag Sillastium in zijn rode ogen, en rende weer naar hem toe. Maar een muur van duistere ridders sprong voor de prins met geheven zwaarden. De rat stopte, draaide en met zijn staart sloeg hij alle ridders de grond op.
"Stop!" Riep Sillastium kwaad.
De rat knerste duivels en kroop over de gevallen ridders heen naar de prins tot ze oog in oog stonden.
"Spreek dan toch vuile grijsling!" Zei Sillastium.
De rat luisterde. De staart gooide het grote zwaard tegen de vloer en het dier ging op twee poten staan. De lange nagels krompen. De vacht verdween op sommige plaatsen, maar werd lang en grijs onder zijn kin. De rode ogen werden niet minder rood onder de bebloede pinnenmuts. Bolderik veegde het bloed uit zijn baard met zijn mouw, en brulde:
"Gij! Gij verraderlijke schurk!" 
Zijn stem klonk als die van honderd kwade zielen, mens en beest, tegelijk.
"Welk verraad?!" riep Sillastium. 
"Gij beloofde mij om het kind te sparen!"
Sillastium glimlachte. "Dat? Is dat waarvoor de verrader mij verraderlijk noemt?"
Bolderik smeet de prins met geweld tegen de keldermuur, en drukte hem daar vast met zijn grote hand. Amia voelde de trilling in de grond. Hij brulde:
"Er zal geen troon meer zijn voor u om op te zitten als ik met u klaar ben! We slaan deze hele bergtop plat, de vleermuizen en ik! Gij klein-" 
"Genoeg!" Riep Sillastium, en een spreuk galmde in het woord.
Een schokgolf gooide de kabouter naar de andere kant van de kamer. Bolderik ramde pijnlijk met zijn rug tegen de andere muur en viel neer op de vloer. Sillastium landde zachtjes weer op de grond en zei:
"Genoeg van jouw onzin! Als je me wil bedreigen, leer dan eerst toveren! Misvormde onder-fee!"
Bolderik kroop kwaad tot op zijn knieën maar Sillastiums ridders omsingelden hem.
"Het kind viel ons aan!” Zei de duistere prins. “Zie de rook! Zie de vlammen! Ik weet beter dan te sterven aan een belofte aan jou!"
"Ge hebt niet eens geprobeerd om hem te sparen!" Zei Bolderik beschuldigend. Zijn woede werd verdriet.
Sillastium lachte. "Kom aan, kabouter. Dit wist je. Je wist wat we kwamen doen. Je wist wat er ging gebeuren als je ons binnenliet."
"Dit is niet wat ik wou
"
"Leugens! Iedereen liegt vandaag! Dit was de onvermijdelijke uitkomst van je eigen plan. Het was jij die een duistere spreuk verstopte in de kern van het paleis, zodat het krachtveld van buitenaf vernietigd zou kunnen worden. Het was jij die zichzelf uitnodigde bij prins Vidésurs door een spin het paleis binnen te sturen. Het was jij die de vleermuizen verzamelde en hen ompraatte naar de duistere kant. Niets hiervan was mogelijk zonder jou! En jij wist dat we niemand in leven zouden houden. Dat is wat jij wilde! Want is dat niet de geschikte wraak? Voor de prins en de prinses die jouw geliefde vrouw hebben laten sterven, lang lang geleden op een wereld hier ver vandaan?"
De kabouter begon te huilen.
"Maar ge beloofde mij! Ge beloofde mij! Niet de kinderen!" Snikte de grote oude man.
"Kinderen." zei Sillastium bedenkelijk, en hij gebaarde naar Ă©Ă©n van zijn ridders. De fee begon rustig de kamer rond te stappen, tot achter de pilaren.
"Toe nu, grote mislukking.” Zei de prins tegen Bolderik. “Je weet dat ik je nooit vertrouwde. Elke belofte die jij me ooit gemaakt hebt, heb ik gewantrouwd. Want Marragan heeft ons allemaal geleerd om nooit het woord van een verrader te vertrouwen. En welke reden had jij om mijn woord te vertrouwen? Bolderik, zelfs een naïeve kabouter als jij had beter moeten weten."
Bolderik keek de prins aan met een mengeling van woede en verdriet in zijn ogen.
"Wat dacht je dat we met dat kind gingen doen?" Vroeg de duistere prins. "Hem knuffelen? En daarna vredig in een wormgat gooien, op de hoop dat hij wel ergens op zijn pootjes terecht komt in een andere melkweg? Had dat kind zijn laatste dagen nog zielig moeten verder leven zonder zijn ouders? Er is niet eens genoeg tijd voor hem om ooit wraak te nemen! Wees blij dat we hem van zijn lot verlost hebben!"
Amia had haar gezicht in haar handen begraven en probeerde zo stil mogelijk te huilen. Maar toen voelde ze de koude punt van een hellebaard op haar schouder. Ze keek op naar het masker van de duistere ridder die naast haar stond. Nog voor ze kon weglopen, greep de ridder haar haren vast en trok hij haar vanachter de pilaar. Amia gilde. 
"Nee!" zei Bolderik. 
"En wat hebben we hier!" Riep Sillastium. "Nog een kind! Een kleintje! Waarom vertelde je ons niets, Bolderik?"
"Ze doet niemand kwaad!" Zei Bolderik. "Ze kan niets doen! Ze kan niet eens toveren!" 
"Ze is grijs." Zei Sillastium. "Daarom voelde niemand haar aanwezigheid."
De ridder smeet de huilende Amia neer op de vloer voor de prins. Amia durfde niet te bewegen. 
"Doe haar niets, Sillastium! Ik waarschuw u!" Riep Bolderik vanachter een rij van soldaten.
"Was dat Aberon's plan? Zet een spreuk op het paleis zodat de dood niet binnen kan. En stuur dan oer-feeën naar buiten om de scherven te gaan oprapen. Hoe zwak! "
Sillastium hurkte neer naast Amia en glimlachte naar haar. "Marragans plan is veel beter. Mijn zonen hebben een eed van stilte gezworen en dragen nu magische maskers waar zelfs de dood niet kan doorheen zien. Wanneer de dood komt om iedereens jaren op te tellen, zal hij hun gezichten en stem niet herkennen. Hij zal hen niet kunnen meenemen. Ze zijn als blinde vlekken in de ogen van het Oude Niets. Zo zullen zij overleven. Onze paleizen zijn helaas niet beschermd, dus het zal mij niet redden. Maar wel mijn kinderen. Dat is het verschil tussen het licht en de duisternis. Het licht moet altijd hun eigen schijn hoog houden. Zichzelf beschermen ten koste van hun kinderen. Wij doen het omgekeerd. Dat is waarom zij zullen uitsterven en wij zullen overleven. Je beseft het misschien niet, kind. Maar je ouders hadden je al verlaten nog voor ik hier binnenstapte."
Sillastium keek op naar Bolderik en zei: "Dit kind is al ten dode opgeschreven, kabouter. Ze is sterfelijk en kan niet toveren. We zouden haar enkel uit haar lijden verlossen. Wat is daar zo slecht aan? Waarom wil jij haar sparen? Om haar verder te martelen?" 
“Wat maakt het u uit?” Zei Bolderik. “Ze is grijs. Ze is klein. Ze is te jong. Ze kan niet toveren. Ze zal niet lang leven. Ze kan jullie niets maken. Ze is geen gevaar. Laat haar leven!”
“Ze is grijs.” Zei Sillastium. “Maar jij bent ook aan de grijze kant, kabouter. En al heeft het je eeuwen geduurd om je krachten te verwerven, je kan ondertussen wel een aantal spreuken. VidĂ©surs heeft toch zeker de fout gemaakt van je te onderschatten.”
“Ik kan niets vergelijkbaar met de spreuken van feeĂ«n!” zei Bolderik. “En zij zal geen eeuwen leven. Ze is geen kabouter.”
“Misschien zal ze snel sterven.” Dacht Sillastium verder na. “Van honger. Of kou. Of puur verdriet. Maar de ramp, die zal ze overleven. Ik niet. Ze zal misschien nog langer overleven dan ik. Ze zal nooit een gevaar zijn voor mij. Zeker niet hier en nu. Maar wat als ze lang genoeg overleeft om mijn zonen te ontmoeten?”
“Dat zal niet gebeuren!” zei Bolderik.
“Mijn besluit staat vast.” zei Sillastium. Hij trok zijn zwaard.
Bolderik strompelde vooruit. De ridders hielden hem tegen. Bolderik negeerde de zwaardprikken in zijn benen en riep kwaad: “Sillastium, ik zweer dat als u haar nog maar durft te kwetsen dat ik u - en iedereen hier - vernietig!”
“Hoe dan, kabouter? Ga je ons Ă©Ă©n voor Ă©Ă©n oppeuzelen als rat? Ik atomizeer je in een enkele spreuk. Je maakt geen kans. Je maakt nog minder kans dan prinses Merkure.”
“De vleermuizen-” Begon Bolderik.
“Denk jij nog steeds dat jij de vleermuizen commandeert?!” lachte Sillastium. “Misschien waren ze vroeger jouw vrienden. Maar wie heeft ze de duistere kunsten geleerd? Jij of ik? Wie denk je dat ze naar zullen luisteren in het uur van de waarheid? Naar de prins die hen macht gaf, of naar een oude dwaas? De vleermuizen zijn van ons!”
“Ik
” stamelde Bolderik. “Ik zal
 Ik zal jullie
 Ik zal het krachtveld terug activeren! De kern draagt honderden oude feeĂ«n spreuken van onmetelijke kracht! Spreuken tegen de duisternis! Het paleis zal jullie doden!”
“Dat kan je niet!” Lachte Sillastium. “Ik had die mogelijkheid al lang op voorhand overwogen. Maar je hebt me zelf gezegd dat je dat niet kan doen. Je hebt het krachtveld vernietigd. Het is niet te herstellen. Dit paleis heeft voor altijd zijn kracht verloren. Het licht is weg.”
Bolderiks blik viel op de grond en hij werd somber. Hij verzette zich niet meer tegen de ridders.
“Dat klopt.” Zei de kabouter treurig. “Dat heb ik gezegd.”
“Goed.” zei Sillastium.
Hij legde de punt van zijn zwaard op de schouder van de snikkende, bevende Amia. Het voelde kouder aan dan de ruimte zelf.
“Dit zal snel zijn.” Zei hij met een grijns. Amia sloot haar ogen.
“Ik zei dat ik het niet kon.” Ratelde Bolderik verslagen verder. “Om jullie allemaal te doden. Zo veel levens.”
Bolderik slikte en leek iets te accepteren. Sillastium hief zijn zwaard op om te slaan. Dan vroeg Bolderik:
“Had Marragan jullie niet geleerd om nooit het woord van een verrader te vertrouwen?”
Sillastium stopte en keek Bolderik geschrokken aan. Bolderik hief zijn hand op, en knipte met zijn vingers. De echo klonk door het hele paleis. De bol op het altaar werd plots een explosie van licht. Elke muur, pilaar en vloer van het gebouw gloeide. Een rimpeling vloog door de lucht. Een bolvormige barriÚre van licht verscheen weer rond het paleis. De vleermuizen die aan de muren hingen, krijsten van de pijn en verdampten. Het leger op de binnenplaats ging in vlammen op. De soldaten in de gangen spatten uit elkaar. De ridders in de kelder werden weggevaagd. Sillastium schreeuwde. Het zwarte zwaard dat hij vasthield smolt in zijn handen. Zijn zilveren kroon explodeerde. Het vlees werd van zijn beenderen geblazen en zijn beenderen werden stof. Binnen de seconde was de hele kamer verlicht. En leeg. Er bleef geen enkel teken van de duistere feeën over. Enkel Amia en de kabouter waren er nog. Merkure en Sorre lagen verderop op de vloer. Er heerste een doodse stilte.
“Duistere dwazen.” bromde Bolderik zachtjes. Dan liep hij naar Amia en knielde hij voor haar neer.
“Oh Amia. Mijn kleine prinses. Het spijt me zo wat u overkomen is. Wat ge hebt moeten zien.”
“Bolderik
” Snikte Amia.
“Ge moet niet meer bang zijn! Ze zijn weg nu! Ze zijn weg! Ik heb ze allemaal weggetoverd. Het hele paleis is weer leeg. We zijn veilig.”
Amia knikte.
“Ge kunt hier niet blijven.” zei de kabouter. “Er is hier niemand die eten voor je kan toveren en er groeit niets zo hoog op de berg. Er zijn nog steeds duistere troepen in de vallei. Maar dat is okĂ©. Ik weet een wormgat zijn die zij niet kennen. Vanaf daar kunnen we wegvluchten naar andere werelden die de feeĂ«n verlaten hebben. Ge kunt met me mee. Ga mee met mij. Ik zal u eten geven, want ik moet zelf ook eten. Ik zal u tonen waar ge eten vindt. En waar ge kunt slapen. Ge zult zo veel mooie dingen zien. Ge zult grote dieren, trollen en draken ontmoeten. Ge zult veilig zijn bij mij. Ga met me mee!”
“Bolderik. Jij hebt ze geholpen
” Snikte Amia. “Jij hebt ze binnengelaten.”
Bolderik keek op naar Amia’s moeder en broer die verderop lagen. Wanhoop in zijn ogen.
“Dat is waar, Amia. Maar ik wou niet dat ze
” Bolderik zocht zijn woorden. Dan zei hij: “We moeten vrienden blijven Amia. We zijn twee grijze wezens in een magische kosmos vol licht en duisternis. We moeten voor elkaar zorgen.”
“Nee!” Riep Amia. “Wij zijn geen vrienden! Jij hebt ze vermoord! Mijn mama
”
“Amia, we moeten-”
“Neeeee!” gilde Amia. “Nooit! Nooit zal ik met je mee gaan!”
“Als ge hier blijft, in dit paleis, zult ge sterven. Amia.” zei de kabouter na een korte stilte. 
Amia’s tranen stopten. Ze dacht na.
"Ik kan niet sterven in het paleis." zei ze dan. "Toch? Want de dood kan niet door het krachtveld. Daar hebben mama en papa voor gezorgd."
Bolderik schudde zijn hoofd en zei: "Dat is maar een truc, Amia. Ge kunt hier overleven maar als ge dat doet, kunt ge nooit meer weg. De dood is geduldig en zal u opwachten buiten het krachtveld. Als ge hier blijft zonder te eten en te slapen, dan zal de dood het weten. Tenzij als ge een speciaal duister masker draagt, zult ge sterven op het moment dat ge naar buiten stapt. Enkel als ge nu naar buiten gaat terwijl ge nog echt leeft, en blijft leven zonder magie. Enkel dan kunt ge echt leven."
"Je liegt. Ik kan ook hier binnen leven. Voor eeuwig."
"Ondood is niet levend, Amia." zei de kabouter.
"Ik ben liever ondood." Zei Amia. “Ik sterf liever dan met jou mee te gaan.”
Bolderik werd stil. Hij stond op. Stapte een paar doelloze passen door de kamer en dacht na. Dan zei hij: “Ge hebt gelijk. Na al dat ik gedaan heb, is dat wat ik verdien. Ik ben een schurk. Ik heb geen enkele vriend over, die ik niet verraden heb
”
Amia bleef verslagen op de keldervloer zitten. Na een tijdje zei Bolderik: “Maar gij verdient beter. Daarom moet ik dit doen. Het spijt me.”
Amia kon het niet ontwijken. Bolderik draaide zich plots om en sprak een spreuk uit die Amia onmiddellijk versteende. Bolderik was nu alleen in de kamer, met een klein standbeeld van Amia dat naast hem zat.
“Het spijt me, kleine Amia.” zei de kabouter. “Ge hebt gelijk. Ge kunt niet mee met mij. Gij zijt een fee. Een fee van licht, al kunt ge niet toveren. Ik moet u hier laten. Maar ik kan u ook niet laten sterven. En ik kan u zeker niet ondood maken. Een levend lijk zijn zoals uw ouders waren, dat is geen leven. Geen Ă©cht leven. Uw ouders kozen er voor maar ze kozen verkeerd."
Amia's treurige standbeeld zei niets meer. 
"Er gaat een grote ramp gebeuren dus ge zult heel lang moeten wachten. De wereld zal vergaan en misschien, met wat geluk, zullen er nog steeds feeĂ«n bestaan na de grote stilte. Die feeĂ«n zullen ooit hun oude paleizen opzoeken van voor de ramp. En dan zullen ze u vinden, dan kunnen ze mijn betovering verbreken en u terug tot leven wekken. Enkel feeĂ«n van licht zullen in het paleis geraken, want het krachtveld zal blijven. Zij zullen voor u kunnen zorgen. Niet nu, maar later. Jaren later. Misschien eeuwen later. Misschien wanneer ik er niet meer ben. De feeĂ«n van de verre toekomst
 En met hun hulp, zult ge echt kunnen leven. Leven als een levende ziel. Niet als een lijk.”
De kabouter stapte de kamer uit.
“Het spijt me, Amia.” zei hij nog eens.
Enkele vleermuizen fladderden nog verward rond buiten het krachtveld. Toen ze de kabouter naarbuiten zagen stappen vol bloed en vuil, vlogen ze weg. Naar de menhir die in stilte boven de bergtop bleef zweven. Met een gebogen hoofd stapte Bolderik de vele lijken voorbij. Hij stapte door de magische barriĂšre en liet het paleis achter zich. Duistere ogen in het dal zagen vanop de torens van de forten een zwaluw van de bergtop wegvliegen. Maar de vogel was te snel om te volgen. Het dook de bossen in en werd pas aan de andere kant van het dal opnieuw gezien. Daar verdween het in een grot.
Amia zat stil. Versteend. Ze voelde niets meer. Ze dacht niets meer. Ze bleef in de kelder. Ze zag de dood niet toen hij in een ononderhandelbare woede door de vallei raasde, en alle andere feeën met zich mee nam. Ze voelde het zonlicht niet toen voor het eerst na jaren de zon plots weer opkwam, om diezelfde avond nog weer onder te gaan. Ze zag de dans van dag en nacht niet die de nieuwe norm werd in een wereld zonder toverkracht. Ze zag ook de winters en de zomers niet. Ze zag zelfs de planten niet groeien. Ook niet toen ze de standbeelden van haar voorouders begonnen te overwoekeren, en de klimop er na jaren met een sterke greep de hoofden van af brak. Ze zwom nooit in het water dat krachtiger dan ooit uit de bergen stroomde en rivieren in het dal vormde die doorheen de eeuwen over het landschap dansten in bochten en meanders. Ze hoorde de rotsen niet afbrokkelen van de grote bergen, onder het gewicht van het ijs en de regen. Ze had het niet koud, al slok een gletsjer de bergtop op met paleis en al. Ze bleef stil zitten. Voor jaren, voor eeuwen, voor millennia. Onder het paleis, onder het krachtveld, onder het ijs, onder de zon van de dag en de sterren van de nacht en alle andere hemellichamen die om haar heen kolkten in de meedogenloze stroom van de tijd.
De tuinen werden een wildernis en in die wildernis woonde niemand meer. In de forten lagen enkel nog de lijken van de gevallen feeën, die eeuwen geleden al verteerd waren door de wormen. En de wormen gaven het door aan de mieren, de mieren aan de kevers, de kevers aan de vliegen en de vliegen aan de spinnen. Het is moeilijk te zeggen wat ze precies door gaven. Een vreemde soort muziek die was achtergebleven. Iets waar de wormen over droomden. Iets waar de insecten over begonnen te praten. Iets waar de spinnen over zongen. Een lang lied dat de dieren zongen in afwachting tot hun eerste toverspreuk.
1 note · View note
zielsvlucht · 8 months
Text
De Tuinen
Deel 3 - 8 minuten leestijd - deel 3 van 4
[lees deel 2] - [lees deel 1]
Amia’s leven ging even vredig verder als voorheen. Soms hing de zon laag, maar nooit ging ze onder en altijd was het dag. Soms wisselden de seizoenen, maar enkel van lente naar zomer en van zomer terug naar lente. Haar familie sliep nooit. De bewakers sliepen nooit. Niemand had het ooit te koud of te warm. Niemand had ooit honger. Enkel Amia. Maar telkens als ze er over klaagde zou haar moeder haar over haar bol strelen, en met haar blik op de sterren in de verte zei ze: “Binnenkort Amia. Binnenkort gaat alles beter zijn, en hoef je nooit meer honger te hebben.”
Ook haar vader had de gewoonte gekregen om naar de sterren te staren. Naar een teken in de verte.
“Het is niet lang meer.” zeiden de ouders vaak tegen elkaar. Maar Amia was nog te jong om alles dat ze gehoord had te begrijpen.
Voor Amia duurde het wel lang. Het was soms moeilijk de dagen te tellen, zonder de nachten. Maar het voelde als een jaar terwijl haar ouders deden wat prinsen en prinsessen deden, haar broer stoefte met al de nieuwe toverkunsten die hij leerde, en zij wel honderden keren als enigste naar bed gestuurd werd.
Maar dan, op een dag zoals alle andere, ontwaakte Amia plots met een vreemd gevoel. Iets dat ze wel al eens gevoeld had buiten in de wind maar nog nooit in het paleis. Ze had het koud.
Ze stond op en ging haar moeder zoeken. Terwijl ze door de gangen liep zag ze dat de bewakers weg waren, maar ze hoorde hun bezige stemmen nog in de verte. Door een raam zag ze feeën druk in de weer op de binnenplaats. Ze droegen zwaarden en speren. Haar vader riep bevelen naar hen. Hij leek heel bedrukt.
Amia’s moeder verscheen plots vanuit een zijgang en pakte haar meteen vast. Ze tilde Amia op en droeg haar weg.
“Wat gebeurt er mama?” vroeg Amia.
Ze antwoordde niet, dus Amia zei dan maar:
“Ik heb het koud.”
Toen ze dat zei stopte haar moeder abrupt. Ze zette Amia neer op de vloer, en sloeg de deur open van de dichtbijzijnste slaapkamer. Daar sleurde ze de dekens van het bed en legde ze ze om Amia heen.
“Ik heb het niet zo koud.” klaagde Amia.
“Kom.” zei Merkure.
Ze nam Amia’s hand en sleurde haar verder door de gang. Amia zag dat haar moeder haar zwaard droeg. Dat maakte haar nieuwsgierig. Ze keek door de ramen waar ze langs liepen en zag dat er donkere wolken in de lucht hingen. Er dwarrelde iets naar beneden. Het was zoals regen maar dan dikke witte kristallen zo zacht als pluimen. Amia had nog nooit sneeuwvlokken gezien en ze zei:
“O mama kijk! De wolken vallen!”
“Niet naar buiten kijken schat.” zei de moeder.
Amia luisterde niet en bleef door de ramen kijken. Naar de vallei waarover een grote schaduw gevallen was, en naar de kronkelende trappen die naar het paleis leidden. Een rij van feeën in donkere gewaden stapten traag de trappen omhoog. De sneeuwvlokken bliezen langs hen, maar het deerde hen niet. Alsof ze deel waren van de kou.
“Zijn dat
?” vroeg Amia.
Ze droegen zwarte maskers. Met hoorns, tangen en grote ogen. EĂ©n van hen keek op en leek wel recht naar Amia te staren.
“Niet naar buiten kijken!” riep Merkure in paniek. En ze wendde bruusk Amia’s hoofd weg van de ramen.
“Zijn het duistere feeĂ«n?!” vroeg Amia bang. Haar moeder antwoordde niet. 
Samen liepen ze de slaapkamer van Sorre binnen. Sorre was daar gefrustreerd op en neer op zijn bed aan het springen.
“Ik kan meevechten!” Riep hij. “Ik tover een vuurbal en steek ze in brand!”
Merkure negeerde het, nam Sorre bij de hand en trok dan haar beide kinderen naar buiten. Ze liepen door de gangen, langs rijen van soldaten die de andere kant op liepen.
“Gaan ze echt vechten?” vroeg Amia bang.
“Nee. Ze gaan niet vechten.” zei Merkure. “Het paleis is beschermd. Ze geraken nooit door het krachtveld.”
Sorre was teleurgesteld. “Waarom zijn ze dan gekomen?” vroeg hij.
Merkure zei niets.
“Waar gaan we naartoe?” vroeg Amia.
“Naar de kelders.” zei Merkure. “Bij de toverkern van het paleis. Daar zijn we veilig.”
“Ik dacht dat we al veilig waren.” zei Sorre.
“Loop voort.” zei Merkure.
Vidésurs verzamelde zijn manschappen op de muren.
“Alle forten in de vallei signaleren dat ze worden aangevallen.” rapporteerde zijn adviseur.
“Hoe zijn ze door onze tunnels geraakt?” vroeg VidĂ©surs.
“Er zijn nieuwe wormgaten gespot bij de bergen, en we zagen daarnet een menhir.”
Vidésurs nam plaats voor zijn soldaten en keek vanop de muur naar de naderende vijand. Ze stapten gebocheld de treden op. Traag, voorzichtig en met het geduld van een gletsjer. Niet ver van hen was er een rimpel in de lucht, vlak voor de muren. Een barriÚre van licht die steeds feller begon te glinsteren, hoe dichter de duistere figuren kwamen. De sneeuwvlokken die tegen het krachtveld aanvlogen, verdampten onmiddellijk.
“Ze kunnen niet door de barriùre!” zei een soldaat. “Ze kunnen ons niet raken!”
“Waarom zijn ze dan hier?!” Zei VidĂ©surs streng. “Wees scherp en bereid je voor op de strijd!”
“FeeĂ«n te voet. Waanzinnig
” Zei hij dan tegen zijn adviseur. “Ze lijken inderdaad niet alsof ze van plan zijn om te gaan vechten. Ze zijn onderbewapend.”
“In de lucht, sire.” zei de adviseur.
Vidésurs keek op. In de verte, middenin de sneeuwstorm zag hij een enorm donker langwerpig gesteente door de lucht zweven. Een menhir. Een duister instrument waarmee de feeën van de nacht door de sterren konden reizen. Rondom de menhir bruiste de lucht met duistere vormen. Er vloog een zwerm van grote donkere wezens mee.
“Vogels, van Immer?” vroeg VidĂ©surs.
“De vleugels zijn zwart. Vleermuizen.” zei de adviseur.
“Nachtdieren. Ik dacht dat ze grijs waren?”
“Deze niet. Dit zijn vervloekte wezens. Ze kunnen spreuken maken, en ze dienen Marragan.”
“Zo is de tactiek van de duisternis altijd; gewone dieren verleiden met toverkracht. Gevaarlijke macht geven aan roofdieren die het niet verdienen.”
Een van de vliegende schepsels vloog voor de menhir uit. Vidésurs zag dat het anders was dan de vleermuizen. Toen de duistere feeën het krachtveld bereikt hadden, maakte deze vogel een duikvlucht. Het daalde neer en veranderde in een rat toen het landde. Een zwart, harig gedrocht met rode ogen en een groot zilveren zwaard dat hij vast hield met het uiteinde van zijn wormachtige staart. De duistere feeën lieten de rat door tot aan het krachtveld, en zetten zich klaar.
“Bereid jullie voor! Wapens klaar!” riep VidĂ©surs naar zijn soldaten.
De rat snuffelde aan de barriĂšre. Toen klonk er een geluid. Een echo door de vallei. Alsof iemand net met zijn vingers knipte.
Donder klonk. Het krachtveld rond het paleis vervaagde. De wind begon te waaien op de grond van het paleis en de sneeuwvlokken dwarrelden er neer. Niets stond nog tussen de duistere feeën en de muren.
"Val aan!" riep Vidésurs. En het werd chaos. Spreuken vlogen in alle richtingen. De beenderige handen van de feeën van de nacht kwamen van onder hun gewaden en stuurden al klauwend kwade bezweringen door de lucht. De feeën van het licht weerden ze af en schoten lichtstralen terug. Er waren explosies van licht en schaduwen. Zwaarden en speren vlogen in het rond. Enorme vleermuizen raasden over hen heen en vlogen in wilde bogen om het paleis heen. Ze sloegen oorverdovende kreten. Hier en daar werd een soldaat door een van de beesten van de muur gesleurd, of werd een fee getroffen door een speer van één van hun duistere ruiters. Vidésurs' adviseur werd geraakt. Doorboord door het hart door een zwart zwaard dat de muur op geworpen werd. Daarna gleed het zwaard weer uit de wonde, en zweefde het terug naar beneden naar de hand van zijn eigenaar. Een duistere fee zonder masker. Een zilveren kroon stond op zijn bleke hoofd. Net als Vidésurs was hij knap en eeuwig jong. Een prins van de nacht. Vidésurs herkende hem. Op het moment dat hun blikken kruisten, klonk er zo'n krachtige bezwering dat de muur plots smolt. Het steen werd slijk en droop naar beneden. De verdedigers vlogen alle kanten op met slaande feeënvleugels en de aanvallers sprongen hen achterna. Hun gewaden sloegen open om hun vleugels te bevrijden, en onthulden de naakte lichamen er onder. Bleek als maanlicht en mager als geraamten, maar bewapend met zilveren zwaarden, dolken en hellebaarden. De grote rat sprong door de vallende modder heen en ging tekeer. Zijn staart zwaaide gevaarlijk in het rond en het grote zwaard dat hij vast hield sloeg feeën uit de lucht. Vidésurs had ook zijn sabel getrokken, en schoot vuurballen en licht naar de duistere schepsels. In de chaos verscheen de duistere prins weer voor hem. Hij vloog omhoog tot ze beiden op dezelfde hoogte zweefden. 
"Prins Vidésurs!" riep de nacht prins. 
"Sillastium." zei Vidésurs kwaad. 
Sillastium grijnsde en gooide in een plotse beweging zijn duistere zwaard naar voren. Vidésurs was snel genoeg en sloeg het zwaard een andere kant op met zijn sabel. Het vloog weg. Dan wees hij naar duistere fee, en een bliksemschicht flitste van zijn hand naar de vijand. Sillastium vouwde snel zijn handen samen en opende een klein zwart gat voor zich, waarin de bliksemschicht verdween. Vidésurs wou net een vuurbal toveren toen er plots een zwaard zich in zijn rug boorde. Hij schrok. Sillastium's zwevende zwaard was teruggekeerd en had hem in de rug gestoken. Een duistere kracht drong zijn aders binnen en doofde zijn licht van binnenuit. Sillastium keek met veel genoegen toe terwijl de vleugelslagen van de lichtprins zwakker werden, en hij naar beneden zakte. De prins landde op zijn knieën tussen de lijken van zijn manschappen. Het zwarte zwaard stak door zijn borst. Het bloedbad kwam tot een einde en de duistere feeën kwamen hem omsingelen. Sillastium daalde voor hem neer en keek hem aan met een wrede blik van leedvermaak. 
"Jullie zullen nooit winnen." kuchte de prins tegen zijn tegenstander. 
"Winnen?" vroeg de duistere prins. "Wij weten dat niemand nog kan winnen. Ik kwam hier niet om te winnen. Ik kwam hier om jou te doen verliezen, Vidésurs. Om zeker te zijn dat jullie meer zullen verliezen dan wij." 
Sillastium maakte een snelle handbeweging en het zwaard dat in Vidésurs borst zat draaide zich plots een kwartslag. Het kraakte. Vidésurs schreeuwde het uit van de pijn. 
"Laatste woorden?" vroeg Sillastium plagerig.
"Monsterlijk addergebroed." was al dat de prins zei.
Sillastium interpreteerde het als een compliment. Hij sprak de genadespreuk. De sneeuwstorm ging liggen. 
De duistere feeën, zij die de strijd overleefd hadden, stapten verder naar de binnenplaats. De vleermuiszwermen krioelden in de donkere hemel. De zon hing laag over de verre bergen. De feeën gingen in cirkels staan. In hun heksenkringen zongen ze sombere klaagliederen, maakten ze wilde sprongen en reikten ze met hun armen de lucht in. Klauwend, trekkend en met veel moeite en kwade krachten brachten hun spreuken langzaam de zon naar beneden. Steeds lager en lager. Tot de bergen schaduwen wierpen over de vallei. Tot die schaduwen overal waren. Totdat de kleur uit de lucht verdween en enkel de sterren overbleven. Het was de eerste zonsondergang in duizenden jaren. De nacht viel.
Lees deel 4
1 note · View note
zielsvlucht · 8 months
Text
De Tuinen
Deel 2 - 27 minuten leestijd - deel 2 van 4
[lees deel 1]
Een week later toen Amia weer uit het venster aan het staren was, zag ze plots een vreemde oude man over de binnenplaats wandelen. Ze kende deze man niet en het was dan ook de eerste oude man die ze ooit gezien had. Amia kende geen enkele fee die er oud uit zag.
Ze stond op en holde de trappen af naar beneden om te gaan kijken. Toen ze op de binnenplaats kwam, schrok ze. De man was veel groter dan ze gedacht had. Twee bewakers liepen naast hem en zij kwamen nauwelijks tot aan zijn knieën. Amia bleef staan en gaapte de man aan. De man praatte tegen de bewakers, tot als hij haar opmerkte. Dan wuifde hij naar haar met een warme glimlach. Plots had Amia geen schrik meer van de man. Ze kwam dichterbij.
“Dag meneer.” stamelde Amia toen ze zo dicht was gekomen als ze durfde.
“Dag dag! Gij zijt waarschijnlijk Amia!” zei de oude man vrolijk.
Hij nam zijn vreemde pinnenmuts af en knielde neer voor Amia, maar zelfs dan torende hij nog steeds over haar uit. Amia kon er niet van over. Ze wist dat alle volwassen feeën groter waren dan haar omdat ze ouder waren, maar konden feeën dan echt zo oud worden dat ze zo gigantisch werden?
“Hoe komt het dat je zo oud bent?” vroeg Amia met de tact van een slecht opgevoede prinsessendochter.
De man lachte geamuseerd en zei: “O dat heeft me lang geduurd. Maar bedankt! Hoe komt het dat gij zo groot bent geworden? Zijt gij het nieuwe prinsesje?”
Amia glunderde.
“Ik ben een prinses, maar mama ook.” Zei ze verlegen. “En ik ben niet zo groot als jou.”
“Ach ge moet ook niet zo groot zijn als mij. Dan botst ge met uw hoofd overal tegen in dit kleine paleis. Ik raad het af.”
“Maar jij bent zooo groot!” zei Amia die nog steeds in de ban was van de reusachtige man.
“Wel nee. Ik ben klein. Maar we zijn allemaal klein dus dat lijkt niet zo.”
“Wij zijn niet klein! En jij bent zeker niet klein. Ik heb nog nooit iemand gezien zo groot als jou!”
“In deze wereld leeft ook niets groter dan mij. Maar op andere plaatsen, voorbij de sterren, leven er erg grote joekels die kleine stakkers zoals ons zouden vertrappelen als ze niet goed uitkijken.”
“Echt?”
“Ja hoor! Zoals trollen en draken. Ge zou ze eens moeten zien. Reuzen zijn het!”
“Wouw! Heb je die al eens gezien? Ben je al eens in een andere wereld geweest?”
“Natuurlijk! Ik reis veel. Ik ga van wereld tot wereld en op weg maak ik veel vrienden. En ook veel ruzie. Maar de vrienden zijn het leukst! Sommigen van hen zijn trollen en ik ken ook een grote draak die Syroop heet.”
“Siroop?! Wouw! Ik heb nog nooit andere magische wezens gezien. Enkel feeĂ«n.” zei Amia.
“Nee?” vroeg de grote man. “En hebt ge dan nog nooit een kabouter gezien?”
“Nee!” zei Amia.
De man knipoogde naar Amia. Een tel later viel haar mond open en ze riep:
“Jij bent een kabouter!”
“Goed gezien!” lachte de kabouter, en hij zette zijn muts weer op.
Terwijl hij lachte, staarde Amia naar de grijze tanden die vanonder de nog grijzere baard kwamen. Ook het kale hoofd dat net terug verdween onder de muts, was te vreemd om niet naar te staren.
“Waarom is je haar grijs?” vroeg Amia. “Is dat bij alle kabouters zo?”
“Oh heb ik nog haar? Dat wist ik niet.” lachte de man, en dan legde hij uit: “Kabouters zijn anders dan feeĂ«n. Wij worden ouder.”
“Wij ook hoor!” zei Amia. “Binnenkort ben ik ook oud. Nog tien jaar zegt mama!”
“Ja natuurlijk.” zei de kabouter. “Gij zult ook groot worden net zoals uw ouders. Maar wij kabouters, wij blijven steeds ouder worden. Ook als we al groot zijn.”
Dat begreep Amia niet.
“We blijven groeien.” legde de kabouter uit. “Maar we worden niet meer groter. Enkel ouder, grijzer en dikker.”
“En stopt het dan wanneer je helemaal oud, grijs en dik bent?” vroeg Amia serieus.
“Ja.” Zei de kabouter. “Uiteindelijk stopt het en dan gaan we weg.”
“Waarheen?” vroeg Amia
“Pfff.” blies de kabouter. “Weg van hier. Tegen dan hebben we alles gezien en vinden we het leven te saai om te blijven rondhangen. Ge moet mij niet vragen hoe jullie elfkes jullie niet verschrikkelijk vervelen na zo eeuwig in jullie paleizen rond te hangen.”
“Hoe kunnen wij ons ooit vervelen in de prachtige tuinen die de kabouters ons geschonken hebben?” Vroeg Amia’s vader, die met een glimlach het binnenplein op stapte.
“Goede eeuwige morgen, Prins VidĂ©surs.” zei de kabouter.
De man ging weer recht staan en maakte dan een sierlijk bedoelde, maar stuntelig uitgevoerde, buiging.
“Toe nu, Bolderik. Voor mij moet u geen buiging maken.”
“Jawel uwe hoogheid. Ik doe het voor u, maar nooit voor iemand anders!”
“Dat zal wel zijn.”
“Uw vake kent me te goed.” zei de kabouter tegen Amia met een knipoog.
“Blij om u te zien Bolderik. Kom, volg mij naar de troonzaal.” zei Amia’s vader.
“O hoe kon ik de troonzaal vergeten!” zei de kabouter blij. Hij volgde de prins naar binnen. Amia en de bewakers volgden ook.
“Hoe gaat het met u de voorbije eeuwen?” vroeg de prins onderweg.
“Goh u kent mij, Prins.” zei Bolderik.
“Niet te eenzaam?”
“Niet eenzamer dan de trollen.”
“Hoe gaat het met hen? Zijn de geruchten waar?”
“Ja. Ik vrees er voor. Ze zijn allemaal Immer ontvlucht. De meesten van hen zweven nu door de leegte. Ze verschuilen zich in asteroïde gordels, in het volle licht van de sterren. Versteend voor altijd, maar veilig voor alle mogelijke rampen.”
“Slim. Zo zal de duisternis hen nooit vinden.”
“Misschien is het slim, maar ik vind het triest.” zei de kabouter. “Het is geen leven voor de trollen en nu ligt hun rijk er verwaarloosd bij. Al hun koningen en koninginnen zijn versteend. Ondertussen zijn de grijslingen alleen achtergelaten op de planeet. Wanneer de duisternis komt, zullen er geen magische wezens zijn om hen te beschermen.”
“Zo ver zal het niet komen, Bolderik. En wanneer we de duisternis terug geslagen hebben, zal Aberon de trollen weer komen bevrijden. Dat weet ik zeker.”
“Ik kan niet wachten.” zei de kabouter. “Hoe gaat het met u? Bevallen de tuinen u?”
“Zeker. De tuinen zijn prachtig. Onze kinderen spelen er en wij kijken er graag naar.”
“Wat een zonde.” zei Bolderik.
“Hm?” zei de prins.
Ze stapten de troonzaal binnen. Amia ging speels op de vloer naast de troon zitten. Ze kon niet stoppen met naar de kabouter te staren.
“Dat jullie enkel naar de tuinen kijken.” verduidelijkte de kabouter. “Jullie zouden er in moeten spelen zoals jullie kinderen. Leef in de tuinen. Wees een deel van de tuinen. Dat is waarvoor een tuin dient.”
“Dat klinkt geweldig, Bolderik. Maar we hebben geen tijd. De feeĂ«n van de nacht rusten nooit en dus kunnen wij dat ook niet doen.”
De kabouter knikte en zei: “Is het voor de tuinen dat jullie mij hebben opgeroepen?”
“Een beetje.” zei de Prins terwijl hij zich in zijn troon neerzette. “Maar vooral voor het krachtveld. We hebben onlangs een spin aangetroffen in onze kamers.”
“Hier? In het paleis?” vroeg de kabouter.
“Ja.”
“Dat is fascinerend! Ze moet ver van huis geweest zijn. Wat voor een spin was het?”
De prins wisselde even een blik met Ă©Ă©n van de bewakers en zei dan:
“Ik ben niet helemaal op de hoogte van de verschillende spinnen die er zijn. Vertel mij eens, wat maakt spinnen verschillend van elkaar?”
“Oh zo veel dingen, uwe hoogheid. De webben die ze maken zijn verschillend, maar velen van hen maken niet eens webben. Sommige spinnen zijn stekeblind en andere spinnen zien alles. Sommige spinnen geven prooien aan elkaar om de liefde te verklaren. Andere spinnen dansen! U zou het eens moeten zien!”
“En zijn er duistere spinnen? Of spinnen die spreuken van het licht kennen?”
“Oh nee nee, uwe hoogheid. Spinnen kunnen geen spreuken maken. Ze kunnen niet eens zingen, want ze kunnen niet praten. Ik betwijfel of ze zelfs dromen.”
“Dus al deze verschillende spinnensoorten, hebben allemaal dezelfde magische kwaliteiten?”
“Ja Prins. Het is te zeggen; geen magische kwaliteiten. Het zijn spinnen.”
De Prins knikte en zei: “Dat is wat ik al dacht.”
“Maar dat wil niet zeggen dat ze allemaal hetzelfde zijn!” zei Bolderik met een geheven wijsvinger.
“Natuurlijk Bolderik. U heeft gelijk.” zei de prins met een glimlach. “Ik apprecieer dat u zo veel weet over grijze dieren, en dat u zo’n aandacht en geheugen heeft voor al die details.”
“Dank u prins.”
“Maar natuurlijk, wij feeĂ«n moeten vooral weten waartoe een wezen in staat is, en waar een wezen staat op de as van licht tot duister.”
De kabouter glimlachte en zei: “Met alle respect uwe hoogheid maar de as van licht tot duister is een zorg waar enkel de feeĂ«n mee inzitten. En spinnen zijn, zoals alle grijze wezens, in veel dingen tot staat. Ook zonder magie.”
De prins knikte.
“U zou bijvoorbeeld nooit een web kunnen spinnen zonder een toverspreuk. Een spin kan dat wel, en het kan nog veel meer. Alles dat de spin doet komt uit haar instinct. Niet uit licht, of duisternis. Puur instinct!”
“Het is indrukwekkend, de wijsheid van een kabouter.” zei de prins glimlachend tegen Ă©Ă©n van de bewakers.
De bewaker knikte, en Bolderik zei: “Dank u Prins. Maar zeg eens als u niet wist wat voor verschillende soorten spinnen er waren, was het dan niet heel moeilijk voor u om de spin terug naar haar thuis te brengen?”
De prins glimlachte en na een korte stilte zei hij. “Met de juiste spreuk is ons dat toch gelukt.”
“Ah jullie briljante feeĂ«n!” zei Bolderik blij.
“De spin die binnen was geraakt veroorzaakte wel veel gevaar.” zei de prins dan.
“Werkelijk?” vroeg Bolderik.
De prins knikte.
“Uwe hoogheid, ik denk niet dat een spin veel kan doen tegen de toverkunsten van elfkes.” zei Bolderik. “Excuseer, feeĂ«n.”
“Dat is ook zo. Maar de prinses maakte zich zorgen om Amia.” zei de Prins. Hij gaf Amia een blik. “Zij heeft de spin gevonden.”
“Kijk eens aan! Een kasteel vol bewakers en enkel dappere Amia die de indringer vindt. Wat een afgang!” lachte de kabouter.
Amia glunderde, maar VidĂ©surs lachte niet en hij zei: “Is het niet waar dat een spin jaagt op grijze wezens van dezelfde grootte als Amia? Uit puur instinct, zoals u zegt.”
Bolderik bekeek Amia eens en zei: “Het hangt er wat van af. Veel spinnen zouden jagen op insecten die veel groter zijn dan Amia. Ik heb al spinnen gekend die mij aanvielen toen ze veel honger hadden!”
De stilte van de prins deed Bolderik van toon veranderen en dan zei hij: “Ik zie het probleem, uwe hoogheid. Het krachtveld houdt enkel magische dreigingen tegen. U wilt dat het ook spinnen tegenhoudt. En u vindt het verstandiger om de revisie van kabouterspreuken aan een kabouter over te laten. En u heeft gelijk, dat is ook zo.”
De prins knikte. Hij zei: “Het krachtveld zou alle roofdieren moeten tegenhouden. Spin, of geen spin. Ik ben vrij zeker dat we elke dreiging ook zouden kunnen afschudden zonder dat magische schild, maar daar hebben we geen tijd voor. Ik wil mijn mannen niet afleiden met ongedierte uit het paleis te jagen.”
Bolderik knikte.
“Breng me naar de toverkern die de kracht van het paleis huist en ik zal er wat aan doen.”
“We vroegen ons ook af, Bolderik.”
“Ja?”
“Waarom zijn er spinnen in onze tuinen? Amia gaat vaak spelen in de vallei. Meestal met haar broer, maar toch zou ze daar ook aangevallen kunnen worden door zo’n roofdier. Waarom zijn die beesten er? Al dat wij eigenlijk nodig hebben, is onze mooie tuinen. De bossen, de velden, de bloemen. Vooral de bloemen, die vind Amia zo mooi.”
Vidésurs gaf Amia een vrolijke glimlach terwijl hij dat zei.
“Ah maar ziet u Prins. Dit zijn Immer tuinen. Immer bloemen. Men kan zo geen bloemen hebben zonder insecten.”
“Nee?” vroeg de prins.
“Nee. Tenzij als u een bezwering wilt leggen op de hele vallei puur om alle bloemen onsterfelijk te maken, maar dat zou te veel kracht kosten. Zelfs voor u. Insecten zijn gewoon een efficiĂ«nte oplossing want zij verzorgen bloemen uit nature. Hetzelfde geldt voor alle planten in uw tuin.”
“Dat geloof ik.” Zei de prins denkend. “Maar spinnen zijn toch geen insecten?”
“Dat klopt. Spinnen zijn geen insecten maar als er niets is om de insecten te eten, dan zullen er te veel insecten komen. Dan vormen ze grote zwermen die de tuinen zullen verwoesten.”
“Zei je niet net dat insecten de tuinen verzorgden?”
“Ja prins, maar te veel van wat dan ook is slecht. Insecten zorgen niet voor de tuinen omdat u het vraagt. Of omdat kabouters het hen gevraagd hebben. Het is puur-”
“Instinct.” zei de Prins.
“Inderdaad. Zij volgen gewoon hun instinct. Ze zijn er zich niet van bewust dat ze de natuur verzorgen, en zouden er zich ook niet bewust van zijn als ze de natuur vernielden. Ik was er niet bij toen mijn mede-kabouters deze tuinen maakten, maar ik neem aan dat men de mooie stukskes van het klimaat van Immer naar hier heeft gebracht, en dan hebben ze alles ingeperkt met toverspreuken. En de spreuken doen al veel werk om de tuin te verzorgen, vermits er hier geen grote dieren zijn. Als ik me niet vergis.”
“Klopt. Geen grote dieren. Enkel wij en dieren van
 ons formaat.”
Bolderik knikte en zei: “Als er geen grotere dieren zijn om de insecten te eten. Zoals vogels, mollen, muizen, kikkers,... Dan heeft de tuin zeker spinnen nodig. Want spreuken alleen kunnen de rauwe kracht van de natuur niet tegenhouden.”
“Dat zegt u. Maar als de spreuk krachtig genoeg is, zal het wel gaan.” zei de prins.
“Misschien heeft u gelijk Prins.” zei Bolderik met een lachje. “Misschien dat een machtige fee het allemaal had kunnen doen met een paar spreuken. Maar de feeĂ«n hebben het aan de kabouters gevraagd. Voor een reden, geloof ik. En kabouters hebben niet zo’n straffe toverkunsten als jullie. Wij rekenen liever op onze kennis van de werelden.”
“Dus de spinnen zullen moeten blijven?” zei de prins.
“De spinnen zullen moeten blijven. Maar ik kan er voor zorgen dat ze niet meer tot in uw paleis geraken!”
De Prins knikte en zei: “Voor ik u naar de kern breng, heb ik nog Ă©Ă©n vraag over het krachtveld.”
“Ja?” vroeg Bolderik.
De Prins keek naar Amia en zei: “Amia, ik denk niet dat je broer al eens een kabouter gezien heeft. Hij zou dit niet willen missen. En Bolderik heeft Sorre ook nog niet gezien, natuurlijk. Kan jij hem even gaan halen?”
Amia wist dat hij dit zei om haar even uit de kamer te krijgen. Anders had hij het aan een bediende gevraagd. Maar ze knikte, stond recht en stapte de deur uit. Aan de andere kant van de deur zag ze dat er geen bewakers stonden, dus ze bleef er achter de hoek staan. Niemand kon haar hier zien luistervinken.
Een paar tellen later zei de prins:
“Er is nog een spreuk die u aan het krachtveld moet toevoegen. Dit komt van Aberon zelf.”
“Oh? Een vraag van de feeĂ«nkoning? Ik ben vereerd.” zei Bolderik.
“Maar het is een heel krachtige spreuk. Ik moet het uitvoeren nadat u de kern ontgrendeld. Het is een bescherming die weert tegen een fundamenteel mechanisme van onze realiteit. Het is zoals de zwaartekracht ontkennen, of de tijd stil zetten. Denkt u dat de kern sterk genoeg zal zijn om zo’n bezwering te dragen?”
“Ik zou eerst de kern moeten zien.” zei Bolderik. “Maar ik zou denken van wel.”
“Ook met alle andere spreuken die de kern al draagt?”
“Ik geloof van wel. Wat voor een spreuk is het? Wat wil de wijze Aberon doen met uw paleis?”
“Dit mag deze muren niet verlaten, Bolderik-”
“Natuurlijk,” knikte de kabouter
“maar Aberon heeft een plan om de duisternis eindelijk voorgoed te verslaan. Zodat al jouw vrienden; de trollen, de draken, de dieren, de kabouters die er nog zijn,... zodat zij weer vredig kunnen leven.”
“Uwe hoogheid, ik heb al veel plannen gehoord om de duisternis voorgoed te verslaan.” Mompelde Bolderik.
“Dit is anders.” zei de Prins. “Aberon en zijn machtigste kinderen bereiden een ritueel voor. Het zal uitgevoerd worden tijdens het toppunt van de grote cluster eclypse. Er is veel dat je niet weet. Al een tijd geleden heeft Koning Aberon zijn krachten gebruikt om een pact te maken met de kosmos zelf. Hij is in gesprek met de hele schepping.”
“Dat is niet mogelijk.” zei Bolderik.
De prins knikte van wel en hij zei: “Vergeet niet dat in het begin der tijden het de kosmos zelf was die de feeĂ«n het geschenk van magie gaven.”
“Maar Prins, dat is maar een legende. Niet geschiedenis.” zei Bolderik.
De prins gebaarde naar Bolderik om stil te zijn en hem te laten uitspreken.
Hij vertelde: “Net als in de oertijd toen het feeĂ«nras nog in de Nevelen leefde. Toen de oude feeĂ«n, waaronder Aberon en Marragan, er in slaagden om te praten met de kosmos zelf. Waarop de kosmos zo onder de indruk was van de feeĂ«n dat ze ons beloonde met toverkracht; De kracht om al haar eigen wetten te ontkennen. De kracht om zelfs de dood te verbannen. Net zoals toen, staan de feeĂ«n van het licht weer in gesprek met de kosmos. Aberons plan is om de misdaden van de duisternis te tonen aan de kosmos, en haar te overtuigen om de toverkracht van de duisternis weer terug te nemen want zij hebben hun kosmisch geschenk misbruikt. De kosmos zal luisteren. Zeker als we de juiste spreuken gebruiken. De feeĂ«n van de nacht zullen hun toverkracht verliezen en zonder hun toverkracht zullen ze machteloos zijn. Al hun operaties zullen gestopt worden, en we zullen ze eindelijk verslaan.”
Bolderik schudde zijn hoofd en zei: “Prins. Als dit waar is, als dit gestoorde plan slaagt, dan betekent dit het einde van de feeĂ«n van de nacht. U weet dat de feeĂ«n van de nacht al duizenden jaren magie gebruiken om zichzelf in leven te houden in de diepste en koudste uithoeken van de ruimte. Zonder eten, zonder warmte, zonder licht. Zonder toverkracht zijn het niets meer dan lijken! Als u hun magie wegneemt, dan zullen ze niet meer overleven! Het wordt het einde van een heel rijk. Een heel volk zal uitsterven!”
“Waarschijnlijk.” zei de Prins. “Maar dat volk is onze vijand, Bolderik. U begrijpt dat de feeĂ«n van de nacht dit ook met ons zouden doen. Ze hebben al veel erger geprobeerd. U weet best van iedereen dat ze in staat zijn tot de verschrikkelijkste dingen en het is zij of wij.”
“En de feeĂ«n van het licht vinden het niet erg om zelf ook de verschrikkelijkste dingen te doen, om hen tegen te houden?” zei Bolderik.
“Let op je woorden kabouter.” zei de Prins streng. “Wanneer Aberons plan slaagt zal u ons dankbaar zijn. Wij maken een einde aan talloze duizenden jaren oorlog! Duizenden jaren oorlog waaraan u uw vrienden, uw familie en uw eigen vrouw verloren heeft.”
“Dat klopt.” zei de kabouter somber. “Maar jullie feeĂ«n spelen met vuur! U begrijpt toch, Prins, dat als de feeĂ«n van de nacht weet zouden hebben van dit plan. Als ze zouden weten dat de feeĂ«n van het licht hen voor goed zouden verslaan. Al was het maar seconden voor hun laatste adem. Ze zouden alles doen! Alles! Om de rest van de kosmos mee het graf in te sleuren. Ze zouden alle sterren doven. Alle werelden afbranden. Niets en niemand zal nog veilig zijn wanneer de feeĂ«n van de nacht beseffen dat het hun laatste uur is. Ze zullen niets meer inhouden! De hele kosmos zal voelen hoe de duisternis sterft!”
“Dat is waar, Bolderik. Het is heel gevaarlijk. Daarom reken ik op jou, en iedereen hier om het geheim te bewaren. Vertel het niet door aan geen enkel ander magisch wezen. En ook niet aan dieren.”
“Dat zal ik zeker niet doen, Prins. Maar de feeĂ«n van de nacht zijn slim en listig. Wat als ze er zelf achterkomen? Hun furie zal miljarden doden!”
“Ach Bolderik. Zelfs nu al, in een relatieve stilte in onze eindeloze oorlog, doden de feeĂ«n van de nacht dagelijks miljarden wezens over de hele kosmos. Wezens van het licht, grijze wezens en zelfs hun eigen duistere schepsels. Zij kennen geen genade. Ja, zij zouden volledig ontsporen in hun laatste uur, maar niets dat zij doen zullen wij niet verwachten.”
“Onderschat ze niet, Prins! U zit hier hoog en droog in uw paleis, in uw mooie tuinen onder de eeuwige zon. Maar zij; Zij zitten in het duister, onder het zwakste sterrenlicht bij dode zwarte zonnen. U heeft geen idee wat er speelt onder hen. Wat zij denken. Wat zij weten dat u niet weet. Dat misschien Aberon niet weet. Telkens als Aberon een plan heeft, dan heeft Marragan er drie!”
De prins liet even een stilte vallen en zei dan. “Ik apprecieer uw bezorgdheid Bolderik. En we zullen zo voorzichtig zijn als mogelijk is. Maar dit is tussen ons en de duisternis. Het is niet een zaak voor een kabouter.”
“Dit is een zaak voor het hele universum!” riep Bolderik verontwaardigd. “Voor alles dat leeft! De sterren kennen meer dan alleen feeĂ«n! En wat als-”
De kabouter wees naar de prins.
“Wat als de kosmos luistert en de magie wegneemt van de duistere feeĂ«n, maar wat als de kosmos dan ook plots beseft wat de feeĂ«n van het licht al hebben mis gedaan met hun eigen kosmisch geschenk. Wat als jullie ook jullie krachten verliezen. Hoe zullen jullie dan overleven?!”
Vidésurs liet weer een stilte vallen, maar het was duidelijk dat de kabouter hem kwaad aan het maken was. Dan beheerste de prins zich weer en zei hij:
“Dat is waarom u een extra spreuk moet toevoegen aan de kern. In het onwaarschijnlijke geval dat wij ook onze magische krachten zouden verliezen, moeten onze sterkste bezweringen overgedragen worden op de kern. De kosmos zal onze krachten wegnemen, maar ze zal de krachten niet wegnemen van eender welk wezen waaraan wij magie gegeven hebben. Want dat was ons eigen geschenk om te geven en het is niet aan haar om het weg te nemen. Dus u zal blijven toveren, net als de trollen, de draken, en eender welk voorwerp dat wij magisch gemachtigd hebben.”
“Zoals de kern.” zei Bolderik.
De prins knikte. “Wij zullen de dood niet meer buiten het paleis kunnen houden. Maar als een echo van onze bezweringen in een kern zit, dan wel. Daarvoor dienen kernen; om de spreuken van feeĂ«n te dragen tot lang na hun dood.”
“Dus als dat gebeurt, zullen de schilden de dood buitenhouden en blijven jullie hier veilig zitten in jullie paleis.” Zei Bolderik hoofdschuddend. “Terwijl feeĂ«n overal in de kosmos plots hun toverkracht zullen verliezen en waarschijnlijk zullen sterven.”
“Ja. Maar niet de belangrijkste feeĂ«n van het licht, want Aberon heeft ons gewaarschuwd van deze mogelijkheid en heeft ons allemaal een spreuk doorgegeven om ons er tegen te weren.”
“Maar als het gebeurt zullen jullie nooit meer jullie paleis kunnen verlaten.”
“Oh jawel.” zei de prins. “Nadat de feeĂ«n van de nacht verslaan zijn is het enkel nog maar een kwestie van onze eigen krachten terug te krijgen. Dat wordt dan de volgende stap. Maar al dat is maar in de onwaarschijnlijkheid dat de kosmische spreuk misloopt. En dat zal niet gebeuren.”
“Is dat waarom uw jongste dochter grijs is?” vroeg Bolderik.
Vidésurs antwoordde niet.
Bolderik zei: “U heeft zo veel vertrouwen in het woord van Aberon, uw vader, dat u een oer-elfje gemaakt heeft? Een elfje zonder magische kwaliteiten, die dus niet zal aangeraakt worden door deze verschrikkelijke massa-vernietigings spreuk?”
“Spreek zo niet over mijn dochter, kabouter.”
“Ik heb gelijk!” zei de kabouter.
“Ja.” Zei de prins geduldig. “Als het blijkt dat we inderdaad vast komen te zitten in ons eigen paleis, kunnen we op Amia en andere trouwe grijsling-feeĂ«n rekenen om veilig naar buiten te gaan en ons te helpen met onze toverkracht weer te herstellen. Daarna kunnen ook zij eindelijk toverkracht krijgen.”
“Dus dit plan is al jaren in ontwikkeling! Wat een nalatigheid! Jullie feeĂ«n willen niet eens omgaan met de gevolgen van jullie eigen wandaden. Dat laten jullie over aan jullie eigen machteloze grijze kinderen! Altijd de kinderen! Hoeveel van Aberons eigen kinderen heeft hij bevolen om grijze kinderen te maken voor zijn plan? Waren het alle koninklijke families of enkel de uwe?”
“U spreekt wel heel frank tegen een prins van de feeĂ«n van het licht, Bolderik!” waarschuwde VidĂ©surs.
“U spreekt heel frank tegen de kosmos!” Wierp de kabouter terug. “Het universum heeft u geschapen, Prins! Niet andersom. U wilt de schepping misbruiken om uw vijand te vernietigen. Maar wat als de kosmos uw vijand niet wilt vernietigen? De feeĂ«n van de nacht zijn deel van de kosmos! U vraagt haar om een deel van zichzelf af te werpen. Voor u. En wie bent u?! Al dat de kosmos ooit wou toen ze uw ras het kosmische geschenk gaf, was om beschermd te zijn van de entropie! Om de schepping te laten bestaan. Om te blijven schitteren voor altijd! Jullie zijn haar hoeders! Maar nu wilt Aberon de realiteit zodanig manipuleren dat de dood weer binnengelaten wordt! U maakt het prachtigste ding ooit weer ongedaan! Toverkracht! U doet toverkracht teniet! En waarom? Omdat jullie gefaald hebben om vrede te maken met de duistere kant van de magie? Waarom kunnen feeĂ«n nooit de natuur accepteren zoals het is?!”
De prins stond op uit zijn troon en riep: “Genoeg Bolderik!”
Bolderik zweeg.
“Ik zou een andere kabouter moeten gaan zoeken voor deze taak.” zei de prins kwaad.
“U zal er geen meer vinden.” zei Bolderik stil. “Het is al een eeuw geleden sinds ik laatst een andere kabouter zag. En ik heb gezocht.”
Dit deed de woede van de prins weer wegebben.
“En toch bent u naar mijn paleis gekomen om mij te helpen.” zei hij. 
“Ja Prins.” zei Bolderik op een mopperende toon. “Ik was in de buurt en u bent mijn vriend. Ik heb weinig vrienden over die ik nog mag helpen de laatste tijd. De rest is verloren, versteend of dood.”
Bolderik zuchtte diep en zei dan: “Vergeef mij, Prins. Ik voel me zo veel eeuwen ouder dan ik eigenlijk ben
 Hoe kan u dit doen? Zo lang leven. Zo veel kinderen krijgen en weer verliezen. Zo lang vechten en nooit moe of cynisch worden?”
De prins knikte zachtjes en zei: “Als u ooit zo oud wordt als ik dan zal u het zelf wel ondervinden.”
“Ik wordt nooit zo oud als u, dwaas!” zei Bolderik en hij schoot in de lach.
“Niet met die attitude, Bolderik.” lachte de prins.
“U bent een veredeld geanimeerd lijk uit de Nevelen! Dit zonnestelsel is vele malen jonger dan u! Dat kan ik nooit overtreffen! Ik ben maar een stervelingske. Een eendagsvlieg!”
Amia hoorde ze beiden hard lachen.
“Ach ja. De Nevelen.” Zei de prins nostalgisch. “Vaak mis ik het nog, Bolderik. Als u ooit de Nevelen had gezien zoals het vroeger was, voor de eeuwige oorlog. Dan zou u begrijpen waarom wij feeĂ«n nog steeds blijven vechten.”
“Ik kan niet geloven dat er ooit een tijd was voor de oorlog. Dat het ooit ergens begonnen is. Soms denk ik dat u het verzint.”
VidĂ©surs schudde zijn hoofd. “Nee Bolderik er was ooit vrede. Ik ben geboren in die vrede. Het was prachtig. De kosmos was nog zo jong en de Nevelen, onze thuiswereld, het was zoals u zegt dat een tuin hoort te zijn. We leefden er. We speelden er. We vierden er onze toverkracht. Voor de oorlog. Voor Marragan. Wat een leven! En dan werd het een slagveld
”
“En nu is het stof
” zei Bolderik stil.
“Een grote onleefbare wolk as, doorzeefd met zwarte gaten.” zei de prins stil. “En niemand zal ooit weten wat het vroeger was. Enkel wij feeĂ«n
”
Net dan kwam Sorre de troonzaal binnen gelopen vanuit een andere deur. Amia had hem niet geroepen, maar hij had waarschijnlijk zelf de verheven stemmen gehoord.
“Wow! Een kabouter!” zei Sorre toen hij Bolderik zag. Bolderiks gezicht klaarde meteen op toen hij het feeĂ«nkind zag en hij zei: “Oh kijk eens aan! Ik denk dat het al eeuwen geleden is sinds ik zo’n machtige feeĂ«n prins zag.”
Amia maakte van de gelegenheid gebruik om terug naar binnen te stappen. Niemand wist dat ze geluisterd had.
“Echt?!” zei Sorre enthousiast.
“Ja. Gij kunt al behoorlijk wat toveren. Dat voel ik gewoon! Straks wordt uw vake jaloers!”
“Sorres spreuken schieten goed op.” Zei VidĂ©surs tevreden. “Overlaatst heeft hij geleerd om vuur te toveren.”
“Vuur toveren? Ah maar dat is pas handig! Dan kunt ge makkelijk de haard aansteken in de winter.” zei Bolderik.
“Wat is winter?” vroeg Sorre.
"Gij weet niet wat winter is?" Zei de kabouter. Hij keek naar Vidésurs en zei "Uw kinderen weten toch wat sneeuw is?"
"Ik vrees van niet, kabouter." Lachte de prins.
"Ach arme drommels."
"Wat is sneeuw dan?" Vroeg Sorre.
"Als ik ooit de kans krijg zal ik u en uw zus eens tonen hoe sneeuw er uit ziet." Zei de kabouter met een knipoog.
Daarna gingen Vidésurs en Bolderik de kelders in. Sorre en Amia mochten niet mee. Amia bleef geduldig op een bankje op de binnenplaats wachten, tot ze na een aantal uur weer verschenen. Amia sprong weer recht van zodra ze de kabouter naar buiten zag stappen.
“Ah! Hier is onze dappere spinnenjager weer!” zei Bolderik vrolijk.
Amia glunderde. De prins kwam ook naar buiten gaf Amia een korte knik. De kabouter tuurde de lucht in, naar de sterren aan de horizon.
“Ga je dan weer door, Bolderik?” vroeg VidĂ©surs.
“Ja Prins. Het spijt me maar ik was met iets belangrijk bezig toen u mij opriep.”
Samen liepen ze door de poort naar buiten, naar de kronkelende trappen die de berg af rolden.
“Hoe ben je hier geraakt?” vroeg de prins.
De kabouter wees de vallei in naar een punt in de verte.
“Daar.” zei hij.
De prins knikte.
“Wat is er daar?” vroeg Amia.
“Een wormgat.” zei de kabouter.
“Een worm-wat?” vroeg Amia.
“Een tunnel.” Verduidelijkte VidĂ©surs “Bij Ă©Ă©n van onze forten in de vallei.”
“Is dat niet lang stappen?” vroeg Amia.
“Ik heb niet gestapt, kind.” lachte de kabouter. “Wilt ge een toverkunstje zien?”
“Bolderik, ik heb liever niet dat je dat soort magie aan mijn kinderen toont.” zei VidĂ©surs.
“Ach Prins gedaantewisseling is bijlange niet zo duister. Daarbij, uw lieve Amia kan het toch niet nadoen!”
De prins overwoog wat de kabouter zei en na een paar tellen naar Bolderiks onschuldige grijns te kijken zei hij:
“Amia vertel niet door aan Sorre wat je Bolderik hebt zien doen, okĂ©? Anders zal Sorre het proberen na te doen en dat kan hij nog niet. Voor hem is het gevaarlijk. Voor jou niet.”
Amia begreep niet waar het over ging maar toen ze hoorde dat er iets was dat Sorre niet mocht zien en zij wel, werd ze dolgelukkig. Een talent! Een talent dat enkel zij had! Bolderik knipoogde en zei:
“Tot nog eens misschien, Amia. Bedankt voor mij te ontvangen, Prins.”
“Nee, bedankt voor je diensten, Bolderik.” zei VidĂ©surs. “Het paleis zal voortaan veiliger zijn dan ooit.”
Bolderik glimlachte, tuurde de lucht in en ademde diep in. Ondertussen legde VidĂ©surs zijn hand op Amia’s schouder en gebaarde hij om een paar stappen achteruit te zetten. Amia stapte achteruit met haar vader.
Toen Bolderik weer uitademde, veranderde hij. Zijn hele lichaam dook in elkaar. Zijn kleren verdwenen. Zijn grijze haar werden donkerbruine veren. Een gevorkte staart schoot uit zijn rug. Zijn voeten werden vogelpoten. Een snavel spleet zijn gezicht open. Binnen de seconde was de kabouter weg en stond er een zwaluw voor het paleis.
De zwaluw tjilpte luid naar de feeĂ«n. Amia’s mond viel open. De prins wuifde plechtig terug. De vogel sloeg zijn vleugels open en vloog weg. Het maakte een sierlijke loep, en dook dan onder de wolken heen de vallei in. Samen keken ze de vogel na terwijl het met slaande vleugels weg vloog tot het te klein werd om te zien.
“Wouw!” zei Amia.
“Ja.” zei de Prins. “Vreemde snuiters, kabouters, vind je niet?”
“Ja.” zei Amia stralend. “Hij vertelde zo veel vreemde dingen!”
“Zo zijn ze wel. Wat voor vreemde dingen heeft hij je allemaal verteld voor ik er bij was?”
“Over hoe kabouters grijs en dik werden.” zei Amia.
De prins lachte.
"En dat we allemaal klein zijn. Ook hij. Maar ik weet niet wat hij daarmee bedoelde. Zijn we dan zo klein?" Vroeg Amia.
"Ach dat is omdat Bolderik zo veel reist." Zei Vidésurs. "De meeste andere werelden worden geregeerd door reuzen, en er zijn veel feeën werelden waar hij niet binnen mag dus in zijn ogen is alles groot."
"Waarom mag hij de feeënwerelden niet binnen?"
"Feeën voelen zich veiliger als grote schepsels niet in hun werelden kunnen. We betoveren de tunnels vaak om te voorkomen dat er ongewenst wezens binnen kruipen. Maar ons thuis is anders. Het was eerst van de kabouters voor het van ons was. Dus natuurlijk mogen ze binnen. Bolderik zeker."
Amia keek dromerig de lucht in en zei:
"Ik vind het zo gek om te denken dat overal in het heelal iedereen groter is dan wij. En wij zo klein zijn."
"Weet je," zei Vidésurs. "Ik kende ooit een oude fee die daar een theorie over had."
"Wat voor een theorie?"
"Lang lang geleden, voor Aberon, was er een tijd toen we nog geen tunnels konden maken. Maar toch konden onze voorouders al naar andere werelden reizen, al duurde het hen dan duizenden jaren."
"Zaten ze dan duizenden jaren te wachten tot ze eindelijk aankwamen?"
"Nee. Dat konden ze toen ook nog niet, zo lang wachten. Weet je wat ze deden?"
"Nee."
"Volgens de theorie bevroren ze zichzelf."
"Wat is-"
"Bevriezen is een beetje zoals verstenen. Maar dan zonder magie. Het kan gebeuren als je het heel, heel koud hebt. Dan wordt je ijs. Het is erg gevaarlijk en kan dodelijk zijn, maar onze voorouders konden zich zo voor duizenden jaren laten bevriezen en daarna maakten ze zichzelf weer warmer en ontdooiden ze. Ze vielen in slaap op Ă©Ă©n wereld en werden dan weer wakker op een andere wereld zonder de reis gevoeld te hebben. Althans dat is de theorie."
Amia was met een open mond aan het luisteren.
"De oude fee die ik kende beweerde dat reuzen zichzelf niet konden bevriezen zoals onze voorouders deden. Want ze zijn te groot. Je kan bevriezen enkel overleven als je snel genoeg bevroren wordt, en snel genoeg weer helemaal kan ontdooien. En als je te groot bent dan is het te veel moeite om je hele lichaam in Ă©Ă©n keer te bevriezen, en vrijwel onmogelijk om daarna je hele lichaam ook weer in Ă©Ă©n keer op te warmen. Je tenen zouden al lang ontdooit zijn, voor je hart de kans had gekregen om op te warmen. Delen van je lichaam zouden weer in leven schieten terwijl andere delen nog bevroren waren, en een half lichaam kan niet leven. Dus reuzen kunnen zo niey reizen. Enkel onze voorouders waren klein genoeg om zichzelf te bevriezen en te ontdooien op een veilige manier."
Vidésurs keek neer op Amia en zei: "De oude fee dacht dat dat was waarom we zo klein zijn. Omdat onze voorouders al naar verre werelden reisden voor ze tunnels konden maken. Misschien is dat de reden waarom de feeën als eerste de kosmos verkenden en niemand anders er ooit echt in geslaagd is."
"Is het dan toeval?" Vroeg Amia "Dat we net klein genoeg waren om zo ver te reizen?"
"Je stelt goede vragen Amia." Zei Vidésurs met een trotse glimlach. "Maar ik weet het antwoord niet."
Hij begon na te denken en zei dan. "Ik denk... Ik denk dat de oude fee zei dat we in de oertijd misschien groter waren, en dat onze voorouders er dan voor gezorgd hebben dat we kleiner werden. Zodat ze zo ver konden reizen als we wouden..."
"Hoe? Door te toveren?"
"Nee." Zei Vidésurs stil. "Dat moet zo lang geleden geweest zijn. Dat was voor Aberon, toen feeën nog niet konden toveren."
Hij bleef nadenken en na een korte stilte zei hij dan. "Ik weet niet hoe ze het gedaan zouden hebben. Misschien is het verhaal niet waar. Misschien verzon de oude fee het."
Dan gaf hij Amia een warme glimlach en zei hij "Of misschien deden ze het met puur instinct. Ik zou meer naar die kabouter moeten luisteren. Grijze wezens kunnen heel veel bereiken zonder toverkracht en we begrijpen niet eens hoe. Het is allemaal verloren kennis... Ik vraag me nu al de hele tijd af hoe spinnen hun webben kunnen maken zonder toverspreuken. Weet je nog hoe Bolderik dat zei? Ik had het hem moeten vragen maar ik durfde niet."
Vidésurs lachte en zei:"Je vader is een dwaas, Amia. De volgende keer dat ik hem zie, vraag ik het hem."
"Komt hij snel weer terug?" Vroeg Amia.
"Nee." Zei Vidésurs. "Het zal waarschijnlijk nog eeuwen duren voor we hem weer zien. Als hij er tegen dan nog is."
Lees deel 3
0 notes
zielsvlucht · 8 months
Text
De Tuinen
Deel 1 - 11 minuten leestijd - deel 1 van 4
Er was eens een groot dal dat ergens ver weg verscholen lag tussen de plooien van de kosmos. Een groene vallei onder een zachte, warme zon en omringd door bergen met hellingen vol bossen en klaterende stroompjes. Bloemenvelden strekten zich uit over het glooiende landschap als eindeloze tuinen. Daar vlogen de vlinders in cirkels achter elkaar aan, over tjirpende sprinkhanen en kleurrijke kevers in het gras. In de bossen waaiden glinsterende spinnendraden in de wind en kropen zoemende bijen over de boomstammen bij hun nesten. Libellen sputterden boven de golvende oevertjes van ondiepe plassen en zwermen van mugjes zweefden in de schaduwen van elke boom. Rupsen kropen over bladeren, of langs mos. Overal onthulde het zonlicht dauw in het gras en pluisjes in de lucht. Dat zonlicht was er altijd want de tuinen kenden enkel lente en zomer en het werd er nooit nacht.
Maar er was bijna niemand. In de tuinen werd niet gewoond, al staken er hier en daar de torens van forten boven het groen uit. Op zeldzame plaatsen liepen er paden, vergezeld door witte standbeelden van prinsen, prinsessen en fabeldieren.
Kleine Amia liep over Ă©Ă©n van die paden haar oudere broer achterna. Ze liep op blote voeten, tot ze moe werd. Uitgeput, stopte ze even om tegen een bloemstengel te steunen.
“Wacht! Ik kan niet volgen!” riep ze.
Sorre liep verderop en riep naar achteren: “Maar we zijn er net!”
Haar broer rende naar een grote steen die in het veld lag, en in Ă©Ă©n sprong vloog hij naar de top van de steen. Amia hijgde en bleef staan. Ze keek naar de bloemen naast het pad. Even dacht ze dat ze een insect zag tussen de grassprieten. Amia had niet graag insecten. Ze rende snel verder. Toen ze bij de steen was sprong ze haar broer achterna, maar ze vloog niet zoals Sorre. Ze gooide zichzelf klungelig tegen de wand van de steen en bleef daar dan liggen.
“Ah!” riep ze. En tranen schoten in haar ogen.
“Niet huilen!” zei Sorre bang vanop de steen. Hij wou niet dat hun moeder kwam.
Amia bleef sterk en huilde niet.
“Klim omhoog!” zei Sorre.
Amia nam een paar keer diep adem en klauterde dan de steen op. Het maakte wat vegen op haar jurk, maar al snel was ze tot bij haar broer geklommen.
“Wat wou je me tonen?” vroeg Amia hijgend.
“Iets dat ik geleerd heb.” zei Sorre.
Hij wees naar een doornplant die tegen de steen groeide. Er was een grote knop van de plant recht boven hen.
“Let op!” zei hij.
Hij hield zijn hand voor zich uit en concentreerde zich op de knop. Hij fluisterde iets. Het klonk als een liedje. Eerst gebeurde er niets en Amia vroeg: “Wat doe je?”
Dan begon de plant te bewegen. De knop groeide en ging langzaam open. Het was een bloem, een grote roos. Amia keek vol bewondering naar de verschillende bloemblaadjes die Ă©Ă©n voor Ă©Ă©n openden, als een geurige rode mandala.
“Wouw!” zei ze.
Sorre stopte en grijnsde naar haar.
“Gaaf hù?” zei hij.
“Ja!” zei Amia. “Zo mooi!”
“Ja dat vind je mooi hù? Het is jouw bloem. Ik zal de knechten vragen hem naar huis te brengen voor jou.”
“Dat is lief!” zei Amia.
”Wil je nog iets mooi zien?” Vroeg Sorre.
Amia knikte enthousiast. Sorre glimlachte.
Hij stak zijn hand weer uit maar deze keer maakte hij er een vuist van. Hij keek de roos aan met een venijnige blik en sistte iets. Nog geen tel later schoot de bloemknop in brand. De rode blaadjes werden zwart in de vlammen. De stengel verkleurde en de smeulende knop brak af. Het viel naast hen op de steen, en stuiterde dan met veel rook naar beneden. Amia gilde. Ze keek geschrokken naar Sorre, maar Sorre gaf haar een gemene grijns.
“Oeps! Daar gaat je domme bloem!” zei hij gemeen.
Amia keerde zich om en liep weg, van de helling van de steen af.
“Nee wacht! Ik kan nog meer dingen tonen!” Zei Sorre lachend. Hij sprong haar achterna en zweefde mee naar beneden.
“Nee!” Riep Amia. Ze was zijn plagerijen grondig beu. “Sorre ga we-”
Plots schoof haar voet weg. Ze gleed uit op de helling, viel en stootte haar hoofd tegen de harde steen.
Amia werd terug wakker in het paleis. Ze lag op een gouden bank, omringt door schilderijen van wijde landschappen en standbeelden van gevleugelde ridders. Alle muren waren versierd met patronen van bloemen, sterren en kolkende melkwegen. Bewakers stonden aan de deuropeningen en Amia’s moeder zat aan het voeteinde van de bank. Ze keek Amia liefdevol aan toen ze ontwaakte.
“Hey.” zei Amia.
“Hey schat.” zei Merkure
Ze ging overeind zitten.
“Ik had een rare droom.” zei ze.
“Wat voor een droom?”
“Sorre stak een mooie bloem in brand.”
“Dat was geen droom.” zei haar moeder met een glimlach.
“Nee?”
“Nee. Je bent gevallen.”
Amia keek verward in het rond.
“Hoe ben ik hier dan geraakt?”
“De knechten hebben je gedragen.”
“Ik herinner me dat niet.”
“Soms als je je hoofd heel hard stoot, kan je vergeten wat er gebeurde.”
“Dat wist ik niet.” Zei Amia. “Heb jij dat al eens gehad?”
“Nee. Maar ik ken andere feeĂ«n die het al hebben meegemaakt.”
“Vielen ze ook van een steen?”
“Nee. Dat was op het slagveld. Hoe voel je je?”
Amia wou opstaan van de bank maar haar moeder hield haar zachtjes tegen.
“Moet ik blijven liggen?” vroeg Amia.
“Enkel als je je niet goed voelt.”
“Ik voel me prima!”
“Zeker?”
“Ja.”
“OkĂ©. Heb je dan honger?”
“Ja.” zei Amia.
“Kom.”
Ze stonden recht en samen stapten ze door de versierde gangen van hun thuis. Een gouden paleis bovenop een bergtop in het midden van de tuinen. Door de glasramen kon Amia alles zien. De natuur, de ring van bergen die er omheen lag, en daarachter de sterren.
“Dus het was je broer die je zo op de stuipen gejaagd heeft?” vroeg Merkure.
Amia knikte.
“We dachten het wel. Hij beweerde natuurlijk onschuldig te zijn, maar vader heeft hem al preventief gestraft. Hij moet voorzichtiger zijn met jou.”
“Hij toverde.” zei Amia.
“Dat mag hij niet doen. Hij mag je niet jaloers maken.”
“Ik ben niet jaloers.” zei Amia. “Maar hij pestte me.”
“Dus jij liep weg. En viel.”
“Ja.” zei Amia.
Merkure zuchtte en zei: “Het is jouw schuld niet. Je kan je moeilijk verweren tegen zijn plagerijen als je niet kan toveren.”
“Waarom kan ik eigenlijk niet toveren?”
“Je bent speciaal schat. Iedereen heeft zijn eigen talenten, en jij hebt andere talenten dan je broer. Er zijn ook dingen die jij kan die je broer niet kan.”
“Maar alle feeĂ«n kunnen toveren.” Zei Amia. “Alle feeĂ«n behalve ik. Enkel ik heb andere talenten. Sorre zegt soms dat ik geen talenten heb. Waarom is dat?”
Haar moeder hurkte naast haar neer en met een warme glimlach zei ze:
“Sorre mag dat niet zeggen. Het is veel ingewikkelder dan hij begrijpt. Maar jullie zullen het begrijpen, jullie allebei, wanneer jullie ouder zijn.”
“Dat zeg je altijd.”
Later zaten ze met met hun tweeën aan de eettafel. Ze waren alleen, op twee bewakers na die geduldig wacht hielden aan de deur. Merkure had brood getoverd. Zelf at ze niets.
“Heb je honger?” vroeg Amia met een glimlachje.
“Nooit.” zei Merkure.
“Enkel ik.” zei Amia.
Merkure knikte. “Alle feeĂ«n kunnen eten, maar enkel jij moet eten.”
“Is dat ook omdat ik niet kan toveren?” vroeg Amia.
“Je bent heel slim.”
Maar meer zei ze niet. Amia geeuwde.
“Je moet gaan slapen als je eten op is.” zei haar moeder dan plots.
“Ik heb net op de bank gelegen!” protesteerde Amia.
“Je was bewusteloos. Je sliep niet. Veel tijd is verstreken terwijl je weg was en je moet extra rusten na zo hard te vallen.”
“Ik moet niet rusten. Er is niets gebeurd.”
“Er is wel iets gebeurd. Het was ernstig.”
“Maar ik voel niets meer.” zei Amia.
Haar moeder zei niets.
“Jullie hebben de pijn weggetoverd.” Dacht Amia dan luidop.
“We hebben je genezen. Het is allemaal goed gekomen maar het had ook kunnen mislopen als we niet op tijd waren.”
“Maar ik wil niet slapen. Sorre moet nooit slapen.” mopperde Amia koppig.
“Sorre moet nu ook op zijn kamer blijven. Hij is gestraft.”
“Maar hij slaapt niet. Hij speelt.”
Haar moeder keek haar streng aan.
“Gebruik een toverspreuk!” zei Amia geamuseerd. “Tover zodat ik wel wil slapen! Sorre zegt dat je dat kan. Toveren zodat iemand iets anders denkt.”
Merkure glimlachte, maar schudde haar hoofd. “Het leven draait niet om toveren, Amia. Je hebt veel vragen, maar zet het even uit je hoofd.”
En als bij toverslag, stopte Amia met er over na te denken. Haar gedachten dwaalden af, naar een venster in de buurt. Buiten zag ze de trappen voor het paleis die de bergtop afdaalden, tot in de tuinen.
“Waar komt de tuin vandaan?” vroeg ze.
“Dat weet je toch? Lang geleden hebben de kabouters de tuinen voor ons gemaakt.”
“En waar komen de bergen vandaan?”
“Je bent in een nieuwsgierige bui vandaag schat.” lachte Merkure. “De bergen zijn gemaakt door feeĂ«n. Niet door ons maar door andere oudere feeĂ«n. Zij maakten de grond waarop we nu lopen, en de baan van de zon.”
“De zon?”
“Nee, enkel de baan van de zon. De zon was er al maar zij hebben er voor gezorgd dat de zon nooit onder de horizon gaat. Lang lang geleden.”
“Waarom?” vroeg Amia.
“Als de zon onder de horizon gaat wordt het donker. Dan zie je niets meer.”
“Dan loop je overal tegen.” zei Amia.
“Ja.” Zei Amia’s moeder met een glimlach. “De nacht is niet voor ons.”
“Wat is er achter de bergen?” vroeg Amia dan.
Haar moeder keek mee het venster uit.
“Niets.” zei ze simpelweg.
“Niets?” vroeg Amia.
“Helemaal niets.”
“En de sterren dan?”
“De sterren zijn altijd overal om ons heen. Maar ze zijn heel heel ver. Zo ver dat je er nooit naartoe zou kunnen gaan, ook al loop je heel heel snel. Je zal er nooit geraken in nog geen duizenden jaren. Dus achter de bergen is er is niets. Duizenden jaren niets.”
“En met een tunnel? Kan je er dan geraken?”
“Ja dan wel. We kunnen sneller reizen door kosmische tunnels.”
“Papa zei dat elke ster een andere wereld is.” zei Amia.
“Op zijn minst.” zei Merkure met een knik.
“Gaan wij ooit naar een andere wereld gaan?” vroeg Amia.
“Ooit als je ouder bent zal ik je eens meenemen naar een andere wereld. Dat zal je fantastisch vinden.”
“Waarom niet nu?”
“Het is toch goed hier? In de tuinen? Hierboven in ons huis?”
“Ja.” zei Amia. “Maar ik wil weten hoe een andere wereld er uit ziet.”
“Ach. Er zijn zoveel andere werelden maar geen enkele is zo mooi als die van ons Amia. Sommige van de schilderijen die hier hangen moeten andere werelden voorstellen. Maar ze zijn nooit zo mooi als ons thuis. Er is geen betere plek in de kosmos dan hier.”
“Echt?”
“Echt.”
Amia was al weer in andere gedachten verzonken toen ze in haar slaapkledij haar kamer binnen slofte. Ze voelde een tocht en zag dat het venster open stonden. Waarschijnlijk had Ă©Ă©n van de knechten ze geopend. Amia stapte tot aan het dubbele venster en keek naar buiten, waar het nog steeds volop dag was en het altijd dag zou blijven. Aan de horizon werd de blauwe lucht dunner en kon Amia de sterren zien. Kleine fonkelende lichtpuntjes die in verre nevels dreven. Ze dacht aan alle werelden waarover ze gehoord had. Ze wou het zelf kunnen zien
 Amia deed de vensters dicht en ging net haar bed in kruipen, toen ze iets hoorde. Boven haar.
Ze keek omhoog en daar zag ze het. Een reusachtig donker gedrocht hing aan het plafond met lange harige poten. Het staarde haar aan met vele doodse zielloze ogen. Twee enorme slagtanden kwamen uit de mond van het beest. Amia viel op de vloer uit schrik. Ze gilde en gilde en gilde.
Bewakers kwamen de kamer binnengestormd en zagen het monster hangen aan het plafond.
“Allemachtig! Dood het!” riep een van hen.
Er was een felle lichtflits en het monster werd geraakt. Het werd verschroeid en kwam los van het plafond. Het stortte neer op de vloer naast Amia, waar het dood bleef liggen met gekrulde poten. Ondertussen bleef Amia maar gillen. Haar moeder kwam ook de kamer binnen gelopen met een strijdgereede blik in haar ogen. Ze liep naar Amia, nam haar vast en droeg haar weg van het dode monster.
“Wat is het?!” vroeg ze aan de bewakers.
De twee mannen keken elkaar aan. Er kwam geen antwoord.
“Het is een monster!” Zei Amia al snikkend. “Met veel poten en veel ogen.”
“Een spin.” zei Amia’s vader plots vanuit de deuropening.
De bewakers gaven acht, maar de prins bleef in de hal staan.
“Wat is het dan?!” zei Merkure opnieuw.
“Een spin.” herhaalde hij.
“Komt dat van hier?”
“Oorspronkelijk komt het van Immer, zoals alle dieren in onze tuin. Maar ja. Van hier.”
“Hoe is het hier geraakt?” vroeg Merkure.
“Geklommen.” zei de vader schouderophalend. “De berg is niet zo koud bij een zomerse dag als deze en zoals veel kleine schepsels van de trollenwereld kunnen ze over wanden lopen.”
“Klein?!” piepte Amia. “Het is groter dan mijn bed!”
“Maar hoe is het door het krachtveld geraakt?!” vroeg Merkure. “Het paleis is beschermd met wel honderden spreuken tegen duistere wezens!”
“Dat klopt.” zei de vader. “Maar dit is geen duister wezen. Spinnen zijn magisch grijs. Ze hebben geen magische kwaliteiten.”
“VidĂ©surs, kijk dan toch naar dat ding!” riep Merkure kwaad.
Iedereen gaf het dode monster een blik. Ook Amia. Ze keek in de de acht natte ronde ogen van het harige monster en begon spontaan weer te huilen.
“Dat wezen ziet er uit als een levende moordmachine!” Zei Merkure. “Jij beweert dat het onschadelijk is?!”
“Nee. Niet onschadelijk. Het is een roofdier. Het doodt insecten en andere niet-magische dieren.”
De vader gaf Amia een vluchtige blik, onbewust.
“Als het krachtveld geen spreuk heeft tegen monsters zoals dit, dan moet er nu onmiddellijk Ă©Ă©n gemaakt worden!” zei Merkure woedend. “Ik wil nooit meer een insect, of een wat-dan-ook in de slaapkamer van mijn dochter tegenkomen! Wat doet zo’n verschrikkelijk beest ook in onze tuinen?”
“Dat zal je aan de kabouters moeten vragen. Zij hebben de tuinen gemaakt. Elk dier dat er leeft is waarschijnlijk nodig om de tuinen te onderhouden.”
“Jij zal het aan hen vragen!” riep de moeder kwaad.
“Als we er nog eentje kunnen vinden, zal ik het aan hen vragen.” zei VidĂ©surs met een geduldige knik. “En ik zal hen ook moeten vragen om het krachtveld aan te passen want dat is ook hun werk.”
“Kabouters! Typisch hen! Elk wild dier maar binnenlaten alsof het vrienden zijn!” Tierde Merkure met een bevende Amia in haar armen.
“Kabouters maken veel vrienden met dieren.” zei de vader met een glimlach. “Heren, ruim dit lijk op zodat mijn dochter kan gaan slapen. En speur het paleis af naar andere geleedpotigen. Doe een zoek-spreuk op grijze wezens. In dit paleis is er normaal maar Ă©Ă©ntje.”
“Ja Prins VidĂ©surs!”
“Slaapwel Amia.” zei VidĂ©surs terwijl hij weer weg stapte.
“Slaapwel papa.” zei Amia die nog steeds geschrokken was.
Een bewaker sprak een toverspreuk uit en de dode spin verdween. Dan maakten ze beiden een buiging voor Amia’s moeder en gingen zij ook weg.
“Mama?” vroeg Amia. “Mag ik vanavond bij jou slapen?”
Merkure keek haar aan en zei. “Ja. Ik zal er voor zorgen dat er zeker geen monsters zijn. OkĂ©?”
Lees deel 2
1 note · View note
zielsvlucht · 8 months
Text
Bereid je al maar voor op zestienduizend woorden van de grootste high-fantasy rommel die je ooit gelezen hebt.
Ik gebaar naar de vrachtwagen dat hij verder achteruit moet rijden, zodat hij straks de hele tekst over deze Tumblr blog kan uitkieperen. De vrachtwagenchauffeur maakt zich zorgen.
"Is Tumblr wel de geschikte plek voor zo'n project?" Vraagt hij vanuit zijn venstertje.
Maar dan ziet hij de waanzin in mijn ogen en laat hij wijselijk de lading los.
Hoe dan ook, ik hoop dat iemand het even leuk vindt om te lezen als ik het vond om te schrijven. Morgen beginnen we.
1 note · View note