Tumgik
maximvandaele · 6 months
Text
Hedonistisch veganisme: benadruk de voordelen van veganisme meer dan de nadelen van dierlijke producten
Sinds halverwege april 2023 ben ik overgeschakeld van een bijna vegetarisch dieet naar een bijna volledig plantaardig dieet. Ik eet geen vlees meer.
Voor veel omnivoren en zelfs sommige vegetariërs is dit moeilijk te geloven. Hoe hou je nu zoiets vol? Geen gerechten met vlees, vis, ei of zuivel meer eten, dat is toch heel erg saai en niet lekker? En hoe kan je nu je honger stillen met een plantaardig gerecht?
De reden hiervoor is volgens mij dat zowel voor- als tegenstanders van vegetarisch of vegan eten vaak op de verkeerde manier over dit thema praten. Ze leggen de focus vooral op wat wel of niet mag en waarom zij dat vinden. Ik noem dit discours 'moralistisch veganisme'. Het is echter zeker niet de meest overtuigende vorm van veganisme!
Moralistisch veganisme
Ik maak zelf een onderscheid tussen twee verschillende manieren om het veganisme te bespreken en verdedigen. Het eerste noem ik 'moralistisch veganisme'. Dat is, zeker onder omnivoren, vaak het enige soort veganisme dat men kent. Ik noem het 'moralistisch' omdat het alleen maar de nadruk legt op wat mag en niet mag, wat goed of slecht is.
Het moralistisch veganisme stelt ongeveer het volgende:
Het is slecht voor het dierenwelzijn en het klimaat om dierlijke producten (vlees, vis, eieren, zuivel, ...) te eten.
Daarom moet je stoppen met dierlijke producten te eten en deze vervangen door plantaardige alternatieven.
In de meest uitgesproken vorm wordt dit soort veganisme gezien in slogans als 'meat is murder' en acties waarbij gruwelijke beelden uit boerderijen of slachthuizen worden getoond op straat. Mildere vormen van moralistisch veganisme proberen vleeseters erop te wijzen dat ze hun kat of hond toch ook niet opeten, of dat (rood) vlees een zware impact heeft op het klimaat en het milieu.
Mensen zijn echter geen perfect rationele en utilitaristische actoren die een beslissing maken op basis van relevante informatie. We zijn eerst en vooral onze lichamen, die ook dierlijk zijn. We eten en we drinken, we vinden sommige dingen lekker en andere vies. Het moralistisch veganisme is nauwelijks overtuigend omdat het met al die zaken geen rekening houdt. Gelukkig is er een beter alternatief en ik noem dit 'hedonistisch veganisme'.
Hedonistisch veganisme
Het hedonistisch veganisme bereikt dezelfde conclusie als het moralistisch veganisme, maar doet dit op een veel overtuigendere manier. Het zegt zoiets als het volgende:
Er bestaan plantaardige gerechten die even lekker en (minstens) even gezond en milieuvriendelijk zijn als gelijkaardige gerechten met dierlijke producten.
Het is beter voor het dierenwelzijn en het klimaat om geen dierlijke producten (vlees, vis, eieren, zuivel, ...) te eten.
Daarom moet je kiezen voor een plantaardig (vegan) dieet in plaats van een omnivoor of vegetarisch dieet.
Het eerste opvallende verschil tussen hedonistisch veganisme en moralistisch veganisme, is dat het eerste belangrijke en relevante informatie toevoegt over het genot dat men kan ervaren door plantaardig eten. Dit is voor veel omnivoren en zelfs voor veel vegetariërs weinig tot niet bekend!
Daarnaast is ook de toon anders. De hedonistische vegan heeft het niet over 'slecht' of 'stoppen met', maar over 'lekker', 'gezond', 'milieuvriendelijk', 'beter' en 'kiezen voor'. Dit soort positief en bemoedigend taalgebruik werkt beter dan bestraffen en beleren. Hoewel ik het boek nog moet lezen, vermoed ik dat dit ook ongeveer het standpunt is van Tobias Leenaert in zijn boek Naar een vegan wereld.
Wat hebben we dus nodig om de weg te volgen naar een vegan wereld? Gruwelijke beelden, dramatische statistieken, straffe slogans, opvallende protestacties: die worden met de beste bedoelingen gelanceerd, maar halen vaak niets uit.
In de plaats daarvan moeten er meer toegankelijke gelegenheden komen om vegan eten uit te proberen en te ervaren dat het inderdaad even lekker en gezond is als omnivoor eten. Alleen als je persoonlijk ervaart dat vegan eten gelijk staat aan 'lekker', 'gezond', 'gevarieerd' zal je omwille van dierenwelzijn en klimaat kunnen kiezen voor een plantaardig dieet. Hotels, restaurants en supermarkten kunnen uiteraard een rol spelen, maar er is ook een cruciale rol weggelegd voor scholen en universiteiten, zoals Matthew C. Halteman volledig terecht claimde. Enkel zo kunnen we echt naar een vegan wereld.
0 notes
maximvandaele · 8 months
Text
Waarom aanwezigheid en moed beter zijn dan dankbaarheid
Wie tegenwoordig quotes ziet passeren op sociale media of in de lifestylerubriek van de krant rondneust, heeft ongetwijfeld al gelezen over hoe fantastisch dankbaarheid is. "Dankbaarheid geneest, geeft energie en verandert levens", aldus Robert Emmons, een van de vele psychologen die de lofzang van de dankbaarheid luid en duidelijk zingen. We worden opgeroepen om dankbaar te zijn voor wat we hebben, 'onze zegeningen te tellen' en elke dag in een dankbaarheidsdagboek te noteren waarvoor we dankbaar zijn.
Er is op zich niets mis met dankbaarheid. Zoals Eckhart Tolle schreef: "het erkennen van het goede dat al in je leven is, is de grondslag van alle overvloed". Maar diezelfde Tolle is ook bekend van zijn pleidooi voor aanwezigheid in het hier en het nu. Laat die aanwezigheid nu net een deugd zijn die volgens mij belangrijker is dan dankbaarheid, al was het maar omdat wat men 'dankbaarheid' noemt als vanzelf ontstaat indien men aanwezig is.
Daarnaast is er nog een andere deugd die volgens mij veel sterker is dan dankbaarheid: moed. Moed, in de betekenis van durf gecombineerd met doorzettingsvermogen en geduld, biedt in vergelijking met dankbaarheid vaak veel meer kracht en hoop om met uitdagingen en ontevredenheid om te gaan.
Wat is dankbaarheid?
Eigenlijk is dankbaarheid op de keper beschouwd niet veel meer dan een synoniem voor waardering, blijdschap, vreugde. Als je zegt dat je dankbaar bent dat iemand iets voor je gedaan heeft, of dat je dankbaar bent voor het zonnige weer, lekkere eten of mooie muziek, dan zeg je eigenlijk niet veel anders dan dat je vrolijk bent dat al die zaken zijn zoals ze zijn.
Je kan echter niet vrolijk zijn dat iets is zoals het is als je niet aanwezig bent in het hier en het nu. Anders gezegd: geen aanwezigheid, geen dankbaarheid. Wanneer men het over 'dankbaarheid' heeft, dan bedoelt men eigenlijk vaak niets anders dan aanwezigheid. Als we aanwezig zijn, dan komt de dankbaarheid vanzelf.
Naast aanwezigheid is moed volgens mij een betere manier dan dankbaarheid om om te gaan met moeilijkheden.
Waarom moed beter is dan dankbaarheid
Moed is een van de vier kardinale deugden die door antieke filosofen geprezen werden. De preciezere Latijnse term die echter gebruikt werd is 'fortitudo'. In tegenstelling tot de hedendaagse courante betekenis van 'moed' verwijst 'fortitudo' niet alleen naar dapperheid en bereidheid om te handelen in uitdagende situaties, maar ook naar het doorzettingsvermogen en het geduld die hierbij nodig zijn. Het is deze klassieke betekenis van 'moed' die ik in dit artikel gebruik.
Vaak wordt dankbaarheid tegenwoordig voorgesteld als een hulpmiddel om met lastige situaties en ontevredenheid om te gaan. Vandaar het cliché: focus je op wat je wel hebt, op wat er wel goed is. Dit goedbedoelde advies is echter zo vaag en algemeen dat je er in de praktijk meestal niet veel mee kan aanvatten.
Een eerste grote risico van dankbaarheid als copingstrategie is wat psychologen de 'dankbaarheidsvalkuil' ('gratitude trap') zijn gaan noemen. Dat is wanneer mensen op een ongezonde manier dankbaar zijn: bijvoorbeeld wanneer iemand niet in staat is om een toxische relatie te beëindigen uit 'dankbaarheid' voor het goede dat de partner wel nog doet of geeft (bv. een woning, geld). Een ander voorbeeld is de vergelijkende dankbaarheid: dat is wanneer mensen tegen zichzelf of anderen zeggen dat het altijd erger kan, dat er altijd wel iemand anders is die het slechter heeft. Een gelijkaardige variant is wanneer men dankbaarheid gebruikt om negatieve gevoelens te minimaliseren, bv. tegen iemand die net een scheiding heeft meegemaakt zeggen dat je gelukkig moet zijn dat je nog gezond bent en nog kinderen hebt en nog een dak boven je hoofd hebt. Het is het soort dankbaarheid dat schertsend bezongen wordt in het iconische Monty Python-lied Always Look on the Bright Side of Life en in Bram Vermeulens nummer Rode wijn.
Deze voorbeelden tonen volgens mij aan dat dankbaarheid heel vaak geen adequaat middel is om met tegenslag om te gaan. Moed (in de klassieke betekenis) is daar volgens mij beter geschikt voor. Wanneer een moedig persoon met frustraties of pech te maken krijgt, dan staat die stil bij welke positieve zaken uit het verleden een voorbode kunnen zijn van verbetering.
De kracht van moed
Om dit concreet en persoonlijk te maken: ik zou erg graag een partner ontmoeten en vind het jammer dat dit nog nooit echt gelukt is. Als ik hier enkel met dankbaarheid mee zou omgaan, dan zou ik kunnen zeggen 'ik ben misschien single, maar gelukkig ben ik ben nog gezond', of 'ik heb tenminste elke dag voldoende te eten', of 'ik leef tenminste nog...' Het is duidelijk dat dit niet veel helpt, omdat je hier het negatieve gevoel ontkent door de aandacht ervan af te leiden en die te verplaatsen naar een geforceerde waardering voor iets dat weliswaar positief, maar tegelijk ook irrelevant is.
Wat er mij wel helpt, is de gedachte dat ik in het verleden al verschillende ervaringen heb gehad met anderen die bijna tot een relatie geleid hebben, maar waar er toch geen relatie uit voortgekomen is. Deze ervaringen tonen dat hoewel ik nog geen duurzame relatie heb gehad, ik tenminste wel kwaliteiten heb die voor anderen aantrekkelijk kan zijn.
Zelfs indien ik die ervaringen niet had, dan zou ik mezelf kunnen overtuigen dat ik kwaliteiten heb die voor een toekomstige partner aantrekkelijk kunnen zijn door stil te staan bij mijn andere positieve interacties met anderen. Het onderhouden van fijne vriendschappen kan je bijvoorbeeld beschouwen als een teken dat je waarschijnlijk een persoon bent waarop iemand verliefd kan worden.
Nog een ander voorbeeld: stel dat je voor de zoveelste keer geweigerd bent voor een job die je zo graag had gedaan. Dan heeft het geen zin jezelf op te vrolijken met de vaststelling dat je tenminste niet dakloos bent. Wat wel kan helpen is je eraan herinneren dat je een sterke indruk kan gemaakt hebben op de potentiële werkgevers, ook al ben je uiteindelijk niet aangenomen. Als dat zo is, dan heb je kwaliteiten die de volgende werkgever waarbij je solliciteert kunnen aanzetten om je wel degelijk aan te werven. Zo verlies je de moed niet bij je zoektocht naar werk.
Moed hebben betekent dat je je bij tegenslag herinnert aan je eigen positieve ervaringen en kwaliteiten die ervoor zorgen dat het in de toekomst beter kan gaan en je je doelen zal bereiken. Die ervaringen en kwaliteiten vormen enerzijds een reden om hoopvol en optimistisch te blijven, om door te zetten en anderzijds een reden om geduldig te zijn vanuit het besef dat het soms lang kan duren vooraleer je krijgt wat je wil, zelfs indien je niet opgeeft en je door je kwaliteiten en inzet kans maakt om je doel te bereiken. Laat doorzettingsvermogen en geduld nu net twee cruciale aspecten van moed zijn.
De volgende keer dat je met een probleem zit, zeg dan niet: 'waar kan ik dankbaar voor zijn?' Kies er in de plaats voor om aanwezig te zijn, en de moed erin te houden.
1 note · View note
maximvandaele · 8 months
Text
Hoe ik mijn slaapritme onder controle kreeg
Ik ben tot op enkele dagen geleden nooit iemand geweest die gemakkelijk vroeg naar bed ging en vroeg weer op stond. Volgens de gangbare idee ben ik dus een 'avondmens', iemand die - desnoods tegen wil en dank - nu eenmaal laat slapen gaat. Ik hou niet van termen als 'avondmens' en 'ochtendmens', ze zijn nogal essentialistisch omdat ze suggereren dat je niet anders kan dan je huidige slaapritme behouden. In mijn ervaring is dat helemaal niet zo.
Echt tevreden met mijn slaapritme was ik vroeger nooit. Gelukkig ging het de afgelopen jaren al minder dramatisch dan in de middelbare school, toen ik op sommige schooldagen wegens internetverslaving nog geen volle zes uur sliep. De jaren na de middelbare school was doorgaans niet de duur of kwaliteit van mijn slaap het grote probleem, maar wel de timing: wanneer ik slaap.
Je hoeft deze blogpost niet te lezen als je iets wil leren over hoe je je slaapduur of -kwaliteit kan verhogen, aangezien ik daar bitter weinig over kan zeggen omdat ik (als een van de happy few?) nooit echt grote problemen met mijn slaapduur of -kwaliteit gehad heb. Uiteraard is deze blogpost ook niet zo relevant voor iedereen die al tevreden is over het eigen slaapritme. Waar ik het hier wel even over wil hebben, is hoe ik er eindelijk in slaagde om naar bed te gaan en op te staan op tijdstippen die ik zelf echt wil.
Een belangrijke opmerking hierbij is dat ik het gebruik van een wekker zo veel mogelijk wil minimaliseren. Is het niet absurd dat we massaal de wekker inzetten om onze natuurlijke slaapcyclus vroegtijdig af te breken, niet als uitzonderingsmaatregel, maar als dagelijkse handeling? Hoewel er zeker om de zoveel tijd een uitzondering op kan (of moet) gemaakt worden, en de wekker zeker gebruikt kan worden als garantie dat men tegen een bepaald uur wakker wordt, geloof ik sterk dat het vrijwel altijd een goed idee is om pas wakker te worden wanneer je lichaam dat wil, en niet zomaar wanneer je wekker dat wil. Dat is natuurlijk - zeker op werkdagen - makkelijker gezegd dan gedaan, maar het is mogelijk.
Ik wil met deze blog zeker niet de goeroe uithangen. Men moet niet bang zijn dat ik TED-talks ga geven of boeken ga schrijven met arrogante titels als 'How to Fix Your Sleep Schedule' of 'How Going to Bed Early Changed My Life'. Ik wil niemand veroordelen bij wie het heel moeilijk of zelfs onmogelijk of wenselijk is om het slaapritme te veranderen. Wel hoop ik dat deze tips waardevol kunnen zijn voor mensen die hun slaapritme willen veranderen, zeker indien dat is in de richting van vroeger gaan slapen en vroeger opstaan.
Stap 1: besef dat wilskracht of discipline niet genoeg zijn
Een gangbaar idee is dat je zomaar op elk moment zou kunnen gaan slapen, als je het maar hard genoeg probeert. Gewoon een tijdstip kiezen, op tijd je gsm uitzetten en dan naar bed, zo simpel is het om je slaapritme te veranderen. Nadat ik echter maandenlang puur op wilskracht probeerde vroeger naar bed te gaan, en vaststelde dat dit vrijwel elke nacht mislukte, besefte ik plots dat ik het anders moest aanpakken. Mijn streefdoel is om uiteindelijk spontaan (dus zonder wekker) rond 7u30 (of zelfs nog wat vroeger) op te staan. Om voldoende te kunnen slapen, moet ik dan rond 23u (of vroeger) naar bed gaan. Momenteel, terwijl ik dit typ, ben ik goed op weg naar dat doel, maar tot voor kort was dat allerminst zo.
Stap 2: las een pauze in tussen je laatste activiteit van de dag en het moment dat je naar bed gaat
Die 'pauze' hoeft echt niet lang te duren, enkele minuten kan al genoeg zijn, zo lang je maar even de tijd neemt om tot rust te komen. Het is namelijk erg moeilijk om van een activiteit (bijvoorbeeld sociale media gebruiken) meteen over te schakelen naar het naar bed gaan.
Men raadt soms een 'avondritueel' aan, maar dat vind ik juist misleidend: een ritueel is een activiteit, terwijl je juist moet stoppen actief te zijn om naar bed te kunnen gaan. Je kan gerust een 'avondritueel' hebben, maar last best bovendien ook nog eens een 'pauze' in tussen dat avondritueel en het moment dat je richting je bed gaat.
Stap 3: maak een lijst van alle voordelen die jouw gewenste slaapritme je zal brengen
Bij elk doel is het steeds belangrijk om voor ogen te houden waarom je dat doel wil bereiken. Bij iets ogenschijnlijks triviaals als je slaapritme veranderen lijkt het overbodig om dit te doen, maar het heeft mij wel enorm geholpen. Ik typte een lijst in een tekstdocument, sloeg dit op, en keek hier meerdere keren naar. Mijn lijst is als volgt:
waarom ik vroeger naar bed wil om zo vroeger wakker te kunnen worden:
Meer uren zonlicht en warmte van de zon
Meer motivatie en optimisme
Niet langer het gevoel hebben dat ik me moet haasten om klusjes te doen
Mijn ritme beter afstemmen op dat van (de meerderheid van) mijn vrienden, familie en anderen en op openingsuren van winkels, musea, bioscopen en andere plaatsen met openingsuren
Het hebben van een slaapritme dat zo goed mogelijk lijkt op het slaapritme dat nodig is voor een (full-time) job
Stap 4: maak een to-do lijst van wat je morgen (in plaats van vanavond nog) gaat doen
Deze praktijk heeft mij waarschijnlijk nog het meest geholpen bij het veranderen van mijn slaapritme. Een populair zelfhulpcliché is: stel niet uit tot morgen wat je vandaag kan doen. Maar wanneer je (op tijd) naar bed wil gaan, dan moet je juist uitstellen tot morgen! De hedendaagse mens kan immers altijd nog een activiteit doen of aan een project beginnen. Als je echter wacht tot je zodanig moe bent dat je niets meer kunt doen, dan zal je bijna zeker later in bed zitten dan je eigenlijk wilde.
En wat is de beste manier om uit te stellen tot morgen wat je vandaag beter toch niet meer doet omdat het eigenlijk tijd is om te gaan slapen? Schrijf het op in een to-do lijstje (op je computer, gsm, op papier, ...) en bekijk dat morgen. Zo kan je veel makkelijker je dag afronden, omdat je jezelf eraan herinnert dat de dag van morgen ook nog komt en dat je al die dingen waar je misschien vanavond nog aan wou beginnen misschien beter dan pas doet.
Het heeft verschillende dagen en nachten geduurd vooraleer ik deze dingen echt in de praktijk heb kunnen omzetten, en terwijl ik dit typ, ben ik nog altijd op weg naar mijn doel om nog vroeger te gaan slapen en nog vroeger op te staan. Bij sommigen kan dit proces sneller gaan, bij weer anderen zal het trager gaan. Dat is oké. Maar ik kan al deze tips van harte aanraden voor iedereen die ontevreden is met het eigen slaapritme en daar iets aan wil veranderen.
0 notes
maximvandaele · 9 months
Text
'Barbie', een film met een nietzscheaanse boodschap?
Tumblr media
(spoiler alert in dit artikel!)
Nadat ik Oppenheimer gezien had, moest ik toch ook wel eens naar de bioscoop voor Barbie. Een heel klein beetje hypegevoeligheid is mij niet vreemd. Over Barbie is al heel wat gezegd en geschreven. Deels terecht, want de film raakt een niet gering aantal filosofische thema's aan.
Zo is het mogelijk om Barbie te beschouwen als een christelijke (de gelijkenis tussen Barbieland en het Hof Van Eden is niet ver te zoeken) of boeddhistische parabel (de film gaat behoorlijk die richting uit wanneer hij in de eindscène de kijker de vraag stelt wat je eigenlijk bent als je niet gelijk bent aan je uiterlijk, je bezittingen, je relaties, je ervaringen - kortom aan maya?) Het verbaasde me enigszins dat Slavoj Žižek in zijn recente opiniebijdrage over Barbie en Oppenheimer er niet op wees hoe de ongeziene kaskraker Barbie de antikapitalistische kritiek op een koopwaar als de Barbie-pop moeiteloos integreert en tegelijk de verkoopcijfers van die poppen ongetwijfeld omhoog zal duwen. En dan zijn er uiteraard nog existentialistische en/of feministische lezingen van de film mogelijk.
Hier wil ik mij echter de vraag stellen: brengt Barbie een nietzscheaanse boodschap naar een breed publiek? Ik ben geneigd om deze vraag affirmatief te beantwoorden. Dat komt vooral door de eindscène van de film. Nadat Barbie geproefd heeft van de echte wereld, waar - in tegenstelling tot in Barbieland - allerlei vormen van leed, onrecht en sterfelijkheid bestaan, kiest ze er niet voor om terug te keren naar de perfecte illusie die Barbieland is. Integendeel, ze wil niets liever dan blijven leven in de echte wereld.
Is dat geen overduidelijke uitdrukking van Nietzsches amor fati, het idee dat je ja moet zeggen tegen het leven, met alle ellende die erbij hoort? De film Barbie benoemt de dood, depressie, angst, sociaal onrecht en ja, zelfs cellulite. Het bestaan van deze zaken wordt dus niet ontkend, en toch kiest Barbie op het einde van het film enthousiast en glamoureus voor het leven. Van een mainstream amusementsfilm zou je al slechtere boodschappen verwachten...
1 note · View note
maximvandaele · 9 months
Text
Het bewustzijnsargument: een vergeten argument in de filosofische discussie over het bewustzijn?
Hoe is het mogelijk dat er bewustzijn is in plaats van geen bewustzijn? Dat is de filosofische vraag die het moeilijk probleem van het bewustzijn (hard problem of consciousness) stelt. Zelfs indien we perfect begrijpen hoe het lichaam werkt, dan rest de vraag: waarom is er bewustzijn? Het bestaan van het bewustzijn lijkt immers niet noodzakelijk.
De filosoof Jerry Fodor vatte deze problematiek treffend samen:
Consciousness … seems to be among the chronically unemployed … As far as anybody knows, anything that our conscious minds can do they could do just as well if they weren’t conscious. (Jerry Fodor, geciteerd in een artikel door Nicholas Humphrey)
Het bewustzijn: een vreemde eend in de bijt van de wereld?
Bij andere aspecten van de wereld - atomen en moleculen, sterren en planeten, planten en schimmels, mensen en niet-menselijke dieren, ... kan men via wetenschappelijk onderzoek achterhalen hoe en waarom ze bestaan: sterren en planeten bestaan omdat de wetten van de fysica het toestaan, dieren zijn ontstaan door evolutie, enzvoort. Maar het bewustzijn lijkt geen duidelijke fysische, chemische of evolutionair biologische functie te vervullen. Het lijkt geen onvermijdelijk gevolg van de wetten van de fysica, noch iets dat absoluut noodzakelijk is om ons te doen overleven (in die zin dat we ook hadden kunnen overleven indien we geen bewustzijn hadden, maar ons wel exact hetzelfde gedroegen als mensen met bewustzijn). Evenmin is het feit dat er bewustzijn is een logische waarheid (op de manier dat bijvoorbeeld de uitspraak 'alle vrijgezellen zijn ongetrouwd' dat is).
Een ander, in de discussie rondom het moeilijk probleem van het bewustzijn zelden genoemd gegeven, is dat ons bewustzijn specifieke vormen aanneemt. Hiermee bedoel ik dat wij bijvoorbeeld de ervaring hebben één persoon te zijn en geen meerdere, of dat wij bijvoorbeeld geen rechtstreekse toegang hebben tot de gedachten of ervaring van iemand anders, terwijl we een andere persoon dan weer wel kunnen zien, horen of voelen. Ook dit lijkt niet meteen wetenschappelijk of logisch verklaarbaar. Ook dit had perfect anders kunnen zijn. Zoals Raamy Majeed en Wolfgang Fasching opmerkten, kan men stellen dat het moeilijk probleem van het bewustzijn niet alleen handelt over de vraag hoe het kan dat er bewustzijn is, maar eveneens over de vraag waarom dat bewustzijn is zoals het is en niet anders.
Theïsme en neoplatonisme als antwoord op het moeilijk probleem van het bewustzijn
Men zou er vrede mee kunnen nemen dat het bewustzijn (en de specifieke vormen die het aanneemt) gewoonweg onverklaarbaar is (op zich een legitieme positie, die men in de literatuur 'mysterianisme' noemt). Het alternatief lijkt mij hier een vorm van theïsme (sterk verschillend van het traditionele monotheïsme). Daarvoor heb ik, door filosofische reflectie, de volgende argumentatie ontwikkeld. Dit argument is een gevoelig gewijzigde versie van het 'consciousness argument' van Richard Swinburne en Robert M. Adams:
Het bewustzijn (de ervaring er te zijn) kan niet wetenschappelijk verklaard worden en is niet logisch noodzakelijk.
Het feit dat het bewustzijn de specifieke vormen aanneemt die het aanneemt (in tegenstelling tot andere vormen, bijvoorbeeld telepathie of een soort 'hivemind'), is ook niet wetenschappelijk verklaarbaar en evenmin logisch noodzakelijk.
Als iets (in dit geval: het bewustzijn) bestaat, maar niet wetenschappelijk verklaarbaar en niet logisch noodzakelijk het geval is, dan moet er een andere verklaring zijn voor dat iets.
Als iets (in dit geval: het bewustzijn) specifieke vormen aanneemt in plaats van andere, maar dit niet wetenschappelijk verklaarbaar is en niet logisch noodzakelijk het geval is, dan is het niet uitgesloten dat iets met een wil ervoor gezorgd heeft dat het die specifieke vormen aanneemt (in plaats van andere).
Dat iets dat een wil heeft kan men 'God' noemen, al verkies ik om het, met de neoplatonisten te zeggen, 'het Ene' te noemen.
De naam ('het Ene') zelf doet er overigens niet zoveel toe, het gaat er vooral om dat een willend iets een mogelijke verklaring is voor het bestaan van het bewustzijn en de vorm die het bewustzijn aanneemt. Ook Arthur Schopenhauer leek in deze richting te wijzen als hij stelde dat alles in de wereld het resultaat is van een blinde, doelloze wil. Een andere karakterisering die mij wel interesseert, is het 'double aspect'-monisme, bij Spinoza te vinden, waarin 'het mentale' en 'het fysieke' twee uitingen van hetzelfde zijn.
En wie kon er dit inzicht beter verwoorden dan de legendarische Alan Watts?
We do not "come into" this world; we come out of it, as leaves from a tree. As the ocean "waves," the universe "peoples." Every individual is an expression of the whole realm of nature, a unique action of the total universe. (Alan Watts)
Ik ben voorstander van filosofie als manier van leven, en mijn poging om een antwoord te geven op het moeilijk probleem van het bewustzijn is niet zonder gevolg. Het voornaamste effect van het accepteren van mijn argumentatie (of iets soortgelijks) is een verhoogd gevoel van aanwezigheid in de wereld: alles wat er is, is even echt als mijn ervaringen. Er ontstaat een extra open levenshouding: het is aan ons om de wereld te ervaren zoals zij zich echt aan ons toont. We kunnen het willend iets kennen door en in de wereld. Er ontstaat ook een duurzaam geluk: het geluk te voelen dat een willend iets wil dat we er zijn, en dat we dus een stuk te schrijven hebben in het verhaal van de wereld.
0 notes
maximvandaele · 9 months
Text
Responses to the hard problem of consciousness: a flowchart
Tumblr media
I have created a chart that shows the responses that have been given to the hard problem of consciousness, which has fascinated me for quite a while now.
The hard problem of consciousness is the philosophical debate over how it is possible that consciousness, as we experience it, exists (rather than not exist). At least, that is how it typically seems to be understood. I would add, as Raamy Majeed and Wolfgang Fasching have done, that, besides being about explaining why consciousness exists at all, the hard problem of consciousness can additionally be understood as being about addressing the (possibly even more mysterious) question of why consciousness takes those forms that it does (or appears to do). This will be discussed in a brief essay (in Dutch) soon to appear on this blog.
The chart is my attempt at mapping this debate as clearly as possible. When one learns about the responses to the hard problem, it is easy to get lost in a maze of exotic sounding -isms that are not always defined in a very understandable way. My flowchart can hopefully clear up the positions. All errors in the chart are my own.
Click here to view the chart in full-size, so that you can read the text.
8 notes · View notes
maximvandaele · 10 months
Text
De zin van het leven zit in (de inhoud van) het leven zelf
Een hedendaags platitude is dat het leven zelf zinloos is, maar dat wij er wel zin aan geven. Een voorbeeld hiervan vinden we in een uitspraak uit Kurzgesagts YouTube-filmpje 'Optimistic Nihilism':
If the universe has no principles, the only principles relevant are the ones we decide on. If the universe has no purpose, then we get to dictate what its purpose is.
Een andere versie van dit sentiment is de volgende uitspraak (die toegeschreven wordt aan Joseph Campbell):
Life has no meaning. Each of us has meaning and we bring it to life.
Met dit artikel wil ik deze stelling omdraaien. Het is niet zo dat het leven (en alles wat daarin voorkomt) op zich zinloos is maar dat wij er vervolgens betekenis aan geven (wat dat vage 'betekenis geven' ook moge zijn). Alsof men wakker wordt en vervolgens denkt: 'Hmm, waar zal ik vandaag eens welke zin aan geven?' Integendeel: de zin van het leven zit al in de inhoud van het leven zelf. Activiteiten, dingen, mensen, plaatsen, dieren, ... die voor ons iets betekenen: die zijn de dragers van (de) zin van het (of een) leven.
Wanneer mensen de vraag 'wat is de zin van het leven?' zien, denken ze meestal dat het een vraag is naar de betekenis, het belang of het doel van het in leven zijn zelf, of van de manier waarop we leven. Het is echter interessanter om de vraag te interpreteren als de vraag naar de betekenis van de inhoud van het leven: van de mensen, dieren, plaatsen, gebeurtenissen en objecten die in een leven (kunnen) voorkomen. Wanneer we de zinsvraag op die manier begrijpen, dan wordt onmiddellijk duidelijk dat de inhoud van het leven op zichzelf betekenisvol is, en dat wij die betekenis slechts ontvangen of waarnemen. We zijn, anders gezegd, geen scheppers maar ontvangers van zin.
Zin: een 'levensgerichte' versus een 'inhoudsgerichte' aanpak
Die eerste, meer gangbare interpretatie van 'de zin van het leven' kan men 'levensgericht' ('living-oriented') noemen, terwijl we de tweede 'dinggericht' ('things-oriented') kunnen noemen. Dit onderscheid en deze termen heb ik ontdekt dankzij Wim de Muijncks artikel The Meaning of Lives and the Meaning of Things. De Muijnck schrijft het volgende:
The assumption underlying this [things-oriented] approach is that we cannot create meaning ex nihilo, but must rely on the presence of things that have meaning for us. ‘Things’ should here be understood widely: apart from objects, they may be living beings, events or situations.
Aangezien het wat eigenaardig is om mensen, dieren of gebeurtenissen als 'dingen' te omschrijven, gebruik ik in dit artikel daarvoor liever de term 'de inhoud van het leven', wat verwijst naar alles wat in een leven (kan) voorkomen: mensen, dieren, activiteiten, plaatsen, gebeurtenissen, objecten, ... Vanaf hier zal ik ook de term 'dinggericht' vervangen door 'inhoudsgericht'.
Duidelijker gesteld: een levensgerichte interpretatie van de vraag 'wat is de zin van het leven?' is: 'hoe zou ik moeten leven?', of 'wat is het doel van een mensenleven?', of 'wat is het doel van mijn leven?'. Een inhoudsgerichte interpretatie van 'wat is de zin van het leven?' is eerder: 'welke betekenis, welke waarde, welk doel heeft de eigenlijke inhoud van mijn leven?' In zekere zin is dat slechts een retorische vraag, want zoals eerder aangegeven, zit de zin van de inhoud van het leven al in de inhoud van het leven zelf, en 'ontvangen' wij deze slechts, nemen wij deze slechts waar.
De tragiek van de levensgerichte interpretatie van de vraag naar de zin van het leven
Een inhoudsgerichte interpretatie geniet volgens mij de voorkeur omdat ze ons bevrijdt van de zoektocht naar een betekenis, waarde of doel van het leven dat aan de effectieve inhoud van het leven voorbij gaat.
De levensgerichte interpretatie kijkt daarentegen, soms nogal krampachtig, naar iets (of iemand) buiten de inhoud van het leven zelf om dan in dat iets (of iemand) de 'ware', 'ultieme' zin van het leven te vinden. Er zijn tal van voorbeelden van deze tragische (tragisch omdat ze volgens mij gedoemd zijn te mislukken en tot onbehagen te leiden) zoektocht, die zich meestal focust op iets dat 'groter', eeuwiger en/of beter zou zijn dan de inhoud van het leven zelf.
Het bekendst zijn natuurlijk religieuze varianten hiervan, die de 'ware' zin van het leven alleen situeren in een een of meerdere andere (vrijwel steeds onvergankelijke) werelden of bovennatuurlijke wezens. Maar wie goed oplet merkt tal van seculiere tegenhangers. Het eeuwig (of minstens zo lang mogelijk) blijven leven blijkt ook voor sommige seculiere mensen de 'echte' zin van het leven te zijn, bijvoorbeeld wanneer men zit te speculeren over hoe men de menselijke soort zo lang mogelijk zou kunnen doen voortbestaan (tot duizenden of zelfs miljoenen jaren in de toekomst) - desnoods door onze 'geest' te uploaden naar een of andere virtuele wereld.
Een heel ander voorbeeld vinden we bij Val Plumwood, die religieuze pogingen om de zin van het leven in het hiernamaals te situeren verwerpt, maar dan alleen om daar een soort van seculiere, animistische variant van in de plaats te stellen:
By understanding life as in circulation, as a gift from a community of ancestors, we can see death as recycling, a flowing on into an ecological and ancestral community of origins [...] a return to the (highly narrativised) land that nurtures life [...] [and] a nurturing, material continuity with ecological others, especially the lives and landforms of country. (Val Plumwood, The Eye of the Crocodile, p. 20)
Plumwood situeert aldus de zin van de dood (en daarmee eigenlijk ook die van het leven) in het deel uitmaken van het ecosysteem (als levend wezen, en na de dood terug opgaand in de aarde). Dat is opnieuw iets dat eigenlijk buiten de inhoud van het leven staat en dus een levensgericht antwoord vormt op de vraag naar de zin van het leven (en de dood).
Een nog veel vaker voorkomend voorbeeld van een levensgerichte aanpak van de zinsvraag is wat men tegenwoordig de 'existentiële crisis' noemt. Een existentiële crisis kunnen we omschrijven als het diepe en zware gevoel van angst en melancholie dat kan ontstaan wanneer (seculiere) mensen de zinsvraag op een levensgerichte manier proberen te antwoorden (wat steevast mislukt). Men interpreteert de vraag naar de zin van het leven bijvoorbeeld als 'waarom besta ik?' of 'waarom leven we?' - vragen die (althans voor de seculiere mens) niet beantwoord kunnen worden, wat leidt tot spanning en onbehagen.
Een atheïst die zegt dat het leven geen zin heeft, maar dat we er wel zin aan geven, die suggereert eigenlijk dat het leven alleen maar een zin moet (of kan) hebben die extern is aan de inhoud van het leven zelf. Hierin verschilt die atheïst niet echt van een theïst die zegt dat de zin van het leven alleen in God of het hiernamaals te vinden is. Of de zin van het leven nu enkel door God of enkel door onszelf gegeven wordt: in beide gevallen zoekt men de zin buiten de inhoud van het leven om.
Pleidooi voor een inhoudsgerichte interpretatie van de vraag naar de zin van het leven
Het bevrijdende alternatief is om de vraag naar de zin van het leven inhoudsgericht te interpreteren, en ons dus alleen bezig te houden met de betekenis, de waarde, het doel, ... van gebeurtenissen, mensen, dieren, locaties, dingen, activiteiten ... die in ons leven (kunnen) voorkomen - kortom, met de (echte) inhoud van ons leven. Het is immers daarin dat de zin van het leven zit. En die zin, die scheppen wij niet, neen, die 'ontvangen' wij, die 'nemen wij waar'. De zin van het leven zit in de inhoud van het leven zelf.
Dat klinkt nogal abstract, maar de volgende uitspraken maken het hopelijk duidelijker.
The meaning of life is just to be alive. It is so plain and so obvious and so simple. And yet, everybody rushes around in a great panic as if it were necessary to achieve something beyond themselves. (Alan Watts, The Culture of Counter-Culture: Edited Transcripts)
Wat Watts hier zegt is dat de zin van het leven gewoon in de inhoud van het leven ('just to be alive') zelf zit, net zoals ik betoog. De tweede zin in Watts' quote verwijst volgens mij dan weer naar mensen die de vraag naar de zin van het leven levensgericht interpreteren en zo in een existentiële crisis verzeilen. Dat zal ons niet langer overkomen als we de zinsvraag inhoudsgericht interpreteren.
De volgende uitspraak van Eckhart Tolle is volgens mij eveneens een poëtische weergave van het inzicht dat we de zinsvraag inhoudsgericht moeten interpreteren:
Forget about your life situation and pay attention to your life. Your life situation exists in time. Your life is now. Your life situation is mind-stuff. Your life is real. (Eckhart Tolle, The Power of Now)
In deze quote verwijst 'je leven' naar de inhoud van je leven, terwijl 'je levenssituatie' verwijst naar een of andere zin van het leven die buiten die inhoud te vinden zou zijn - iets wat Tolle volgens mij terecht bekritiseert als een uitvinding van het verstand.
Het is geen toeval dat de levenshouding van aanwezigheid in het hier en nu, waar Tolle voor pleit, ons beter in staat stelt om de zinsvraag inhoudsgericht te interpreteren. Wie in het hier en het nu is, die ervaart, 'ontvangt' ten volle de zin van de inhoud van het leven.
Nog een metafoor die het gevoel van een inhoudsgericht vragen naar de zin van het leven goed weergeeft, is die van het net van Indra. Stel je een netwerk van juwelen voor, waarbij elk juweel alle andere juwelen weerspiegelt. Dat is het net van Indra, een beeld uit de boeddhistische filosofie. Maar net zoals het zinloos is om een juweel te zoeken dat boven de andere juwelen van Indra's net staat, zo ook is het verloren moeite om de zin van het leven alleen maar te zoeken in iets dat buiten de inhoud van het leven te vinden is.
(Er is hier overigens mogelijks een interessante gelijkenis met de filosofie van de 'objectgeoriënteerde ontologie': dat is een hedendaagse filosofie die stelt dat alles wat wij ervaren en waarnemen even echt is als alles wat er is maar wij niet waarnemen. Aangezien alles even echt is, ongeacht of het waargenomen wordt of niet, is het niet nodig om als antwoord op de zinsvraag nog te gaan zoeken naar iets dat nog 'echter' is, dat voorbij gaat aan wat er in ons leven kan voorkomen).
De inhoudsgerichte aanpak is niet noodzakelijk atheïstisch
In dit artikel heb ik geregeld kritiek gegeven op bepaalde vormen van theïsme. In combinatie met mijn verwijzingen naar oosterse en new age-filosofie kan dit de indruk doen wekken dat de inhoudsgerichte interpretatie van de zin van het leven per definitie atheïstisch is. Dit is echter niet het geval: mijn stelling dat de zin van het leven in de inhoud van het leven zelf te vinden is, zegt in se niets over het al dan niet bestaan van God en/of goden. Theïsme, atheïsme of agnosticisme zijn allemaal verenigbaar met de inhoudsgerichte aanpak van de zinsvraag, toch zolang men niet in de valkuil loopt om de enige (echte) zin van het leven te zoeken in iets dat buiten de inhoud van het leven zelf te vinden zou zijn.
Ironisch genoeg is de theïst hier vaak dichter bij de inhoudsgerichte aanpak. De opvatting dat God het leven zin geeft is immers verenigbaar met de opvatting dat de zin van het leven ook in de inhoud van het leven zelf te vinden is. De opvatting dat het leven zelf zinloos is, maar dat wij het vervolgens zin geven (schijnbaar een populaire gedachte onder atheïsten) is al heel wat moeilijker te verzoenen met de stelling dat de zin van het leven eigenlijk al in de inhoud van het leven zelf zit.
Zoals de bekende slogan het zegt: 'the journey is the destination.' De reis, het proces (anders gezegd, de inhoud van het leven zelf) is waar we de bestemming, het doel (of anders gezegd, de zin van het leven) kunnen vinden.
1 note · View note
maximvandaele · 10 months
Text
Waarom 'Bee Movie' genialer is dan je denkt
Tumblr media
Toen ik onlangs een fles honing zag, overviel mij de gedachte: hé, honing, dat komt van een dier! Een dier heeft daarvoor moeten werken! Daar sta je meestal niet bij stil wanneer je honing ziet.
Ah, Bee Movie. Deze ietwat bizarre animatiefilm werd nogal lauw onthaald door critici. Het is niet de beste mainstream animatiefilm aller tijden, maar misschien wel de radicaalste.
Het verhaal van Bee Movie draait rond het protest van de bijen tegen hun uitbuiting door mensen. De bijen spannen een rechtszaak aan tegen de mensheid en gaan vervolgens staken - met catastrofale ecologische gevolgen. Er zijn niet bepaald veel mainstream (animatie)films waarin dit soort zaken gebeuren. Op het einde van de film maken de bijen echter gewoon weer honing voor mensen. Maar er is wel een cruciaal verschil: hoofdpersonage Barry richt een juridische firma op die opkomt voor de belangen van bijen.
Het concept van 'dierenrechten' is hier niet ver te zoeken, en dat is misschien echt waarom deze film (voor een mainstream animatiefilm toch) zo radicaal is: als een van de enige (zo niet de enige) films in zijn soort focust deze film op het feit dat dierlijke producten alleen maar mogelijk zijn als dieren er hard voor werken, en in vele gevallen er ook voor lijden. Op gedramatiseerde wijze toont de film het gebruik van de 'smoker', een apparaat dat imkers gebruiken om bijen te verwarren of verdoven om de honing makkelijk te kunnen oogsten.
Nu is de productie van honing allesbehalve de meest problematische vorm van menselijk gebruik van dieren. Toch kan Bee Movies kritische kijk naar de bijenteelt een opstap vormen naar kritiek op de vlees-, zuivel- en eierindustrie.
Uiteraard heeft Bee Movie waarschijnlijk nauwelijks iemand overtuigd om vegetarisch of vegan te eten. Toch biedt de film in vergelijking met andere populaire animatiefilms een veel realistischere en dus ook kritischere kijk op de menselijke verhouding tegenover dieren. Voor zover dieren een rol spelen in mainstream animatiefilms, lijkt dat steevast te zijn op een manier die de bestaande orde bevestigt of minstens niet in vraag stelt. The Lion King, Ratatouille en How to Train Your Dragon hebben vooral carnivoren of omnivoren in de hoofdrollen. Het aantal bekende films waarin koeien, varkens of kippen de hoofdrol spelen is nagenoeg nul. Als de realiteit van het eten van vlees al aan bod komt (Madagascar, Zootopia), dan is dit steeds op een luchtige manier die het vleeseten voorstelt als een ongelukkig, onvermijdelijk kantje van de natuur, en zeker niet iets dat wij als mensen zouden kunnen kiezen om niet te doen.
Dat alles bevestigt voor de kijker - en dat gaat om miljoenen gezinnen - dat het oké is om dieren te gebruiken op welke manier we maar willen. Hoewel Bee Movie dit niet rechtstreeks in vraag stelt, is het onder de mainstream films misschien wel degene die daar het dichtst bij komt.
1 note · View note
maximvandaele · 10 months
Text
De 'verkleinstedelijking' van België: een stukje huis-, tuin- en keukensociologie
Tumblr media
Toen ik eens op de trein van België naar Nederland zat, viel me er iets op. De stationsbuurten in Nederland voelden veel 'stedelijker' aan, dankzij hun veel grotere en vooral hogere gebouwen. Ik heb ontdekt dat niet slechts een indruk is door te gaan onderzoeken welk percentage van de bevolking van verschillende Europese landen er woont in een stad van minstens 100 000 inwoners.
Het resultaat van dit onderzoek zie je bovenaan dit artikel, al raad ik zeker aan dat je de interactieve versie eens bekijkt via deze link - daar kan je de percentages voor de landen zien door je muis boven het land te bewegen.
Wat blijkt? België heeft, in vergelijking met buurlanden, een veel minder grootstedelijk karakter. Meer bepaald woont ongeveer 23,7% van de Belgen in een van de Belgische steden van minstens 100 000 inwoners: Brussel, Antwerpen, Gent, Charleroi, Luik, Brugge, Namen en Leuven. In Luxemburg (59,6%) het Verenigd Koninkrijk, (58,2%), Frankrijk(46,6%), Duitsland (45,6%) en Nederland (39,1%) ligt het percentage heel wat hoger. Het Belgische cijfer komt eerder in de buurt van dat van vele Centraal- of Oost-Europese landen: Polen (27,9%), Tsjechië (22,5%), Kroatië (23,8%), Servië (26,8%), Roemenië (25,6%) en Moldavië (19,2%).
Minister Sven Gatz (Open Vld) maakte onlangs ophef door in een Tweet tegen Vlaams Belang de slogan 'keer naar uw dorp' te vermelden. De ironie is dat men deze denigrerende opmerking evengoed naar een Waalse groep had kunnen slingeren: Vlaanderen (15,2%) en Wallonië (13,9%) verschillen nauwelijks wat betreft het percentage mensen dat in een stad van meer dan 100 000 inwoners woont. België is, toch in vergelijking met buurlanden, een land van dorpen en kleine steden.
Opmerking over methode
Ik heb gebruik gemaakt van cijfers afkomstig van Wikipedia, maar vooral ook van de website citypopulation.de. Voor de meeste landen heb ik de inwoneraantallen van gemeenten opgeteld. In een aantal gevallen heb ik hiervan afgeweken, bijvoorbeeld door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als één stad te rekenen. In de grotere landen (zoals Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk) heb ik niet de gemeenten opgeteld (omdat ze vaak nogal arbitraire, beperkte grenzen hebben), maar wel de stedelijke gebieden (die een meer realistische afgrenzing van de stad weergeven).
0 notes
maximvandaele · 10 months
Text
Drie studeertips die écht werken (trust me, I'm not an expert)
Nu ik op het einde van mijn leven als student sta, wil ik het hebben over drie tips die je volgens mij pas écht kunnen helpen de collectieve beproeving die we 'examens' noemen niet alleen zorgelozer te doorstaan, maar ook hoogstwaarschijnlijk met betere examencijfers.
Begin tijdig, maak een planning en hou je eraan, leg de leerstof uit aan een ander, aan jezelf of de kat, eet gezond, slaap voldoende, zorg voor voldoende ontspanning, blok niet alleen de samenvatting (zeker niet die van een ander), en je cursussen herlezen of met markeerstiften overspoelen werken niet. Elk jaar weer bestookt een heel leger aan psychologen, pedagogen en professoren de studentenpopulatie met dat zelfde riedeltje aan adviezen voor studenten.
Het probleem met deze adviezen is niet zozeer dat ze niet werken - al ben ik erg sceptisch tegenover de claim dat herlezen een slechte studiemethode is, tenminste indien men voldoende en aandachtig herleest. Het probleem is dat deze waslijst aan bloktips volgens mij weinig uithalen indien ze niet gecombineerd worden met de écht cruciale studeertips die ik in dit artikel bespreek.
Een belangrijke disclaimer: ik ben geen psycholoog of pedagoog. Als er al wetenschappelijk onderzoek bestaat dat mijn adviezen ondersteunt, dan is dat des te beter. Maar uit persoonlijke ervaring als student - iets dat overigens schromelijk afwezig lijkt in de typische studeeradviezen - kan ik wel echt zeggen: deze tips werken.
Tip 1: ga naar zoveel mogelijk lessen
Het is enigszins begrijpelijk dat men tijdens de blokperiode niet met deze tip komt aandraven, omdat het dan al te laat is om nog naar gemiste lessen te gaan. Toch zouden universiteiten en hogescholen veel meer moeten benadrukken dat de eerste stap om te slagen voor een examen (en, als dat ook nog mag, effectief iets bijleren uit een vak) is om zo veel mogelijk - idealiter alle - lessen bij te wonen.
Natuurlijk, bij veel studenten is het niet volgen van minstens een deel van de lessen een gevolg van persoonlijke problemen of omstandigheden waar zij weinig controle over hebben: psychische problemen, werk of andere verplichtingen, overlappingen in het lesrooster, ... Toch krijg ik sterk de indruk dat minstens een deel van de studenten weinig of nooit naar de les gaat uit de valse overtuiging dat je de leerstof wel in een paar dagen kan inhalen tijdens de examenperiode, om vervolgens met een glansrijke 12/20 te slagen.
Lessen volgen - zelfs de saaie - heeft echter meestal alleen maar voordelen voor studenten die geen explosie aan stress willen tijdens de blok: in de les oefen en leer je niet alleen de leerstof, je ontdekt ook waar de docent de nadruk legt. Voor sommige vakken is het inderdaad mogelijk om te slagen zonder ooit een les bijgewoond te hebben, maar vaak onderschat men hoeveel extra inspanningen dit in veel gevallen vergt, met alle stress die daarbij hoort.
Tip 2: voorzie bovenal voldoende tijd voor elk vak
In tegenstelling tot de eerste tip, hoor je deze tweede tip vrijwel altijd in studeeradviezen. Ze wordt volgens mij echter op een misleidende manier meegegeven. Vaak benadrukt men het maken en opvolgen van een planning en het tijdig beginnen studeren voor het vak. Dit zijn natuurlijk goede stappen, maar wat men er bijna nooit bij vermeldt is dat de planning slechts een middel is en dat tijdig beginnen niet alleen voor elke student iets anders inhoudt, maar dat dit ook van vak tot vak sterk kan variëren.
Ik kan mij vooral ergeren wanneer men studenten adviseert om nogal gedetailleerde dagelijkse studeerplanningen te maken. Dit leidt er onvermijdelijk toe dat het volgen van de planning belangrijker gaat worden dan het doel van de planning bereiken (zich voldoende voorbereiden op de examens). Mijn eigen ervaring is dat hoe minder gedetailleerd de planning is, hoe beter het studeren lukt, omdat je dan minder gefocust bent op het voltooien van je planning en meer op het studeren zelf.
Nog veel belangrijker, en misschien de allerbelangrijkste bloktip, is om gewoon voldoende tijd voor elk vak te voorzien. Dit zal voor elke student anders zijn en verschillen van vak tot vak, dus hier zijn geen universele regels voor uit te schrijven. Maar het is cruciaal dat wie onvoldoende tijd maakt voor het studeren van een vak (en het volgen van lessen maakt daar deel van uit), onmogelijk (stressvrij) voor dat vak kan slagen. Als je niet genoeg tijd voorziet, maakt het niet hoe gestructureerd of gedetailleerd je planning is, of welke studeertips of -trucjes je anders nog gebruikt. Dit klinkt heel erg evident, maar wordt vrijwel nooit gezegd in studeeradviezen. Dit verklaart mogelijks het steeds terugkerende fenomeen van studenten (en ik geef toe deze fout zelf al gemaakt te hebben) die vlak voor het examen nog vlug de leerstof overlopen of elkaar er zelfs over bevragen.
Tip 3: Studeer buiten
Deze tip is minder belangrijk dan de vorige twee, en tijdens de winter en herfst moeilijk toepasbaar. Maar ik kan uit ervaring zeggen dat ik het buiten studeren ontzettend aangenaam vind. Het is veel makkelijker om, omringd door de warmte en het licht van de zon, je te focussen op de cursus dan wanneer je binnen aan je bureau zit. Maar ook eens naar de campus of een lokale bibliotheek gaan kan al helpen. Niet altijd op dezelfde plaats zitten studeren kan soms verrassend motiverend werken. Daarom vind ik het wat gek dat ik ook deze tip vrijwel nog nooit ergens gehoord of gelezen heb.
1 note · View note
maximvandaele · 2 years
Text
Bespreking: De kracht van het nu van Eckhart Tolle
Tumblr media
Van De kracht van het nu had ik wel eens gehoord en toen mijn zus een mooie Nederlandse heruitgave van het boek (compleet met gouden letters op de kaft en gouden randjes op de bladzijden) kocht, heb ik het zelf gelezen. Deze uitgave verscheen in 2021 bij uitgeverij AnkhHermes en de citaten en paginanummers in dit artikel komen dan ook uit die uitgave.
De meeste zelfhulpboeken staan bol van uitspraken zoals 'doe dit', 'wees dat', 'probeer dit', 'aanvaard dit', 'verander dat'. Zulke adviezen zijn meestal nutteloos: ze zijn te vaag en in veel gevallen zal je merken dat het dingen zijn die je toch al doet. Heel wat zelfhulpboeken zijn niet veel meer dan boeren- en tegeltjeswijsheden opgesmukt met persoonlijke anekdotes en/of spiritueel taalgebruik. Ten slotte zijn veel zelfhulpboeken contradictorisch omdat ze zowel zelfverbetering als zelfaanvaarding promoten. Dat alles is waarom ik in de regel geen zelfhulpboeken lees.
De kracht van het nu wordt soms als zelfhulp beschouwd, maar lijdt volgens mij veel minder aan de kwaaltjes die ik hierboven opsomde. De kern van de boodschap van dit boek is zo mooi als ze eenvoudig is: wees zoveel mogelijk aanwezig in het hier en het nu, vol overgave, en je zal merken dat het leven alleen maar beter wordt. Dat is 'de kracht van het Nu'. In Tolles woorden:
Zeg altijd ja tegen het huidige moment. Wat kan er zinlozer of absurder zijn dan je innerlijk te verzetten tegen wat er al is? Wat kan er onzinniger zijn dan verzet tegen het leven zelf, dat er nu is en altijd nu blijft? Geef je over aan wat is. Zeg ja tegen het leven, en let er dan eens op hoe het leven plotseling voor je gaat werken, terwijl het je eerder tegenwerkte. (p. 46)
Waarom de kracht van het Nu geen ontkenning van lijden of de waarde van de rede is
Direct zijn er twee zaken in te brengen tegen Tolles pleidooi voor de kracht van het Nu: ten eerste, ontken je daarmee niet dat het huidige moment vaak vreselijk is? Wie wil er 'in het hier en het nu zijn' tijdens een relatiebreuk of direct na het overlijden van een geliefde, bijvoorbeeld? Ten tweede, leidt bewuste aanwezigheid in het hier en het nu niet tot passiviteit, fatalisme en berusting, zowel op persoonlijk als politiek vlak?
Doorheen zijn boek maakt Tolle duidelijk dat aanwezigheid en bewustzijn (dit zijn ongeveer synoniemen in het boek) niet betekenen dat we altijd gelukkig kunnen of moeten zijn. Evenmin zou het moeten leiden tot een soort passieve aanvaarding van elke (persoonlijke of maatschappelijke) situatie. De kracht van het Nu betekent ook niet dat we niets meer kunnen of mogen plannen voor de toekomst, of nooit meer aan het verleden mogen denken.
We kunnen een situatie vreselijk vinden of tegen onrecht strijden en tegelijk toch vol overgave aanwezig zijn in het hier en nu. We kunnen een gebeurtenis uit het verleden herdenken of vooruitblikken op de toekomst, zonder daarom minder aanwezig te zijn in het hier en nu. Immers, zoals Tolle zegt:
Het leven is nu. Er is nooit een tijd geweest waarin je leven niet nu was, en die komt er ook nooit. (p. 59) Er is in het verleden nooit iets gebeurd; het gebeurde in het Nu. In de toekomst gebeurt er niets; toekomstige gebeurtenissen vinden plaats in het Nu. (p. 60)
Herdenking, planning, lijden of nadenken enerzijds en bewuste aanwezigheid in het hier en het nu anderzijds sluiten elkaar niet noodzakelijk uit, hoe gek dat ook moge klinken. Te meer is dit het geval als we aanwezigheid in het hier en nu niet primair cultiveren als noodoplossing, maar als dagdagelijkse praktijk, op aristotelische wijze: "Daarom is het van essentieel belang dat je meer bewustzijn in je leven brengt in gewone situaties, wanneer alles min of meer gladjes verloopt" (p. 83), schrijft Tolle. Wanneer het later slecht gaat, kunnen we er dankzij een geoefende kracht van het Nu beter mee leven.
Wat is tijd?
Tijd is fenomenologisch gezien een raar beest. Je kan tijd niet zien, ruiken, horen, proeven of vastgrijpen. Hoe weten we dan hoe laat het is, of hoeveel tijd er verstreken is? Enerzijds kunnen we kijken naar de klok, anderzijds door gewoon de ervaring dat de wereld geen stilstaand beeld is, dat dingen bewegen en de tijd dus vooruit aan het gaan moet zijn.
Maar wat is dan het verschil tussen beweging (van de klok en andere dingen) waarnemen en tijd waarnemen? Misschien zijn tijd en beweging wel hetzelfde, zoals uitspraken zoals 'de tijd vliegt voorbij' doen vermoeden. Waarom maken we dan nog een onderscheid tussen tijd en beweging? Dit is vooral omdat het praktisch noodzakelijk is: we hebben 'kloktijd' (zoals Tolle het noemt) nodig om te kunnen plannen. Daarom hebben we kalenders, klokken en concepten zoals seconde, minuut, uur, dag, maand, jaar.
Maar het verschil tussen tijd en beweging bestaat toch alleen in onze gedachten, niet in onze ervaring van het nu. Zoals het verschil tussen een roos en een mooie roos alleen in onze gedachten bestaat ('beauty is in the eye of the beholder'), zo is het verschil tussen tijd en beweging slechts denkbeeldig. In zekere zin zien we gewoon beweging en denken we daar dan over dat dit tijd is. Dit is geen probleem, net zoals de ervaring van schoonheid niet problematisch is - integendeel. Het wordt pas problematisch als onze gedachten over de tijd, gedachten over verleden of toekomst (of andere piekergedachten) de aanwezigheid in het hier en het nu in de weg staan.
Waarom is het zo moeilijk om hier en nu aanwezig te zijn? Waarom is het zo moeilijk te stoppen met piekeren?
Ooit hoorde ik van iemand (ik denk Jean-Paul Van Bendegem, maar ben niet zeker) dat religie zoals een mes is: je kan er groenten mee snijden en broodjes mee smeren, maar je kan er ook mensen mee neersteken. Zo het voor religie is, zo ook voor het verstand. Onze cognitieve capaciteiten hebben cultuur, technologie en een rijk innerlijk leven mogelijk gemaakt, maar ze kunnen ook onze ergste vijand zijn. Het verstand, het denken is namelijk volgens Tolle een van de voornaamste obstakels die een bewuste aanwezigheid in het hier en het nu in de weg staan.
Nu weet iedereen wel dat piekeren onaangenaam is en vermijden we het liefst, maar niet altijd beseffen we dat piekeren zelfversterkend is. Zoals een hamer zichzelf niet kan kapot slaan, of een borstel zichzelf niet kan schoonvegen, zo ook kan het (piekerende) verstand zichzelf niet doen stoppen met denken. Integendeel: wie echt aanwezig is in het hier en het nu, denkt gewoon niet. Zo simpel, zo magisch is het!
Heel vaak spreekt Tolle zich uit tegen wat hij 'identificatie met het verstand' noemt: dat is wat er gebeurt wanneer mensen zich onvoldoende bewust zijn van het feit dat ze hun gedachten niet zijn. Door in te zien dat je je gedachten wel hebt, maar ze niet bent ('de denker waarnemen', zegt Tolle) wordt bewuste aanwezigheid in het hier en het nu mogelijk. Het denken is dus een gereedschap, en net zoals elk gereedschap moeten we het voor de juiste doeleinden gebruiken.
Hoe kan je dan wél bewust aanwezig in het hier en het nu worden?
Er zijn zovele manieren, maar een van de meest toegankelijke is uiteraard dat wat door meditatie getraind wordt: gewoon met al je zintuigen je omgeving en je lichaam bewust waarnemen. Soms wordt dit mindfulness genoemd, maar Tolle vermijdt die term bewust: in een video zegt hij als grapje dat dit de indruk wekt dat je je geest (mind) vol (full) zou moeten proppen, terwijl het tegendeel het geval is: bewuste aanwezigheid betekent een volledig receptieve, ontvankelijk-ontvangende en dus 'lege' geest hebben. Dat is waar Meester Eckhart (naar wie Tolle zich vernoemd heeft) al over schreef in de dertiende eeuw:
Maagd betekent zoveel als: een mens die vrij is van alle aangeleerde voorstellingen, zo vrij en leeg als hij was toen hij nog niet was. […] [Een maagd], vrij en niet aan eigenbelang gebonden, is aldoor God even nabij als zichzelf. (bron: Over God wil ik zwijgen pagina's 93 en 95).
In zoverre we er niet verslaafd aan zijn, en in zoverre we ze bewust in het hier en het nu doen, kunnen aangename activiteiten (zoals sociaal contact, wandelen, fietsen of andere buitenactiviteiten, kunst ervaren en creëren, lezen, ja zelfs eten en drinken, tv-kijken, gamen of ander entertainment) ook toegang geven tot de kracht van het Nu.
Tumblr media
Bewuste aanwezigheid als manier van leven
De kracht van het nu is geen trucje, wondermiddel of de zoveelste wellnessmethode bovenop yoga, acupunctuur, klankschalen, tarotkaarten of magische edelstenen. Het is een basishouding, iets dat constant beoefend en geoefend kan worden. Het is een basishouding die een goed leven mogelijk maakt. Leef deze basishouding zoveel als je maar kan!
Woorden zijn slechts wegwijzers
Tolles boek heeft niet echt een heel duidelijke structuur, en hij is niet altijd even consequent in het gebruik van verschillende termen. Op zich is dat ook niet zo erg, zolang de boodschap maar duidelijk wordt. Woorden zijn namelijk slechts wegwijzers naar een betekenis, daarom schrijft Tolle herhaaldelijk in het boek zinnen zoals: "Hecht je niet aan woorden. Het zijn maar stapstenen die je zo snel mogelijk achter moet laten." (p. 21) Als andere woorden dan die uit het boek beter werken voor jou, dan moet je die woorden gebruiken.
Het boek is opgebouwd in vraag-en-antwoordvorm, maar het is geen catechese: eerder is het een filosofische dialoog tussen Tolle en een denkbeeldige gesprekspartner. Mooi toch, hoe Tolle de eeuwenoude filosofische stijlvorm van de dialoog nieuw leven in blaast. Hij verwijst ook regelmatig naar spirituele leiders zoals Jezus, Boeddha of zenmeesters. Voor wie een beetje vertrouwd is met stoïcisme, epicurisme, platonisme, boeddhisme, taoïsme en/of mystieke tradities, komen Tolles uitspraken vertrouwd over. Zijn grote bijdrage is dat hij erin slaagt een mooie en toegankelijke synthese te brengen van deze filosofieën, met uiteraard de bewuste aanwezigheid in het hier en nu als centrale thema.
Tolle heeft trekjes van een goeroe, maar hij is er geen: "Ook moet je niet afhankelijk worden van een leraar of meester, behalve tijdens de overgangsperiode, wanneer je de betekenis en beoefening van aanwezigheid leert", schrijft hij. (p. 111)
Zijn en de kracht van het Nu
Tolle koppelt aan zijn betoog duidelijk ook een heel spiritueel, mystiek aspect. Door de aard van het onderwerp is dit misschien het moeilijkst om over te praten of schrijven. Hoe ik dit begrijp is dat de ervaring 'op te gaan' in de wereld, in het moment, in het nu (Tolle spreekt vaak van 'het Zijn') een gevolg is van bewuste aanwezigheid in het hier en het nu. "Als je aanwezig bent, als je met je aandacht helemaal en heel intens gericht bent op het Nu, kun je Zijn voelen" (p. 25).
Wanneer dat gebeurt, kunnen we meer dan ooit tevoren liefde (in al haar vormen) geven en krijgen: "Liefde is geen poort, het is wat door de poort deze wereld binnenkomt." (p. 138) Zo'n liefdevol persoon kan niets dan goed willen voor de wereld. Zij is wat boeddhisten een bodhisattva zouden noemen, een wezen op weg naar verlichting.
Creativiteit en de kracht van het Nu
Zoals hoger gezegd kan men pas echt in het hier en nu aanwezig zijn door niet te denken. Het is ook wanneer men niet denkt, dat creativiteit kan bloeien. Aldus is een levendige creativiteit nog een effect van de kracht van het nu. Tolle schrijft hierover:
Wanneer je een antwoord, een oplossing of een creatief idee nodig hebt, moet je even ophouden met denken door je op je innerlijke energieveld te concentreren. Word je bewust van de stilte. Als je daarna het denken hervat, is het fris en creatief. (p. 130)
Tumblr media
Kritiek: cultuurpessimisme en ecologistisch pessimisme
Ondanks de grote kracht van de boodschap van dit boek, waren er toch twee aspecten die ik nogal storend vond.
Het eerste is Tolles neiging naar cultuurpessimisme. Hoewel hij de verwezenlijkingen van de rede niet ontkent, loopt hij niet bepaald hoog op met de toestand van de wereld. Zo schrijft hij onder andere:
Bij veel mensen, evenals in de meeste van de politieke en economische structuren en het grootste deel van de media, is het oude bewustzijn nog zeer sterk aanwezig. (p. 14)
Deze wereld is een afspiegeling van de steeds verder gaande versplintering van het verstand. (p. 27)
Geen enkele vroegere beschaving heeft ooit zoveel lelijkheid voortgebracht (p. 104).
Dat is vreemd, want eigenlijk ging het nog nooit zo goed met de wereld op verschillende vlakken, waaronder materiële welvaart en afwezigheid van geweld. Nu lijkt Tolle dit wel enigszins te nuanceren in een voorwoord (uit 2015) voor zijn boek Een nieuwe aarde, waar hij beseft dat deze negatieve beeldvorming een illusie is die onder meer door de media ontstaat:
Als we uitsluitend afgaan op de informatie die we dagelijks via nieuwsrubrieken en de mainstream media krijgen voorgeschoteld en we de balans opmaken van de toestand in de wereld in dit nieuwe millennium, dan is die verbijsterend negatief. […] Er gebeurt veel positiefs dat niet als nieuwswaardig wordt beschouwd maar dat in feite van veel grotere betekenis is dan al die dingen die iedere dag vanuit onbewustheid worden gedaan.
Een tweede negatieve aspect vond ik Tolles neiging naar wat ik 'ecologistisch pessimisme' noem. Dat is mijn naam voor de (impliciete) opvatting dat de mens slecht is en de natuur goed, zoals beschreven door Maarten Boudry in zijn boek Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat. Zoals zovele new age auteurs maakt Tolle zich herhaaldelijk schuldig aan deze bizarre, onzinnige tegenstelling. Zo schrijft hij:
Geen andere levensvorm op deze planeet kent negativiteit, alleen de mens. Er is ook geen andere levensvorm die zoveel geweld en vergif uitstort over de aarde die hem voedt. (p. 185-86)
De mensen doen [lijden] zichzelf en elkaar aan, ook door bepaalde verdedigingsmaatregelen die de aarde als organisme neemt om zich te beschermen tegen de aanvallen van de menselijke waanzin. (p. 219)
Dit slaat natuurlijk nergens op, en dit voor verschillende redenen. Wat er bedoeld wordt met de uitspraak dat "geen enkele andere levensvorm zoveel geweld en vergif uitstort over de aarde die hem voedt" is niet duidelijk, maar in ieder geval is de mens uiteraard niet de enige soort die gewelddadig kan zijn of zelfs de enige soort die een grote impact kan hebben op klimaat en ecosystemen. Sterker nog, hoewel ze inderdaad geen oorlogen voeren, kunnen niet-menselijke dieren vaak veel wreder zijn naar soortgenoten en andere dieren. Iedere katteneigenaar die zijn kat al heeft zien 'spelen' met een muis, weet dit.
Fundamenteler is niet alleen het morele oordeel (natuur = goed, mens = slecht) problematisch, maar het hele onderscheid natuur-mens tout court. Is de mens 'onnatuurlijk'? De mens is een diersoort als alle andere, daarom is hij even natuurlijk als alle andere organismen. Je kan dus niet negatief doen over de mens zonder daarmee ook negatief te doen over de natuur of omgekeerd. De mens maakt deel uit van de natuur en bijgevolg is hij ook natuur.
Het problematische onderscheid natuur-mens (of natuur-cultuur, zo je wil) komt ook tot uiting wanneer Tolle plots in het midden van het boek een merkwaardig esthetisch oordeel uitspreekt. Hij zegt:
Omdat de wereld waarin wij in leven [sic] zo vergaand door het denken wordt beheerst, is het grootste deel van de moderne kunst, architectuur, muziek en literatuur verstoken van schoonheid, van innerlijke essentie. Er zijn maar een paar uitzonderingen. De reden hiervoor is dat de mensen die al deze dingen maken, zich zelfs niet een moment lang van hun verstand kunnen bevrijden. […] Het aan zichzelf overgelaten verstand maakt monstruositeiten, en niet alleen in kunstgalerieën. Kijk maar eens naar onze stedelijke landschappen en naar industrieterreinen. Geen enkele vroegere beschaving heeft ooit zoveel lelijkheid voortgebracht. (p. 104)
Welke "moderne kunst, architectuur, muziek en literatuur" er precies zo lelijk is, leren we hier niet echt uit. In een interview verklaarde Tolle wel dat hij niet hoog oploopt met de meeste hedendaagse popmuziek of met conceptuele kunst. Dat is een mening waar ik het mee eens ben.
Maar ook als het waar is dat er nog nooit zoveel lelijkheid was als vandaag, dan vergeet Tolle te zeggen dat er misschien ook nog nooit zoveel schoonheid was als vandaag. Niet alleen worden er nog altijd vele mooie kunstwerken gemaakt (in absolute aantallen waarschijnlijk meer dan vroeger, simpelweg omdat er veel meer mensen en dus veel meer kunstenaars zijn). Ook als we ons bevrijden van wat ik esthetisch ecocentrisme noem (natuur = mooi, mens = lelijk), wordt de wereld nóg mooier. Tolle beaamt de gangbare indruk dat industriële gebouwen en hedendaagse architectuur lelijk zijn en gelijk staan aan landschapsvervuiling. Je ziet dat oordeel ook tot uiting komen wanneer het argument dat het 'landschapsvervuiling' is, gebruikt wordt in protest tegen de komst van nieuwe windmolens (die ons ironisch genoeg zogezegd zouden moeten redden van al het 'slechte' dat de mens de natuur zou aandoen).
Ik wil dit esthetisch ecocentrisme radicaal in vraag stellen. Bij het aanzien van een grote windmolen, imposante fabriek of reusachtig flatgebouw kan ik soms evenveel schoonheid ervaren als wanneer ik oog in oog sta met de zee, een berg of een bos. Hoe mooi is het niet dat de mens zo'n gigantische, complexe structuren kan bouwen die dan nog eens honderden of zelfs duizenden mensen kunnen helpen voorzien in hun behoeften!
Tumblr media
Dat betekent natuurlijk niet dat we fabrieken, appartementen of snelwegen moeten bouwen op natuurgebieden (of omgekeerd, steden slopen om terug plaats te maken voor 'de natuur'). Er circuleert op sociale media een grap waarbij er een machtige bergketen wordt getoond met daarover een tekst zoals: 'wat jammer dat hier nog geen Walmart of McDonald's gebouwd is'. Evenmin wil ik hier zeggen dat ik het niet erg zou vinden als historische stadskernen vernietigd werden om plaats te maken voor winkelcentra, moderne hoogbouw en industrie- en handelsdistricten. Het punt is dat zowel natuur als cultuur (en alle tussenvormen) hun plaats hebben. Het een is niet noodzakelijk mooier of beter dan het andere.
Radicale aanwezigheid
Ik vond het merkwaardig dat Tolle, ondanks zijn spirituele wijsheid en ervaring, er kennelijk niet in slaagt om voorbij de valse tegenstelling mens = slecht/lelijk, natuur = goed/mooi te kijken. Het is aan ons, de lezers, om Tolles eigen inzichten nog radicaler door te trekken. Zo zullen we inzien dat schoonheid overal kan inzitten, mits voldoende bewuste aanwezigheid. Zo zullen we inzien dat de wereld de goede kant op gaat, mits voldoende bewuste aanwezigheid (in tegenstelling tot een onbewuste, onkritische opname van het nieuws en allerlei misleide intuïties over de toestand van de wereld).
Op een gegeven moment doet Tolle in het boek een aantal zeer bizarre en ongeloofwaardige uitspraken over menstruatie. Op sommige lezers komt het boek neerbuigend over, al is dat volgens mij omdat ze te sterk identificeren met de (denkbeeldige, symbolische) figuur die aan Tolle vragen stelt. En zo zijn er nog wel een aantal twijfelachtige aspecten aan dit boek.
Je zal echter pas het meest uit het boek kunnen halen als je probeert voorbij deze kleine kantjes te kijken. Kritiek neemt niet weg dat De kracht van het Nu een prachtig boek is met een sterke en wijze boodschap. Een aanrader voor iedereen.
Lees dit boek en zie wat het met je doet!
Tumblr media
Een bloemlezing:
De reden waarom sommige mensen zo van gevaarlijke activiteiten houden, zoals bergbeklimmen, autoracen en dat soort dingen, is dat ze, ook al zijn ze zich dat niet bewust, daardoor gedwongen worden in het Nu te leven; die intens levendige toestand waarin je verlost bent van tijd, problemen, denken en de last van de persoonlijkheid. Als je ook maar een moment uit het Nu wegglipt, kan dat de dood betekenen. Helaas worden deze mensen afhankelijk van een bepaalde activiteit om in die toestand te kunnen verkeren. Maar je hoeft de noordwand van de Eiger [een 3967 meter hoge berg in Zwitserland] niet te beklimmen. Je kunt die toestand op dit moment betreden. (p. 61)
De wereld ontstaat als het bewustzijn gestalten en vormen aanneemt, gedachtevormen en materiële vormen. Kijk eens naar de miljoenen levensvormen die alleen al voorkomen op de aarde, ter zee, ter land en in de lucht. En elke levensvorm wordt miljoenen keren vermenigvuldigd. Met welk doel? Is iemand een spel aan het spelen, een spel met vormen? Dat vroegen de oude zieners uit India zich af. Zij zagen de wereld als lila, een soort goddelijk spel dat God aan het spelen is. Het hoeft geen betoog dat de afzonderlijke levensvormen in dit spel niet erg belangrijk zijn. […] Is dat tragisch of wreed? […] [Het] is alleen tragisch omdat je een afzonderlijk zelf projecteerde waar er geen is. Je was getuige van een onderdeel van een dynamisch proces, een moleculaire dans, en daar maakte je een afzonderlijke identiteit van. (p. 105-106)
Ik heb met verschillende zenmeesters samengewoond; allemaal katten! (p. 186) Ken je het verhaal van Banzan? Voor hij een groot zenmeester werd, streefde hij jarenlang naar de verlichting, die hem echter steeds weer ontging. Maar toen hij op een dag op de markt liep, hoorde hij een gesprek tussen een slager en een klant. 'Geef me het beste stuk vlees dat je hebt', zei de klant. Waarop de slager antwoordde: 'Elk stuk vlees dat hier ligt, is het beste. Er ligt geen stuk vlees bij dat niet het beste is.' Toen hij deze woorden hoorde, werd Banzan verlicht. Ik zie aan je dat je een verklaring verwacht. Als je aanvaardt wat is, wordt elk stuk vlees - elk moment - het beste. Dat is verlichting. (p. 190)
De foto's in dit artikel zijn natuurfoto's die Eckhart Tolle zelf maakte met zijn gsm. Bron: dit artikel.
3 notes · View notes
maximvandaele · 2 years
Text
"Bad philosophy" in een Anglo-Amerikaans handboek, en het mysterie van het bewustzijn: waarom zijn we er (bewust) in plaats van dat we er niet (bewust) zijn?
Tumblr media
Afgelopen semester moest ik voor het vak 'Biologie, hersenen en gedrag' stukken studeren uit een Engelstalig handboek neuropsychologie. Introduction to brain and behavior, van de hand van Bryan Kolb en Ian Q. Whishaw, is een typisch, lijvig 'textbook' met talloze kadertjes, illustraties, verschillende tekstkleuren enzovoort. De twee Canadese neurowetenschappers dragen hun handboek op "aan het eerste neuron, onze voorouders, onze families en de studenten die dit boek lezen".
Wetenschappelijk is dit een goed boek, maar een heel klein gedeelte ervan gaat de eerder filosofische toer op en slaat daar de bal eerder mis.
Een concreet geval van 'slechte' filosofie door wetenschappers vinden we in Kolb en Whishaws handboek, in het subhoofdstuk "Perspectives on Brain and Behavior". Daar wordt de geschiedenis van de filosofie van de geest nogal simplistisch weergegeven in drie etappes en mondt ze voorspelbaar uit in de 'juiste' visie. Maar zoals ik verderop zal beargumenteren, is dit een sterk onvolledige weergave, die vele filosofische vragen onbeantwoord laat.
Vroeger begrepen we niet hoe de geest werkt, nu wel... of toch?
Kolb en Whishaw stellen dat er drie visies zijn op hoe we de menselijke geest en gedrag kunnen verklaren. Er is het mentalisme dat stelt dat er een soort immateriële entiteit is die ons gedrag én onze gedachten en ervaring stuurt. Deze entiteit wordt soms een ziel, geest of psyche genoemd. Kolb en Whishaw schrijven deze visie toe aan Aristoteles en het (historische) christendom.
Een tweede visie is het dualisme. Deze visie, toegeschreven aan René Descartes (1596-1650) zou stellen dat rationele, bewuste gedragingen en gedachten bestuurd worden door een immateriële entiteit, terwijl de werking van de rest van het lichaam verklaard kan worden door te kijken naar ons zenuwstelsel (onafhankelijk van die immateriële entiteit die wel onze geest controleert).
Een derde en laatste visie op geest en gedrag is volgens de auteurs het materialisme. Dit is het filosofisch standpunt dat zowel onze geest als ons gedrag verklaard kunnen worden door de werking van het zenuwstelsel, zonder te verwijzen naar een immateriële entiteit.
Het materialisme is de visie die het best ondersteund wordt door de hedendaagse wetenschap, aldus Kolb en Whishaw. De definitieve doodsteek voor het mentalisme en dualisme is volgens Kolb en Whishaw het gegeven dat bewustzijn geen binaire toestand is (ofwel is iemand bij bewustzijn, ofwel is iemand bewusteloos), maar een spectrum (van volledig bij bewustzijn over vermoeidheid, dronkenschap en slaap tot comateuze toestand en de dood). Dat er een spectrum is tussen volledig bewustzijn en volledige bewusteloosheid toont voor Kolb en Whishaw aan dat het mentalisme en dualisme niet kunnen kloppen: de verschillende gradaties tussen bewustzijn en bewusteloosheid kunnen beter verklaard worden vanuit het zenuwstelsel zelf dan vanuit een soort externe, immateriële entiteit die zwakker of sterker is.
'Easy' versus 'hard problem of consciousness'
Uit bovenstaande vergelijking van drie visies blijkt dat Kolb en Whishaw aan slechte filosofie doen. Meer bepaald slagen ze er niet in te bepalen of we hier een filosofische dan wel een wetenschappelijke discussie we hier voeren.
Gaat het hier over de wetenschappelijke discussie hoe de hersenen en het lichaam werken? Dan is het 'materialisme' inderdaad de correcte visie. Er is geen magisch onzichtbaar ding (zoals een ziel) nodig om te verklaren hoe het lichaam (waaronder de hersenen) werkt en ons gedrag en onze ervaring beïnvloedt.
Gaat het hier over de filosofische discussie over hoe de werking van het lichaam (waaronder de hersenen) leidt tot de subjectieve ervaring van bewustzijn die we allemaal zelf hebben? Dan kunnen we zeker niet zeggen dat het 'materialisme' het laatste woord heeft. David Chalmers, de Australische filosoof die het filosofische debat over bewustzijn en geesten nieuw leven inblies, spreekt van een 'hard problem of consciousness'. Dat filosofische probleem is precies de vraag die ik hier zojuist stelde: hoe is het mogelijk dat mensen bewustzijn en subjectieve ervaring hebben? Hoe komt het dat we niet een soort zombies zijn (die geen subjectieve ervaring hebben en er dus nooit over konden nadenken)?
Chalmers contrasteert dat 'hard problem of consciousness' met het 'easy problem of consciousness'. Dat 'easy problem' is de vraag hoe de hersenen en het zenuwstelsel werken. Deze vraag is, zoals gezegd, een wetenschappelijke vraag, die 'gemakkelijk' is omdat ze door voldoende onderzoek beantwoord kan worden. Het 'hard problem' is daarentegen de filosofische vraag hoe het mogelijk is dat we überhaupt subjectieve ervaring hebben.
Het verschil tussen wetenschap en filosofie
Kolb en Whishaw slagen er, zoals zovelen tegenwoordig, niet in om het verschil te zien tussen wetenschappelijke en filosofische discussies over hersenen, gedrag en geest. Verwonderlijk is dit nu niet: filosofie is in veel wetenschappelijke opleidingen nog altijd afwezig (of hoogstens een keuzevak). Het verschil tussen wetenschap en filosofie wordt miskend en onderkend. Terwijl grote (natuur)wetenschappers zoals Albert Einstein, Niels Bohr en Werner Heisenberg halfweg de twintigste eeuw nog aan serieuze (wetenschaps)filosofische reflectie deden, beweren enkele decennia later wetenschapspopularisators zoals Neil DeGrasse Tyson en Stephen Hawking zonder veel gêne dat filosofie verouderd is; overbodig gemaakt door de wetenschap.
Opvallend genoeg wordt het verschil tussen wetenschap en religie wél algemeen erkend. Ook Kolb en Whishaw vermelden het expliciet:
Some people may question materialism’s tenet that only the brain is responsible for behavior because they think it denies religion. The theory, however, is neutral with respect to religion. [...] [Many] behavioral scientists hold religious beliefs [...]. Science is not a belief system but rather a set of procedures designed to allow investigators to confirm answers to a question independently. (Kolb en Whishaw, p. 13)
Zoals Kolb en Whishaw terecht opmerken, is de vraag hoe het lichaam (waaronder de hersenen) werken geen religieuze vraag. Dat bijvoorbeeld de prefrontale cortex in sterke mate verantwoordelijk is voor planning en redeneren, zegt niets over de waarheid of onwaarheid van religieus geloof. Het is daarom des te merkwaardiger dat Kolb en Whishaw (en zovele anderen) niet inzien dat de werking van de hersenen evenmin iets zegt over de (on)waarheid van filosofische opvattingen (zoals mentalisme, dualisme of materialisme).
De vraag hoe het lichaam (waaronder de hersenen) werkt, is een wetenschappelijke vraag, omdat er maar één 'juist' antwoord op de vraag mogelijk is - zelfs al weten we het nog niet helemaal. Het hard problem of consciousness is dan weer een filosofische vraag, omdat er niet zomaar één 'juist' antwoord op mogelijk is.
Hoe komt het dat we bewustzijn en subjectieve ervaring hebben?
Welke antwoorden zijn er zoal voorgesteld als antwoord op het hard problem of consciousness? Hoe beantwoorden zij de vraag hoe het komt dat mensen subjectieve ervaring en bewustzijn hebben? Er zijn twee soorten voorgestelde oplossingen voor het probleem. De eerste klasse oplossingen probeert de vraag te beantwoorden door een theorie te geven over wat bewustzijn en materie eigenlijk zijn. Zo zijn er het idealisme (alleen bewustzijn bestaat), dualisme (bewustzijn en materie zijn fundamenteel verschillend), zwak reductionisme (alleen materie bestaat, zelfs al begrijpen we niet waarom er toch bewustzijn is) panpsychisme en neutraal monisme (materie hééft bewustzijn - het zit erin).
Een andere categorie filosofische standpunten verwerpt het 'hard problem of consciousness'. Men verwerpt dan het onderscheid tussen het 'hard' en 'easy problem of consciousness' dat ik hierboven schetste. Volgens zulke theorieën is de vraag hoe het komt dat we subjectieve ervaring hebben dus geen filosofisch probleem, maar een wetenschappelijk, neuropsychologisch probleem (= sterk reductionisme) of zelfs helemaal geen probleem, een illusie (= eliminatief materialisme).
'Zurück zu den Sachen selbst': fenomenologie meets filosofie van de geest
Wie heeft er nu gelijk? Wel, zoals gezegd is het een filosofische discussie, dus er is niet één 'juist' antwoord. In de rest van dit artikel geef ik mijn persoonlijke, filosofische visie op dit probleem, op het moment van het schrijven van dit artikel.
'Fenomenologie' is een woord dat voor mensen zonder filosofische achtergrondkennis of interesse nogal bedreigend complex overkomt. Fenomenologie is echter niet veel meer of minder dan de studie van ervaring en bewustzijn - zoals we deze spontaan ervaren. De fenomenologie ontstond in Europa in de twintigste eeuw. Fenomenologen gaan 'terug naar de dingen zelf' zoals we ze spontaan ervaren.
Laten we het hard problem of consciousness eens 'fenomenologisch' bekijken. We sommen even de volgende zaken op die we kunnen zeggen over onze ervaring en ons bewustzijn. Deze zaken klinken onnoemelijk banaal, maar hebben tegelijk grote filosofische relevantie:
Ik ben een mens.
Ik ben mezelf.
Ik leef, ik ben niet dood.
Ik ben al heel m'n leven mezelf. Ik zal ook de rest van m'n leven mezelf zijn.
Ik ben één persoon en niet meerdere.
Ik heb één leven en geen meerdere. Als ik sterf, dan is het waarschijnlijk gedaan met mijn ervaring en bewustzijn.
Als ik slaap, dan ben ik er nog. Anderen die niet slapen, zouden dat kunnen zien.
Ik kan onmogelijk rechtstreeks ervaren wat het is om iemand anders te zijn.
Al deze zaken gelden ook voor alle andere mensen.
Zoals gezegd zijn dit uiteraard triviale uitspraken. Iedereen erkent ze onmiddellijk en neemt ze in het alledaagse leven spontaan aan. Als we ze echter plaatsen naast wetenschappelijke kennis over het zenuwstelsel enerzijds, en het 'hard problem of consciousness' anderzijds, wordt het spannender.
Wat zit er nu eigenlijk in de structuur van onze lichamen, onze hersenen of wat dan ook, dat er toe had moeten leiden dat net al deze bovenstaande gegevens kloppen? Het volgende is geen retorische of emotionele, maar een serieuze filosofische vraag: waarom ben ik mezelf, die specifieke persoon, en niet een ander? Er zijn meer dan zeven miljard mensen in leven, nog meer mensen zijn al overleden, en zullen er waarschijnlijk nog miljarden komen na ons. Tussen die tientallen miljarden historische, hedendaagse en toekomstige mensen ben jij jij. Waarom is dit zo? Waarom ben ik mezelf en niet een jager-verzamelaar 10 000 jaar geleden, een middeleeuwse boer in Zuid-Amerika of een ruimtekolonist in het jaar 2500? Waarom ik, tussenin al die tientallen miljarden? En waarom ben ik een mens en geen ander dier? En waarom heeft iedereen één geest en geen meerdere? Waarom hebben we één leven en geen meerdere? Waarom is er niet één geest voor de hele mensheid - we zouden met zo'n 'hivemind' toch net zo goed kunnen overleven? En - met een knipoog naar de ultieme filosofische vraag - waarom ben ik er (met bewustzijn) in plaats van dat ik er niet ben (en zo geen bewustzijn zou hebben)?
Er zit niets 'ingeschreven' in de materie dat ertoe had moeten leiden dat ik ben (in plaats van niet ben), dat ik juist mezelf (en geen ander) ben, enzovoort. Er is niets in de materie zelf dat onvermijdelijk ertoe leidt dat alle fenomenologische gegevens zo hadden moeten zijn zoals in het lijstje dat ik bovenaan geschreven heb.
Een triviaal antwoord op deze vragen is: kijk gewoon rond je, en je ziet dat je jezelf bent en niet bijvoorbeeld je oma of de president van Amerika. Maar mijn vragen bedoelde ik niet in die zin van "wie ben jij eigenlijk?" Met "waarom ben jij jij?" bedoel ik: waarom ben jij jezelf terwijl je evengoed een van die miljarden anderen had kunnen zijn - of helemaal niet had kunnen zijn? "Niet hoe de wereld is, is het mystieke, maar dat zij is", schreef Ludwig Wittgenstein ooit. Ik zou dit hier lichtjes aanpassen: "Niet dat er bewustzijn is, is het mystieke, maar hoe zij is".
Het uitgebreide hard problem of consciousness
Dat is wat ik zelf het 'uitgebreide hard problem of consciousness' noem. Het is volgens mij het resultaat van een combinatie van fenomenologie en het hard problem of consciousness. Zoals gezegd is Chalmers' hard problem de vraag hoe het mogelijk is dat mensen bewustzijn en ervaringen hebben. Het uitgebreide hard problem of consciousness is dan de vraag hoe het mogelijk is dat mensen bewustzijn en ervaringen hebben, die dan ook nog eens de specifieke vormen aannemen die ze aannemen (bv. ik ben mezelf, ik ben één persoon, ...).
Solipsism vs. the world
Een mogelijke oplossing voor het uitgebreide hard problem of consciousness is het solipsisme. De filosofie van het solipsisme zegt dat alleen mijn subjectieve ervaring zeker bestaat. Johan Braeckman en Etienne Vermeersch omschrijven het solipsisme als volgt in De rivier van Herakleitos:
Ik zie mensen rondom mij die zich gedragen alsof ze een 'geest' hebben, net zoals ik die bezit. Met andere woorden, ik zie mensen die mij de indruk geven plezier te hebben, pijn te ervaren, verlangens te koesteren... Ik ga ervan uit dat zij hun plezier, hun pijn en verlangens ervaren zoals ik mijn plezier, pijn en verlangens ervaar. Maar zekerheid hierover kan ik nooit hebben, aangezien ik onmogelijk hun pijn, plezier en verlangens kan voelen. Ik kan me min of meer inleven in hun ervaringen, [...] maar ik blijf gevangen in mijn eigen perceptie daarvan. (p. 141)
De filosofie van het solipsisme zegt dat alleen mijn subjectieve ervaring bestaat. De subjectieve ervaring van alle anderen bestaat niet, want ik kan alleen mijn eigen subjectieve ervaring waarnemen.
Het solipsisme klinkt als een absurde, contra-intuïtieve theorie, maar het beantwoordt wel degelijk het uitgebreide hard problem of consciousness. Het solipsisme doet dit door erop te wijzen dat aangezien ik het enige bewustzijn ben dat met zekerheid bestaat, het niet anders kan dan dat mijn bewustzijn al zijn huidige fenomenologische eigenschappen (ik ben mezelf en geen ander, ik ben één persoon, enzovoort) aanneemt. Alle eigenschappen van het bewustzijn kunnen niet anders zijn dan wat ze zijn, omdat ik nu eenmaal het enige bestaande bewustzijn ben.
Er zijn veel pogingen gedaan om het solipsisme te bekritiseren, wellicht omdat het zo absurd klinkt en omdat het doet denken aan de houding van een peuter: die lijkt zich te gedragen alsof alleen hijzelf bestaat en de rest van de wereld niet. Naarmate mensen opgroeien, voelen ze 'intuïtief' dat deze theorie niet klopt: ook anderen en de buitenwereld bestaan en ook anderen hebben gevoelens en ervaringen zoals ik die zelf heb.
Dat is dan ook de beste weerlegging van het solipsisme: de vaststelling dat je een mens bent. Menselijk al te menselijk. Fysiologen die bijvoorbeeld de werking van het hart ontraadselden, hebben terecht aangenomen dat het menselijk hart op dezelfde manier werkt in ieder mens. Wat geldt voor het hart, moet ook gelden voor het hoofd. Aangezien andere mensen, op grond van het feit dat ze tot dezelfde biologische soort behoren, exact dezelfde fysiologische opbouw hebben, moeten ze ook wel exact hetzelfde soort subjectieve ervaringen en bewustzijn hebben als ons. Het bestaan van cardiologische en neurologische stoornissen doet niets af van de geldigheid van deze analogische redenering, maar bevestigt ze juist.
Aangezien het solipsisme niet kan kloppen, moet er dus een ander antwoord zijn op het uitgebreide hard problem of consciousness. De eerder besproken voorgestelde antwoorden op het 'gewone' hard problem of consciousness, zoals dualisme en panpsychisme, zijn hierbij ontoereikend. Deze theorieën proberen immers enkel te verklaren hoe het mogelijk is dat er bewustzijn en subjectieve ervaring is en niet hoe het komt dat deze bewustzijn en subjectiviteit ook nog eens zijn specifieke vormen (zie lijstje hierboven) aanneemt.
Er moet iets zijn dat ervoor zorgt dat we subjectieve ervaringen hebben in de specifieke vormen waarin we ze hebben. Wat is dit iets dan, daarvoor zorgt?
Het mysterie van het bewustzijn
Misschien wel het meest overtuigende antwoord op deze vraag komt niet vanuit de academische filosofie, maar vanuit de wereldreligies.
Een centrale overtuiging in het boeddhisme is dat van het 'afhankelijk ontstaan' (pratītyasamutpāda). Deze overtuiging is duivels eenvoudig: dingen bestaan omdat andere dingen bestaan. Als dit bestaat, dan bestaat dat ook, als dit er niet meer is, dan is dat er ook niet meer. Alles is afhankelijk van alles. We hebben dus bewustzijn simpelweg als gevolg van andere dingen - wat die dingen verder ook mogen zijn.
Een ander mogelijk antwoord op de vraag hoe het komt dat wij überhaupt subjectieve ervaringen hebben, is Thomas Aquinas' derde argument voor het bestaan van God: het argument uit contingentie. Alles had evengoed niet kunnen bestaan, maar het bestaat toch, daarom moet er iets zijn dat alles doet bestaan. Dit iets 'noemen wij God', schreef Aquinas. Het argument uit contingentie gaat over alles, dus het moet ook gelden voor ons bewustzijn: we hadden evengoed geen bewustzijn kunnen hebben, maar we hebben het toch. Er moet dus iets zijn dat ons bewustzijn geeft. Dit iets noemen wij God.
Op het eerste zicht kunnen de boeddhistische en de theïstische visie niet meer verschillen. Aquinas schrijft dat er iets is (God) die alles altijd in stand houdt. De boeddhistische doctrine van afhankelijk ontstaan leert daarentegen dat alle dingen (waaronder ons bewustzijn) afhangen van andere dingen. Maar die 'andere dingen', zijn zeker niet noodzakelijk God zoals in het theïsme, stelt het boeddhisme.
Toch zijn deze visies eigenlijk niet meer zo verschillend wanneer we het puur filosofisch bekijken. Zowel God (theïsme) als de andere dingen die dingen afhankelijk doen ontstaan (boeddhisme) zijn een antwoord op de vraag hoe de wereld (en dus ook het bewustzijn) is ontstaan. Zowel God als de afhankelijk ontstane andere dingen zijn oneindig en wellicht onbegrijpelijk.
Het verschil is hier misschien dus niet zozeer filosofisch, maar vooral cultureel: theïsten aanbidden God, boeddhisten niet. Sowieso is er iets dat ons bewustzijn mogelijk maakt, en sowieso blijft dat dat iets mysterieus. Eigenlijk maakt het niet zoveel uit of je dat dan God, afhankelijk ontstaan, Brahma, Shangdi, Zeus, Thor of gelijk wat anders noemt: het blijft even geheimzinnig!
0 notes
maximvandaele · 2 years
Text
Kritiek van de boudriaanse rede: een een bespreking van 'Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat'
Tumblr media
Ik weet echt niet waar ik hier moet beginnen. Laat ons dus, methodisch en rationeel als Maarten Boudry zelf, gewoon de inhoud van het boek hoofdstuk per hoofdstuk overlopen.
Het gaat goed met de wereld
In het eerste hoofdstuk verdedigt Boudry de stelling in de boektitel. Hij verwijst hierbij naar een aantal grafieken die wijzen op de spectaculaire medische, wetenschappelijke, technologische en economische vooruitgang van de afgelopen twee eeuwen: armoede, geweld, kindersterfte, dodelijke infectieziekten, analfabetisme en onderwijsongelijkheid, ... stuk voor stuk zijn het wereldproblemen die de laatste twee eeuwen nog nooit zo sterk gekrompen zijn, en vandaag de dag staat het er met al deze zaken beter voor dan ooit. En zoals de hippe grafiekjes doen suggereren, mogen we verwachten dat deze zonnige trends zich zullen doorzetten.
In hetzelfde hoofdstuk gaat Boudry in op hoe het volgens hem komt dat de meeste mensen desondanks geloven dat het slecht gaat met de wereld. Hij somt onder andere de volgende verklaringen op: simpele onwetendheid, de wet van de onzichtbaarheid van de vooruitgang ("vooruitgang verloopt langzaam en geruisloos; achteruitgang gaat in één klap en valt onmiddellijk op"), de wet van behoud van gezeik (als een probleem opgelost raakt, vinden we wel iets nieuws om over te zeiken), en evolutionair-psychologische verklaringen (je was in de prehistorische savanne maar beter te pessimistisch dan te optimistisch over de risico's van giftige planten of hongerige leeuwen - vandaar onze neiging tot pessimisme). Door dit alles verschijnt er in de kranten en tv-journaals bijna alleen maar slecht nieuws, wat ons wereldbeeld nog verder vertekent.
Tot hier volg ik Boudry nog volledig. Door zijn toegankelijke en soms amusante schrijfstijl vond ik dit hoofdstuk zelfs heel leuk om te lezen. Origineel is het natuurlijk ook weer niet. Boudry zou zelf toegeven dat hij zich ook maar baseert op wat we kunnen vinden bij bekendere vooruitgangsoptimisten zoals Steven Pinker en Hans Rosling en interessante gerelateerde websites als Gapminder en Our World in Data. Ook zij zijn op hun beurt niet de eerste vooruitgangsoptimisten, getuige volgende zinnen uit een tekst van een zekere Karl Marx en Friedrich Engels:
De bourgeoisie rukt door de snelle verbetering van alle productiemiddelen, door het onnodig gemakkelijker verkeer alle, ook de meest barbaarse volken in de kring van de beschaving. [...] De bourgeoisie heeft in haar nauwelijks honderdjarige klassenheerschappij massaler en kolossaler productiekrachten geschapen dan alle verdwenen geslachten samen.
De wereld mag er dan wel gigantisch op vooruit gegaan zijn, vanaf het tweede hoofdstuk gaat Boudry's boek vanaf hoofdstuk twee vooral bergafwaarts, met hier en daar wel een merkelijke verbetering.
The CEO of Racism has been cancelled
In het tweede hoofdstuk stelt Boudry dat racisme, hoewel het wel degelijk nog bestaat, aan het verdwijnen is. Ik kan hem zeker volgen in zijn stelling dat racisme, in de beperkte betekenis van doelbewuste discriminatie puur op basis van huidskleur ('ras') en/of nationale familiale origine, de afgelopen honderd jaar zeer sterk is verminderd. Op papier zijn er geen racistische staten meer en racistisch geweld en dito attitudes zijn sterk gedaald (hoewel deze laatste opvallend hoog blijven in veel niet-westerse landen, wat voor mij enigszins verrassend was).
Toch leven we nog altijd in Fort Europa, waar (niet-blanke) vluchtelingen vaak als grof vuil worden behandeld. Vrijwel elke Europese moslim heeft persoonlijke ervaring met racisme. En dan is er nog het niet onbelangrijke feit dat een groot deel van de zwarte wereldbevolking (that is, Sub-Saharaans Afrika) in de armste landen ter wereld leven. Deze globale ongelijkheid kunnen we zowel door haar raciaal karakter (wereldwijd zijn zwarten gemiddeld het armst en blanken het rijkst) als haar historische oorzaak (racistisch kolonialisme) een vorm van hedendaags racisme noemen. In hoofdstuk twee raakt Boudry deze thema's (islam en ongelijkheid) niet aan, maar 'gelukkig' komen ze verderop in het boek wel aan bod.
Ongelijk maar ""fair""
Hoofdstuk drie ('De obsessie met ongelijkheid. Hoe iedereen steeds rijker wordt (en de rijken nog meer)' vond ik het dieptepunt van dit boek. De teneur is als volgt: dankzij de sterke afname van extreme armoede is ongelijkheid wereldwijd sterk gedaald de afgelopen decennia. Bovendien is ongelijkheid niet slecht (want mensen verschillen qua talenten en verdiensten), het is onrechtvaardigheid als gevolg van ongelijkheid die slecht is. Een beetje ongelijkheid is zelfs goed, want zonder rijkdom als beloning in het vooruitzicht zou nooit iemand wat goeds (zoals medicijnen of internet) uitvinden en massaal produceren. Rijkdom, zelfs extreme rijkdom, is op zich niet slecht: miljardairs doneren bijvoorbeeld fortuinen aan goede doelen.
De eerste stelling is fout, tenminste indien men ermee bedoelt dat de ongelijkheid tussen de armste en de rijkste landen gedaald is. Het tegendeel is waar! Hoewel ongelijkheid binnen landen afneemt, stabiliseert of heel licht toeneemt, is ongelijkheid tussen de armste en de rijkste landen gigantisch gestegen tussen 1860 en 1960. Hoewel er de afgelopen decennia in China en Rusland inderdaad miljoenen mensen uit de armoede geklommen zijn, is in diezelfde periode het gemiddeld inkomen in Sub-Saharaans Afrika en (in mindere mate) Zuid-Azië nauwelijks of niet toegenomen. Dit zijn geen gegevens die ik uit een of ander links boekje haal, maar uit een pagina van Our World in Data, de sociologische en economische datacollectiesite die Boudry zelf citeert. De mondiaal sterk ongelijke verdeling van coronavaccins was het zoveelste symptoom van deze ongelijkheid. "Wie de wereld echter nog steeds opdeelt in Noord versus Zuid, of West versus rest, is blijven steken in de jaren zeventig", schrijft Boudry (p. 118). Wel, dat klopt jammer genoeg echt niet hoor.
Boudry vermeldt deze globale ongelijkheid zelfs niet, laat staan dat hij uitgebreid zou ingaan op haar oorzaken en mogelijke oplossingen - zaken waar ik eigenlijk wel ontzettend benieuwd naar ben. Of ja, hij vermeldt ze indirect wel, in de volgende beweringen:
Ook de arbeiders in lageloonlanden zelf, die onze smartphones en kleren en speelgoed maken, zijn geen 'verliezers' van de globalisering [...] Er is een goede reden waarom deze mensen massaal naar fabrieken trekken om er te werken voor een schamel loon, net zoals mensen in de negentiende eeuw dat deden in West-Europa: op het land is nog veel erger. De fabrieksjobs in lageloonlanden zijn felbegeerd, hoe gek het ook klinkt. Dat wij het ons amper kunnen voorstellen dat iemand vrijwillig in een sweatshop wil werken, soms tot vijftien uur per dag en in belabberde werkomstandigheden, komt omdat we de verschillende gradaties van armoede niet meer kennen. [...] Precies daarom zijn ondoordachte boycots van sweatshops in lageloonlanden, hoewel ingegeven door de beste bedoelingen, dikwijls een slechte zaak. Dan gaan de fabrieken weer dicht en duwen we mensen opnieuw in de armoede. (p. 121)
Toen ik dit voor het eerst las, ging mijn socialistisch hart tekeer: dus we moeten sweatshops steunen, omdat het alternatief voor de lokale arbeiders nog erger is? Is dat niet zoveel als ons moreel bankroet; onze ziel verkopen aan multinationals!? Tegenwoordig vinden steeds meer effectief altruïsten (zie verder in deze review) dat het een slecht idee is om sweatshops te boycotten door hun producten niet te kopen. Deze goedbedoelde acties leiden ertoe dat fabrieksarbeiders terechtkomen in de landbouw, mijnbouw of prostitutie - sectoren waar de arbeidsomstandigheden nog veel erger zijn. In de plaats zou je beter hun producten blijven kopen, maar tegelijk ook doneren aan effectieve goede doelen die mensen in lageloonlanden wél vooruit helpen.
Op het eerste zicht vond ik dit niet bepaald overtuigend. Zijn we dan echt zo weinig begaan met het lot van lageloonlanden, dat we tevreden zijn met het minste kwaad en ons geweten sussen met wat liefdadigheid? Toch is de effectief altruïstische visie in vergelijking met een sweatshopboycot meer compatibel met het socialisme. Hiervoor moeten we maar kijken naar de geschiedenis van de arbeidersbeweging. In geen enkel land waar nu een degelijke welvaartsstaat is, ontstond deze vóór de industrialisering. Dat is niet zo verwonderlijk: arbeiders in fabrieken zijn nu eenmaal veel makkelijker te organiseren dan verspreide landbouwers - wist ook Marx:
The small-holding peasants form an enormous mass whose members live in similar conditions but without entering into manifold relations with each other. Their mode of production isolates them from one another instead of bringing them into mutual intercourse. [...] Thus the great mass of the French nation is formed by the simple addition of homologous magnitudes, much as potatoes in a sack form a sack of potatoes. [...] Insofar as there is merely a local interconnection among these small-holding peasants, and the identity of their interests forms no community, no national bond, and no political organization among them, they do not constitute a class.
Toen een zekere Mao Zedong toch socialistische principes doordramde in een pre-industrieel China, draaide dat uit op miljoenen hongerdoden. Sweatshops zijn dus mogelijks zelfs "goed" voor de kans dat mensen in lageloonlanden stemmen op partijen die voor hun belangen zullen opkomen.
Er zit ook een zeker paternalisme in de sweatshopboycot: die arme Indiërtjes en Bengaaltjes weten niet beter, we moeten ze een handje helpen door hun sweatshops te doen sluiten zodat ze er eindelijk aan ontsnappen. Maar mensen werken niet in sweatshops in de valse overtuiging dat daar de best mogelijke arbeidsomstandigheden te vinden zijn, maar in de juiste overtuiging dat - in hun regio - sweatshops de minst slechte optie zijn. Wie weet kunnen donaties aan effectief altruïstische goede doelen zoals GiveDirectly (geeft rechtstreeks geld aan mensen in extreme armoede) mogelijks zelfs politiserend werken: een arbeider met een beetje financiële reserve kan zich al vlugger een stakingsdag veroorloven, of minder gaan werken om zo een vakbond te helpen organiseren. Mensen die te arm zijn, kunnen nu eenmaal moeilijk opkomen voor hun politieke en sociale rechten: ze zijn in de eerste plaats bezig met overleven.
Deze 'kleine' uitweiding even terzijde.
Boudry's overige uitspraken over ongelijkheid zijn wat mij betreft echt niet goed. "In een vrije samenleving is economische ongelijkheid dus wenselijk zolang ze voortvloeit uit ongelijke inspanningen en talenten", schrijft Boudry. Wel, denk je dan echt dat Jeff Bezos 100 miljard keer harder heeft gewerkt dan de gemiddelde loonarbeider, en daarom zo rijk is? Zelfs de hevigste verdediger van het kapitalisme zal dat niet beweren. Toch is dergelijke excessieve ongelijkheid geen doelwit van kritiek voor Boudry. Integendeel, miljardairs zoals Bill Gates dragen toch hun steentje bij door miljoenen weg te geven aan goede doelen? Hoewel dit op zich niet slecht is, kan men hier de vraag stellen of filantropie door miljardairs nu echt de best mogelijke weg naar globale rechtvaardigheid is. Creëert dit geen neokoloniale afhankelijkheid van westerse superrijken? De sociale zekerheid in het Westen is alleszins niet ontstaan als een soort liefdadig geschenk van de Kerk of bourgeoisie. Ten slotte is er bij mijn weten geen bewijs voor de vaak gehoorde liberale stelling dat ongelijkheid nodig is voor innovatie - alsof mensen gierige egoïsten zijn die vooral voor het geld anderen helpen.
Laat ons ook voorzichtig zijn om ongelijkheid niet te reduceren tot inkomensverschillen. Wat heb je aan een goed inkomen als je zestig uur per week keihard moet werken? Zoals denkers zoals Luc Boltanski en André Gorz aangeven, groeit de kloof tussen mensen die vermoeiende (lange dagen) arbeid verrichten en anderzijds zij die eerder mentaal en fysiek lichtere arbeid verrichten binnen leefbare werkweken. Dat soort ongelijkheid is natuurlijk onzichtbaar wanneer we ons beperken tot Gini-coëfficiënten en armoedegrenzen, zoals Boudry en co dat doen.
In hoofdstuk vier bestrijdt Boudry kritieken die zouden stellen dat ondanks alle economische, technologische en morele vooruitgang, mensen toch even ongelukkig gebleven zouden zijn. Deze kritiek vind ik zelf niet zo interessant. Over naar het volgende thema.
Neoliberalisme: een illusie en tegelijk toch heilzaam?
De stelling van hoofdstuk vijf is tweeledig. Enerzijds is het concept 'neoliberalisme' voor veel intellectuelen een soort zondebok, illusie of stroman waaraan allerlei kwaad en verderf toegeschreven wordt. Anderzijds is neoliberaal beleid ('vrijhandel, deregulering, privatisering') wel degelijk goed voor de wereld.
Met de eerste stelling ben ik het deels eens: in linkse kringen is 'neoliberalisme' maar al te vaak een catch-all term voor alle kwalijke aspecten van het hedendaags kapitalisme. Hierdoor, en door het gebrek aan een duidelijke definitie, heeft de term 'neoliberalisme' nauwelijks kritische of emanciperende kracht. Boudry wijst erop dat neoliberalen zoals Milton Friedman en Friedrich von Hayek een veel 'sociaaldemocratischer' gedachtegoed hadden dan wat sommigen denken - ze waren niet de libertairen, objectivisten of anarchokapitalisten waarvoor ze versleten worden.
Anderzijds is Boudry's tweede claim hoogst problematisch. 'Hoe meer economische liberalisering, hoe minder armoede en werkloosheid', zegt Boudry (p. 186). Hij verwijst hiervoor naar een studie die zou aantonen dat de landen met het neoliberaalste beleid het rijkst zijn en dat de landen 'waar nog steeds allerlei handelsbarrières en importtarieven gelden die neoliberalen willen afschaffen' het armst zijn. Ergo: "de huidige wereld is dus eigenlijk niet neoliberaal genoeg." Dat Boudry zich voor deze claim baseert op een studie van de libertarische denktank Fraser Institute, zegt al heel veel.
Wat zijn nu argumenten voor deze straffe claim? Boudry vermeldt er slechts één, namelijk de volgende:
Het is bijvoorbeeld een gotspe dat de Europese Unie tot op de dag van vandaag jaarlijks miljarden aan landbouwsubsidies uitbesteedt voor haar eigen boeren. Dat is een vorm van oneerlijke marktverstoring die de opkomende economieën op twee manieren versmacht. Niet alleen krijgen Afrikaanse boeren geen toegang tot de enorme markt van het rijkste deel van de wereld, maar wij dumpen onze gesubsidieerde landbouwproducten daar ook nog eens op lokale markten, waardoor de boeren hun eigen producten niet meer aan de man kunnen brengen. (p. 186)
Ik weet minder af van globale ongelijkheid dan ik zou willen, maar zelfs dan kan deze claim moeilijk kloppen. Hoezo hebben Afrikanen geen toegang tot de wereldmarkt? Hun diamanten, zeldzame metalen (voor smartphones en computers), chocolade en bananen komen toch wel degelijk bij ons terecht? En is het echt zo dat Afrikaanse en Zuid-Aziatische markten overspoeld worden met spotgoedkope westerse producten, waardoor de lokale economie instort? Het zou me verbazen als dát het grote probleem was. Eerder het omgekeerde lijkt het geval: westerse arbeid kan niet meer concurreren met veel goedkopere arbeid in lageloonlanden, waardoor de productie naar die landen verplaatst wordt. Uiteindelijk is het een lose-lose-situatie: westerse arbeiders verliezen jobs, en niet-westerse belanden in erbarmelijke arbeidsomstandigheden en verliezen dus nog veel harder.
"De problemen die ontstonden [in het Westen, als gevolg van privatisering en deregulering], zijn echter vooral een gevolg van onvolledige of halfslachtige liberalisering", schrijft Boudry (p. 187). Dat ruikt naar radicaal-linkse apologeten die blijven volhouden dat hoewel de Sovjet-Unie inderdaad een verschrikking was, het echte communisme nog nooit een kans gekregen heeft. Utopisch denken dus: Hans Achterhuis had gelijk dat hij zijn boek over het neoliberalisme De utopie van de vrije markt noemde.
Ten slotte kan men opmerken dat Boudry zichzelf tegenspreekt in dit hoofdstuk. Het neoliberalisme is tegelijk een intellectuele illusie én een wenselijke evolutie. Maar als het neoliberalisme niet echt bestaat, behalve in de hoofden van verwarde linkse maatschappijcritici, dan kan het moeilijk tegelijk ook een positieve impact op de wereld hebben.
De progressieve, liberale islam
In het voorlaatste hoofdstuk gaat Boudry in op de vraag of de islam al dan niet een bedreiging vormt voor met name de politieke en morele vooruitgang. Zijn conclusie is dat hoewel er inderdaad onder moslims (zowel in islamitische landen als in het Westen) veel sociaal conservatisme en religieus fundamentalisme leeft, er geen reden is waarom dit altijd zo zou blijven, alsof de islam een onveranderlijk, monolithisch blok is. Hij is voorzichtig optimistisch over wat volgens hem een tendens van liberalisering en Verlichting in de islamitische wereld is (zowel in islamitische landen als onder moslimminderheden in westerse landen) - met meer aanvaarding van homoseksualiteit en geloofsvrijheid en meer afkeuring van vrouwenonderdrukking en antisemitisme.
De islam liberaliseert dus momenteel traag maar gestaag, zegt Boudry. Ik hoop natuurlijk dat het waar is. Je ziet echter nogal tegenstrijdige onderzoeken passeren over het onderwerp. De ene enquête beweert dat moslimjongeren in Europa conservatiever en fundamentalistischer zijn dan hun (groot)ouders, andere studies beweren het tegendeel. Wie zal het zeggen? Vooral de tijd zal oordelen. Maar Boudry's anti-essentialistische argument dat de islam door 'de wasmachine van de verlichting' zal gaan, is wel plausibel. Er is immers geen duidelijke reden waarom het christendom wel, en de islam of andere religies zich niet kunnen verzoenen met mensenrechten en democratie.
Omdat die islamitische liberalisering allesbehalve voltooid is, pleit Boudry tegen een al te massale immigratie van moslimmigranten: "Je hoeft niet in doembeelden over Eurabië te geloven om te erkennen dat een al te grote toestroom van migranten met totaal andere culturele denkbeelden voor onze samenleving wel degelijk ontwrichtend kan zijn" (p. 224). Volgens een recente enquête zou een derde van de Belgen de voorkeur geven aan een autoritaire leider en een kwart zou de parlementaire democratie zelfs liefst willen afschaffen. OK: dan deporteren we die Belgen maar ook meteen uit voorzorg naar het Midden-Oosten? Om maar te zwijgen over het feit echt niet heel de bevolking van de islamitische wereld het vurige verlangen heeft om naar Europa te migreren.
Wetenschap zal ons redden van de klimaatondergang!
In het laatste hoofdstuk begint Boudry over nog zo'n thema waar je best niet over begint tijdens een kerstdiner: de staat van het klimaat. Zijn visie hier kan als volgt samengevat worden: ja, de opwarming van de aarde bestaat echt, wordt door de mens veroorzaakt (uitstoot van broeikasgassen zoals CO2 of methaan) en heeft echt potentieel negatieve gevolgen voor mens en natuur.
We hoeven echter niet te panikeren, want kalmte en technologische innovatie zullen ons, zoals vanouds, redden (= ecomodernisme). Niet door miljarden zonnepanelen en windmolens te bouwen (want die zijn eerder inefficiënt en juist vervuilend omwille van de grondstoffen die nodig zijn voor hun productie). Wel door massaal in te zetten op kernenergie, die geen CO2 uitstoot. Hedendaagse kernreactoren kunnen ons weliswaar niet tot in de eeuwigheid onderhouden, maar wel tot we nog iets zotters uitvinden of uitvoeren, zoals geo-ingeneering (introductie van zwavel in de atmosfeer om zo het broeikaseffect af te remmen), kernfusie (een vorm van kernenergie zonder radioactief afval) en koolstofboerderijen (grote plantages van planten die genetisch gemodificeerd zijn zodat hun fotosynthese veel efficiënter wordt, zodat ze meer CO2 uit de atmosfeer wegnemen dan niet-gemodificeerde planten).
Als we bovendien van vervuilende, fossiele brandstoffen af willen, moet de welvaart van de armste landen dringend omhoog, stelt Boudry. Dat kan voor hem alleen maar door economische groei die (tijdelijk) vervuilend zal zijn (zoals ook de westerse Industriële Revolutie niet uitblonk in milieuvriendelijkheid). Maar landen - of ze nu rijk zijn of het nog moeten worden - kunnen zich pas echt vergroenen dankzij economische groei. Groei is dus het probleem en de oplossing, aldus Boudry.
Boudry is oprecht overtuigd dat economische groei op zich niet slecht is, omdat deze ook op milieuvriendelijke manier kan gebeuren. Op zich misschien geen onmogelijkheid, maar ik vraag me wel eens af hoe dat in de praktijk gerealiseerd kan worden. Een economie kan perfect groeien zonder dat de modale mens er veel op vooruit gaat. Wie garandeert een eerlijke herverdeling van de gewonnen welvaart? De steenkool- en oliereuzen, die in Boudry's optiek voor groei moeten zorgen, zij zullen dat alleszins niet doen. Het herverdelingsvraagstuk is sowieso de grote afwezige in Boudry's boek. Zeer eigenaardig, want vooruitgang zonder rechtvaardige verdeling van welvaart is stomweg onmogelijk!
Terzijde, wat ik het leukst vond aan het klimaathoofdstuk, is Boudry's genadeloze afrekening met ecologistische idylles over de natuur als een mooi harmonieus geheel dat door de mens verstoord wordt. Neen, de mens leefde nooit 'in harmonie' met de natuur, in tegenstelling tot wat Greenpeace of de paus u willen doen geloven. Boudry bekijkt het allemaal veel boeddhistischer en schopenhaueriaanser, of ja, gewoon heel erg metal:
Er bestond bovendien nooit enige harmonieuze natuurlijke orde voor de komst van de mens, in het universum noch op onze planeet. De aarde is een woest en onherbergzaam oord waar levende organismen onophoudelijk worden blootgesteld aan ziekten, parasieten, vernieling, roofdieren en natuurgeweld. [...] Bijna alle organismen die op aarde leven, balanceren voortdurend op de rand van de vernietiging, omdat ze zich tegen de natuur moeten beschermen en tegen elkaar. [...] Leven is niets meer dan een zinloze strijd van onze zelfzuchtige genen om onsterfelijkheid, zoals Richard Dawkins uiteenzet in The Selfish Gene. In die strijd zijn wij organismen slechts tijdelijke wegwerpvehikels, waarmee onze genen zichzelf in stand houden en door de tijd reizen. (p. 241-42)
Verander de wereld met je centen: effectief altruïsme
In de epiloog van het boek pleit Boudry voor effectief altruïsme. Dat is een internationale beweging die stelt dat wij rijke westerlingen de morele plicht hebben om zoveel mogelijk goeds te doen door donaties aan maximaal doeltreffende goede doelen. Zo kan het interessanter zijn om geld te doneren aan een organisatie zoals GiveDirectly of de Against Malaria Foundation dan aan een bekender maar minder transparante (en wellicht ook minder effectieve) organisatie zoals Oxfam of SOS Kinderdorpen. "Bij de beste goede doelen kun je voor slechts enkele honderden euro's al mensenlevens redden", zegt Boudry (p. 288). Je kan ervoor kiezen om bijvoorbeeld 5% of 10% van je maandinkomen te doneren aan zulke goede doelen.
Ik steun het effectief altruïsme, dus ik vond het best jammer dat Boudry er pas helemaal achteraan het boek mee op de proppen kwam. Tegen dan zijn een aantal lezers misschien al afgehaakt door de weinig overtuigende of zelfs onjuiste uitspraken in eerdere hoofdstukken van het boek. Weinig verrassend zegt Boudry ook niets over het volgens mij cruciale inzicht dat liefdadigheid enkel voor mensen in de armste landen zou mogen zijn (als een soort tijdelijke oplossing, niet als iets eeuwigs), en dat de verliefdadigheidisering van onze eigen westerse samenleving een kwalijke tendens is. De bedoeling van liefdadigheid zou uiteindelijk emancipatie moeten zijn. Eens ze verworven zijn, mogen sociale en politieke rechten nooit (opnieuw) een kwestie van liefdadigheid worden. Stop dus met te doneren aan lokale goede doelen, doneer aan de allerarmsten, die het echt nodig hebben. Effectief altruïsten aller landen, verenigt u!
0 notes
maximvandaele · 2 years
Text
Geluk als optimaal gebruik van de vrije tijd: een theorie over welzijn en vrije tijd
Wat is geluk? Het is misschien wel de meest cliché filosofische vraag ooit. Misschien is het ware geluk wel kennis, en vooral kennis van het goede, zoals Plato en Socrates dachten. Of is geluk vooral de afwezigheid van miserie, zoals Epicurus al benadrukte? Is geluk een maximaal plezierig leven leiden, zoals de utilitaristen benadrukken, of moeten we om gelukkig te worden vooral leren omgaan met de tegenslag, zoals onder andere stoïcijnen en taoïsten zouden zeggen? Moeten we niet eerst vooral aan onszelf werken, zoals Aristoteles en Confucius beweren? Of is geluk vooral een kwestie van verbondenheid dankzij gezonde relaties en goed sociaal contact, zoals Epicurus, Aristoteles, Confucius, Abraham Maslow, Dirk De Wachter en tal van psychologische theorieën ons vertellen?
Misschien zit geluk vooral in bewuste aanwezigheid in het hier en nu, zoals Eckhart Tolle, Alan Watts en andere spirituele liefhebbers van mindfulness geloven. Echt geluk wordt pas mogelijk dankzij God en/of spirituele ontwikkeling, zouden gelovigen eraan toevoegen. Is geluk eigenlijk wel mogelijk onder het kapitalisme, zou Karl Marx zich bij dit alles afvragen. In ieder geval leek een gelukkig leven zonder muziek onmogelijk voor Arthur Schopenhauer en Friedrich Nietzsche. Die laatste schreef ooit dat het leven een vergissing zou zijn zonder muziek.
Het antwoord is: ze hebben allemaal gelijk! Daarmee zeg ik echter weinig nieuws. Bijna niemand zal beweren dat mensen gelukkig kunnen worden door één iets, dat we dan zoveel mogelijk moeten nastreven. We kunnen niet leren wat geluk is door het op te zoeken in een woordenboek. Geluk bestaat dus in ieder geval uit de samenloop van meerdere gelukkig makende zaken. Vandaar dat heel wat theorieën over geluk meerdere elementen optellen.
Geluk: een waslijstje aan elementen
Epicurus somde reeds vriendschap, vrijheid en zelfinzicht op als ingrediënten voor het gelukkig leven. In de jaren '60 lijkt Abraham Maslow, auteur van de befaamde hiërarchische behoeftentheorie, te stellen dat geluk bestaat uit het bevredigen van lichamelijke (eten en drinken, slaap, veiligheid) en psychologische (vriendschap, liefde, persoonlijke ontwikkeling, ...) behoeften. Recenter stelt de zelfdeterminatietheorie (ZDT) het volgende recept voor geluk op: autonomie (kunnen beslissen over wat je doet), competentie (goed zijn in wat je doet) en verbondenheid (kwaliteitsvolle relaties). Dichter bij huis somde 'geluksauteur' Leo Bormans de combinatie van plezier, sociaal engagement en zingeving op als bouwstenen van het gelukkig leven. Professor gezondheidseconomie Lieven Annemans somde dan weer warme relaties, zingeving en innerlijke rust op als cruciale elementen.
Het probleem met al deze theorieën is niet zozeer dat ze fout zijn, maar eerder dat ze enerzijds vaak onvolledig, en tegelijk ook te algemeen zijn om echt iets te kunnen betekenen voor hoe we nu concreet gelukkig(er) kunnen worden. Ze zijn onvolledig, omdat bijvoorbeeld de zelfdeterminatietheorie geen speciaal belang hecht aan schoonheid en kennis, terwijl creativiteit dan weer afwezig lijkt in zowat alle theorieën. Ze zijn tegelijk erg vaag, omdat 'zelfactualisatie' (Maslow) of 'competentie' (ZDT) naar tal van zaken zou kunnen verwijzen: afstuderen, een roman lezen, gitaar spelen, tuinieren, breien, reizen, ... Uiteindelijk blijken deze theorieën dus niet zo relevant voor ons persoonlijk leven, omdat ze weinig zeggen over wat bijvoorbeeld 'zelfactualisatie' of 'autonomie' nu betekenen voor jou.
Een tweede probleem is dat er weinig aandacht is voor de interactie tussen en het belang van de verschillende gelukkig makende zaken. Maslows theorie is hiërarchisch en stelt bijvoorbeeld dat voldoende eten en drinken voorrang hebben op intellectuele behoeften. Zijn theorie werd echter terecht bekritiseerd omdat mensen in de praktijk hun behoeften niet altijd bevredigen in de volgorde van zijn hiërarchie. Een neveneffect van deze kritiek lijkt te zijn dat theorieën na Maslow alle aandacht lijken te verliezen voor het relatieve belang van de verschillende gelukkig makende zaken en de interacties ertussen.
In de rest van dit artikel presenteer ik een persoonlijk, filosofisch antwoord op de vraag wat geluk is, die rekening houdt met al deze zaken.
Welzijn of geluk?
Eerst echter nog een korte terminologische verduidelijking. In de rest van dit artikel zal ik (waar mogelijk) spreken over 'welzijn' en 'welzijnsverhogend' in plaats van 'geluk' of 'geluksverhogend'. De reden hiervoor is dat geluk een eerder verwarrende term is. Ze verwijst tegelijk naar een goed leven ('een gelukkig leven') en naar een plezierige emotie of gewaarwording ('ik voel mij gelukkig'). Iedereen voelt echter dat een gelukkig leven meer is dan alleen maar maximaal genot, maximaal gelukkige emotie nastreven.
Daarom verkies ik in de rest van dit artikel de term 'welzijn'. Deze term verwijst naar een 'wel' (goed) 'zijn', een gelukkig zijn en niet zozeer naar een specifieke emotie. 'Welzijn' maakt duidelijker dat we hier spreken over iets dat zich op de lange termijn plaatsvindt en niet (alleen maar) een veranderlijk gevoel is (mensen zullen niet zeggen: 'ik voel mij welzijnd'). In die lange termijn heeft ook ongeluk een plaats, terwijl 'geluk' en 'ongeluk' tegengesteld en dus apart lijken. 'Welzijnd leven' of 'welleven' zijn helaas nogal een vreemde uitdrukkingen, dus zal ik in de rest van dit artikel toch ook termen zoals een 'gelukkig leven' blijven gebruiken - of zoals de Oude Grieken dat noemden: eudaimonia.
Zoals gezegd presenteer ik in dit artikel een persoonlijk, filosofisch antwoord op de vraag wat welzijn (geluk) is. Mijn antwoord luidt als volgt:
Welzijn (geluk) is het optimaal gebruik van de vrije tijd.
Optimaal gebruik van de vrije tijd is er wanneer er zes elementen op maximaal evenwichtige manier aanwezig zijn in de vrije tijd. De zes elementen zijn: kennis, creativiteit, schoonheid, avontuur, kwaliteitsvol sociaal contact en genot.
Dit alles wordt pas mogelijk wanneer maximaal aan twee voorwaarden voldaan is: de afwezigheid van lijden ( = ataraxia) en vrijheid, in de eerste plaats de voldoende beschikbaarheid van vrije tijd.
God, religie, spiritualiteit, karakterontwikkeling, mindfulness, altruïsme, dankbaarheid, weerbaarheid, ... zijn geen aparte onderdelen van welzijn. Ze kunnen aanwezig zijn doorheen alle onderdelen en kunnen beoefend worden doorheen alle onderdelen.
In de rest van dit artikel zal ik deze welzijnstheorie zo goed mogelijk proberen toe te lichten.
Welzijn: het optimaal gebruik van de vrije tijd
Vrije tijd is alle tijd die we niet moeten besteden aan opleiding, werk, opvoeding, klusjes en andere zaken waar we niet volledig zelf voor 'kiezen'. Iedereen heeft graag vrije tijd, en terecht. De meeste mensen zouden er graag meer hebben. Maar vrije tijd is op zich niet waardevol. De beschikbaarheid van vrije tijd is op zich niet welzijnsverhogend. Het fenomeen van welzijnsverlagende vrije tijd staat beter bekend als 'verveling'. Vrije tijd draagt pas bij aan welzijn wanneer deze optimaal gebruikt wordt.
De hele dag hetzelfde doen, daar wordt niemand gelukkiger van. Dat heb ik zelf onlangs op opvallende wijze ondervonden. Lezen wordt algemeen beschouwd als een waardevolle vrijetijdsbesteding. Maar toen ik tijdens mijn vakantie op sommige dagen de ganse dag door las, voelde ik mij 's avonds nogal suf, lusteloos en ongelukkig. Dat men zich zo kan voelen na een hele dag gamen, op internet surfen of tv-kijken wist ik al, maar dat het ook kan voorkomen na een hele dag lezen was mij enigszins nieuw.
Evenwicht en afwisseling: vrije tijdsverdeling
Na heel wat denken kwam ik tot de conclusie dat zelfs 'waardevolle' vrije tijdsactiviteiten, zoals lezen, pas welzijnsverhogend werken als men ze afwisselt met andere vrije tijdsactiviteiten. De vrije tijd moet niet alleen gebruikt, maar ook verdeeld worden. De afwisseling tussen verschillende soorten activiteiten moet maximaal evenwichtig zijn. Het cruciale belang van evenwicht werd al erkend in tal van antieke levensbeschouwingen, van Aristoteles' filosofie over het confucianisme tot taoïsme en boeddhisme.
Het gaat hier voor de duidelijkheid niet om een mathematisch evenwicht: zoveel % vrije tijd lezen, zoveel % wandelen, zoveel % tijd doorbrengen met vrienden, ... Men moet geen spreadsheets maken om de vrije tijd te verdelen. Zo werkt het dus niet. Je moet vooral je gevoel volgen. In ieder geval is het geen slecht idee om op vrije dagen verschillende soorten activiteiten af te wisselen.
Maar om welke activiteiten gaat het dan? Moet ik vandaag tennissen, kamperen, met vrienden afspreken, een lekkere maaltijd koken, schilderen, viool spelen? Hoe kan ik nu kiezen uit talloze mogelijke activiteiten, en wat voor variatie tussen activiteiten draagt nu bij aan optimaal gebruik van de vrije tijd?
Uiteraard hangt de keuze deels af van persoonlijke voorkeur en vaardigheden. Maar er zijn volgens mij ook zes zaken die in de vrije tijd, in evenwichtig afwisselende hoeveelheden aanwezig moeten zijn als je je vrije tijd optimaal wil gebruiken. Hierbij baseer ik mij op de 'objective list theory of wellbeing', die stelt dat het mogelijk is om een lijst te maken van zaken die altijd bijdragen aan welzijn. Christopher Rice, verdediger van de theorie, vermeldt de volgende lijst: "loving relationships, meaningful knowledge, autonomy, achievement, and pleasure". Hiermee komt hij al aardig in de buurt van waar ik naar toe wil. Toch blijven enkele wijzigingen nodig.
De zes elementen van een optimaal gebruikte en verdeelde (= welzijnsverhogende) vrije tijd
Wie zijn vrije tijd optimaal wil gebruiken, verdeelt die best over activiteiten die maximaal bijdragen aan de aanwezigheid van de volgende zes zaken:
kennis (lezen en leren)
creativiteit (artistieke en creatieve hobby's)
schoonheid (waarderen van artistieke en natuurlijke schoonheid)
avontuur en fysieke beweging (sport, uitstapjes, reizen)
kwaliteitsvol sociaal contact (met vrienden, familie en eventueel partner)
genot (lekker eten en drinken en andere dingen die in de eerste plaats plezierig en leuk zijn)
Belangrijk is dat de volgorde niets te maken heeft met hun relatief belang. Ze zijn allemaal even belangrijk, het is vooral essentieel om ze voldoende te variëren. Een overwicht van een van de zes elementen is nooit goed. Dat leidt tot verslaving, verveling, lusteloosheid en eenzaamheid. De volgorde verwijst wel naar de hoeveelheid mentale energie die nodig is voor de activiteit: van meest (kennisverwerving) naar minst (genot ervaren).
Welke specifieke activiteiten je doet om deze zes zaken te bereiken, hangt af van persoonlijke voorkeuren en omstandigheden, maar het is een goed idee om ze alle zes zoveel mogelijk een rol te laten spelen in je vrije tijd. Vaak komen meerdere van de zaken tegelijk voor. Muziek is meestal tegelijk een bron van schoonheid en genot. Dansen brengt creativiteit en fysieke beweging mooi samen. Katten vind ik ook een mooi voorbeeld van een combinatie: niet alleen zijn ze mooi, je kan er enorm van genieten door er naar te kijken en ze te strelen en katten zorgen zelfs voor een vorm van 'sociaal' contact. Niet toevallig zijn katten en andere huisdieren een geliefd gespreksonderwerp, waardoor ze ook indirect bijdragen aan sociaal contact. Er is echter geen 'superactiviteit' die alle zes elementen in zich combineert. Mensen nemen soms drugs omdat ze denken hiermee alle zes samen te krijgen, maar dat is een illusie.
Ik zal elk van de zes elementen nu met concrete voorbeelden toelichten:
Kennis verwerven we (in de vrije tijd) door te lezen (non-fictieboeken) of door lezingen en online educatieve video's en podcasts te beluisteren.
Creativiteit is mogelijk dankzij artistieke en creatieve hobby's zoals tekenen en schilderen, musiceren en componeren, breien, beeldhouwen, ...
Schoonheid kan ervaren worden door romans en poëzie te lezen, musea en theater te bezoeken, muziek te beluisteren, ... (artistieke schoonheid) en door wandelingen, fietstochten - zeker indien men onderweg aandacht schenkt aan de architectuur (artistieke schoonheid), natuurlijke landschapselementen, planten en dieren (natuurlijke schoonheid).
Avontuur en fysieke beweging kan door allerlei sporten, wandelingen en fietstochten buitenshuis, alsook reizen - zeker naar bestemmingen waar we nog niet geweest zijn.
Kwaliteitsvol sociaal contact hebben we met vrienden, familie en eventueel ook een partner.
Hoewel de vijf eerste elementen zeker ook een zeker genot kunnen opleveren, bedoel ik met dit zesde element 'genot' vooral alle activiteiten die primair aangename gevoelens moeten opleveren zonder dat veel (mentale) inspanning nodig is. Genieten doen we door lekker eten en drinken, entertainment (komische films, tv-series, video games, gezelschapspelletjes, ...) en door seksualiteit - al kan seksualiteit in vergelijking met gastronomie vlugger tot allerlei welzijnsverlagende problemen leiden.
Deze lijst komt niet uit de lucht gevallen. Niet alleen zal vrijwel iedereen intuïtief het belang van deze zes zaken herkennen, men kan ze ook heel duidelijk terug vinden in de levensstijl die onze prehistorische voorouders honderdduizenden jaren hadden. Kennis verwierven ze wellicht dankzij hun ouderen, die vragen beantwoordden en mythen vertelden. Hun creativiteit konden ze kwijt in allerlei vormen van prehistorische kunst, zoals klederdracht en rotstekeningen. Schoonheid, avontuur en fysieke beweging konden ze dan weer volop ervaren dankzij hun nomadische jager-verzamelaarslevensstijl. Ze leefden ook in groep, waardoor er waarschijnlijk voldoende kwaliteitsvol sociaal contact geweest moet zijn. En het zou me niet verwonderen als men in de steentijd reeds vormen van kookkunst en erotiek kende.
Dat brengt ons naar een volgend punt: de twee voorwaarden waaraan maximaal voldaan moet worden als men de vrije tijd optimaal wil verdelen en gebruiken.
Ataraxia en vrijheid: twee welzijnsverhogende factoren
Een optimale gebruikte vrije tijd die naar de zes bovenvermelde zaken streeft, klinkt natuurlijk aantrekkelijk. Maar voor wie last heeft van fysieke en/of mentale gezondheidsproblemen of in armoede of oorlogsgebied leeft, zijn deze zaken veel minder evident. Epicurus had volledig gelijk als hij stelde dat het goede leven er een is van 'ataraxia', dat wil zeggen: de afwezigheid van lijden.
Een tweede factor die dit alles mogelijk maakt, nog fundamenteler dan de vorige, is vrijheid en dan vooral de voldoende aanwezigheid van vrije tijd. Wie constant bezig moet zijn met studies, werk en opvoeding, zal uiteraard geen tijd hebben voor alle bovenvermelde goede dingen, zelfs als die persoon kerngezond is. Daarom moeten we streven naar een verkorting van de werkweek, zoals verdedigd door onder andere André Gorz en Rutger Bregman. De welzijnstheorie van dit artikel is namelijk niet bedoeld als een soort individuele zelfhulp, genre "doe dit en dat en dan word je gelukkig". Het welzijn zoals in dit artikel verdedigd, is onmogelijk zonder politieke actie die haar mogelijk maakt. Minder werkuren zonder loonverlies is een van de oudste strijdpunten van de arbeidersbeweging, zoals Luc Boltanski en Ève Chiapello schreven:
the initial demands of the workers’ movement involved a reduction in working hours without loss of pay, and the organization of the working day and week in such a way that existence could once again find expression in activities other than waged work: family life and the education of children, reading and access to a working-class culture and education, and so on. (The new spirit of capitalism, editie Verso, 2018 - p. 435)
De vier weken vrije dagen die een gemiddelde Belgische werknemer jaarlijks kan opnemen, zijn eigenlijk schandalig weinig, wetende dat veel van de activiteiten - vooral de kennis en creativiteit bevorderende - nu eenmaal heel wat tijd kosten. Het zou best wel wat meer mogen zijn. Het is echt geen toeval dat een van de vijf dingen waar mensen het meest spijt van zouden hebben op hun sterfbed, zou zijn dat ze te veel gewerkt hadden. Niemand wenst op zijn sterfbed liever wat harder gewerkt te hebben!
Nu is het wel zo dat deze twee voorwaarden niet absoluut zijn. Ze zijn niet volledig aanwezig óf volledig afwezig. Er zijn heel wat gradaties. Hoe meer beschikbare vrije tijd en hoe minder lijden, hoe beter het is voor het welzijn.
In de rest van het artikel wil ik enkele zaken bespreken die vaak vermeld worden als essentieel voor, of minstens belangrijk voor het welzijn. Geen enkele van deze zaken heb ik in mijn lijst van zes elementen vermeld. In de rest van dit artikel bespreek ik de niet-vermelde zaken en licht ik toe welke rol ze volgens mij spelen voor ons welzijn en waarom ik ze toch niet vermeld heb in de lijst.
De rol van opleiding, werk, opvoeding en klusjes
Tot nu toe heb ik werk en andere 'verplichtingen' eerder negatief behandeld, als iets dat vooral de vrije tijd in de weg staat. Uiteraard zijn opleiding, werk, opvoeding en klusjes ook belangrijk. Deze zaken kunnen op zich al bijdragen tot iemands welzijn. Echter zal bijna niemand beweren dat iemand die alleen maar studeert, werkt, met de kinderen bezig is en klusjes doet een gelukkig mens is.
Opleiding, werk, opvoeding en klusjes zijn dus wel degelijk belangrijk en welzijnsverhogend, maar misschien niet in de eerste plaats omdat ze op zichzelf het welzijn verhogen. Ze zijn het wel voor twee andere redenen. Enerzijds maken ze onze eigen vrije tijd mogelijk, omdat we er een inkomen mee verdienen waarmee we allerlei vrije tijdsactiviteiten kunnen beoefenen. Onderwijs leidt ook tot meer culturele en wetenschappelijke kennis, waarmee we onze vrije tijd zinvoller kunnen benutten. Wie nooit over Rome, Berlijn of Parijs leerde op school, zal misschien minder vlug kunnen genieten van die wereldsteden.
Anderzijds zijn werk, opvoeding en klusjes essentieel voor andermans vrije tijd. Reizen zou nogal moeilijk worden zonder wegenwerkers, automecaniciens, vliegtuigmonteurs, poets- en keukenpersoneel in het hotel, en talloze andere loonarbeiders. Van creativiteit zou weinig in huis komen zonder vakkundige muziekinstrumentenbouwers, verfmakers en computerfabrikanten (tegenwoordig zijn de pc en het internet steeds belangrijker voor heel wat creatieve bezigheden). Lekker koken zou bemoeilijkt worden zonder onze ijverige landbouwers. We staan hier niet altijd bij stil, maar dit maakt het niet minder waar.
De rol van God, religie en spiritualiteit
Heel wat auteurs die over welzijn en geluk schrijven, vermelden de behoefte aan zaken zoals religie, spiritualiteit, mindfulness, meditatie, dankbaarheid en de capaciteit om met tegenslag om te gaan. Dit is begrijpelijk aangezien al deze zaken inderdaad welzijnsverhogend kunnen zijn en in alle menselijke culturen ergens wel een rol spelen.
Toch vermeld ik ze niet als aparte categorie in mijn lijstje van zes welzijnsverhogende doelen van de vrije tijd. Dit heeft niets te maken met een aversie tegen religie, maar met enkele empirisch vaststelbare feiten. Ten eerste is het zo dat, hoewel nog steeds de meerderheid van de mensheid religieus is, er ook een niet-religieuze minderheid bestaat die niet per se ongelukkiger lijkt. Het is dus onduidelijk of de behoefte aan geloof universeel is.
Ten tweede is het concept van religie en spiritualiteit als aparte bron van welzijn iets typisch moderns. Vele culturen, zeker vóór de negentiende eeuw, kenden niet eens een concept van 'religie' of 'godsdienst'. Hun religieuze praktijken waren zodanig verbonden met de rest van hun cultuur, dat zo'n concept wellicht overbodig leek. (zie Walter Van Herck, Geen gedachte God, p. 29-30, p. 135-36)
We kunnen dit concreter maken als we kijken naar de rol die 'religie' speelde in de menselijke samenleving tot vóór de negentiende eeuw. Religie was dan een bron van kennis (over de wereld), schoonheid (via allerlei religieuze kunst en zelfs rituelen), creativiteit (wellicht vooral in de prehistorie, via het maken van rituele voorwerpen), sociaal contact (in de kerk, tempel, ...), avontuur en fysieke beweging (pelgrimstochten, bezoek aan buitenlands religieus erfgoed, ...), zelfs entertainment (via allerlei festiviteiten). Tegenwoordig worden al deze zaken - kennis, schoonheid, sociaal contact, enzovoort - veelal bereikt op andere, niet-religieuze manieren. Dat kan verklaren waarom religie (in het Westen) aan zo'n sneltempo gigantisch is verminderd in invloed en belang.
Nu wil ik hiermee niet ontkennen dat voor heel wat gelovigen, zo niet de meesten, het geloof niet ervaren wordt als slechts een van de vele manieren om hun vrije tijd leuk in te vullen. De religie 'gebruiken' voor dat soort externe middelen is voor hen een zware belediging of misvatting. Maar juist daarom zou een overtuigde gelovige mij gelijk moeten geven dat ik religie geen zevende wenselijke doelstelling voor onze vrije tijd gemaakt heb. Voor de devote gelovige is religie immers geen vrije tijdsactiviteit, maar een heilige verplichting, oneindig belangrijker dan vrije tijdsactiviteiten. Gelovig of niet: iedereen zou zich moeten kunnen vinden in mijn stelling dat welzijn een optimaal gebruik van vrije tijd is.
De rol van mindfulness en dankbaarheid
Mindfulness (bewuste aanwezigheid in het hier en nu), dankbaarheid en weerbaarheid (de capaciteit om gezond om te kunnen met tegenslagen) worden ook vaak vermeld als essentieel voor het welzijn. Ook deze zaken zijn volgens mij geen aparte categorie waar we onze vrije tijd aan moeten besteden. Mindfulness, dankbaarheid en weerbaarheid kunnen best beoefend worden via de zes opgesomde elementen. Want wat stelt er ons nu aanweziger in het hier en het nu dan een sportieve of creatieve activiteit die met volle overgave beoefend wordt, of een lekkere maaltijd die aandachtig gesmaakt wordt? Wat maakt ons dankbaarder dan lekker eten samen met vrienden, of een mooie wandeling door de natuur? Tegenwoordig zoeken heel wat mensen welzijn op via alternatieve geneeskunde, meditatie, yoga, en andere spirituele oefeningen. Op zich is er niets mis met deze zaken, ze kunnen zeker welzijnsverhogend werken, maar het is volgens mij een misvatting om ze alleen maar te beschouwen als activiteiten die apart beoefend moeten worden, zonder invloed op de andere vrije tijdsactiviteiten. Daarom heb ik ze niet vermeld als een 'zevende element'.
De rol van weerbaarheid
Uiteraard is het belangrijk om gezond te leren omgaan met tegenslagen en je zo min mogelijk laten beheersen door allerlei negatieve emoties, zoals de stoïcijnen, taoïsten en anderen zouden stellen. Om twee redenen heb ik dit echter niet vermeld als aparte vrijetijdscategorie. Ten eerste is dit soort karakterontwikkeling moeilijk te plannen. We kunnen geen 'weerbaarheidsoefening' inplannen op dezelfde manier zoals we dat voor gitaaroefeningen of kooklessen wel kunnen. Vroeg of laat krijgt iedereen met tegenslag te maken, en het is pas dan dat we hierin kunnen groeien en ontwikkelen. Ten tweede valt weerbaarheid onder de eerder genoemde categorie van afwezigheid van lijden. Wie meer controle heeft over zijn omgang met tegenslag, lijdt natuurlijk minder, en kan zijn vrije tijd dus optimaler gebruiken.
De rol van altruïsme
Sociaal engagement en goed doen voor de ander worden ook vaak genoemd als belangrijke gelukmakers. Hoewel deze zaken uiteraard belangrijk zijn, heb ik ze om twee redenen alweer niet vermeld als aparte vrije tijdsactiviteit. Ten eerste is het omdat het goede doen ook al aanwezig kan zijn doorheen sociaal contact (bijvoorbeeld voor wie vrijwilligerswerk doet). Altruïsme los zien van de andere zes categorieën is nogal moeilijk, net zoals dat voor spiritualiteit en mindfulness het geval was.
Ten tweede is het zo dat altruïsme in de eerste plaats bedoeld is om het welzijn van de ander te verhogen. Uiteraard kan ik mij blij voelen over mijn donaties aan effectief altruïstische goede doelen - en ik hoop dat zoveel mogelijk mensen hetzelfde doen. Maar de donaties zijn natuurlijk in de eerste plaats bedoeld om anderen te helpen en niet om mezelf een goed gevoel te geven. De theorie over welzijn in dit artikel gaat echter in eerste instantie over hoe we ons eigen welzijn kunnen verbeteren door optimaal gebruik van de vrije tijd. Indirect zal dat ook bijdragen aan het welzijn van anderen, want in vergelijking met eenzame, overwerkte, gestreste, verslaafde mensen, zullen mensen die voldoende vrije tijd, kennis, creativiteit, avontuur en sociaal contact ervaren, ongetwijfeld meer (kunnen) bijdragen aan andermans welzijn. Er zit dus wel wat in de volkswijsheid dat je anderen pas kan liefhebben als je jezelf eerst liefhebt, of in slogans zoals 'be the change you wish to see in the world' en 'verander de wereld, begin bij jezelf'.
Conclusie
Hopelijk heb ik met dit artikel een inspirerende visie op welzijn en het optimaal gebruik van vrije tijd kunnen delen. Deze visie heeft mij er toe aangezet om mijn vrije tijd evenwichtiger te verdelen, met als doel de zes elementen van een gelukkige vrije tijd zoveel mogelijk na te streven. Ik geloof dat ik hier echt gelukkiger van zal worden. Ik maak hierbij dankbaar gebruik van het feit dat ik nog een of twee jaar student ben en dus wel drie maanden zomervakantie krijg - een privilege waar de gemiddelde loonarbeider helaas slechts van kan dromen. Een verdere reductie van de werkweek blijft dus een belangrijk politiek strijdpunt.
Leuk weetje: ik zag zojuist dat dit artikel het 100ste op mijn blog is!
0 notes
maximvandaele · 2 years
Text
Fantastisch opiniestuk over het verschil tussen Amerika en Europa door de Amerikaanse journalist Nick Burns. Ik was een tijdje geleden van plan om iets soortgelijks te schrijven, maar dankzij bovenstaand artikel is dat helemaal niet nodig meer.
0 notes
maximvandaele · 2 years
Text
Over de zin en onzin van het academisch muziekonderwijs
Tumblr media
Tijdens het lezen van Geen Gedachte God, het handboek voor het vak 'Filosofie van de religie', geschreven door de docent van het vak (prof. Walter Van Herck), stootte ik op een interessant onderscheid: het onderscheid tussen traditionele en rationele praktijken. Dit onderscheid stelt dat er twee soorten manieren zijn om dingen te doen. In dit artikel claim ik dat dit onderscheid gevolgen heeft voor de manier waarop we het muziek maken (zouden moeten) leren. Meer bepaald: de rol die klassiek, academisch muziekonderwijs speelt in onze samenleving, wordt erdoor grondig in vraag gesteld.
Van Herck beschrijft op p. 125-126 het onderscheid tussen rationele en traditionele praktijken en hij baseert zich hiervoor op de filosofen Gilbert Ryle ('weten hoe' versus 'weten dat') en Michael Polanyi. Wat is nu een rationele en een traditionele praktijk? Vooreerst zijn het beiden aangeleerde gedragingen. Het verschil zit 'm echter in de manier waarop het gedrag aangeleerd én uitgevoerd wordt.
Een rationele praktijk is het resultaat van het praktisch toepassen van theoretische, bewuste (het kan namelijk verwoord worden) kennis. Als typevoorbeeld geeft Van Herck het bouwen van een brug:
Ten eerste is theoretisch inzicht in de fysische eigenschappen van de bouwmaterialen noodzakelijk naast de fysica van krachtenvectoren enzovoort. [...] Pas als dit intellectuele werk klaar is, kan het bouwproces - de praktische fase - beginnen.
Een traditionele praktijk daarentegen "[vloeit niet voort] uit een voorafgaandelijk intellectueel onderzoek. Het spreken van je moedertaal is bijvoorbeeld niet het resultaat van taalkundig onderzoek of ontwerp." We hebben als kind namelijk nooit handboeken linguïstiek of fysica moeten studeren om te leren spreken of te beseffen dat objecten kunnen vallen. Overigens is het beheersen van zulke traditionele praktijken noodzakelijk om rationele praktijken te leren: je kan pas leren hoe je een brug bouwt als je eerder taal en allerlei dagdagelijkse kennis geleerd hebt.
Rationele praktijken zijn dus activiteiten waarbij men bewust nadenkt over iets om het vervolgens te kunnen doen of leren. Een rationele praktijk combineert theorie ('weten dat'; kennis die verwoord kan worden - door psychologen het declaratief geheugen genoemd) met praktijk ('weten hoe'; het hebben van bepaalde vaardigheden - door psychologen het procedureel geheugen genoemd). Een traditionele praktijk daarentegen, is puur praktijk: het leerproces is reeds gebeurd en verliep grotendeels onbewust. De traditionele praktijk leert men niet door theorie te leren en dan toe te passen in de praktijk, maar eerder door al doende te leren: er is geen onderscheid tussen de traditionele praktijk zelf en het leren ervan! Spreken en schrijven leren wij bijvoorbeeld door het te doen, niet door eerst theorie te leren en die dan toe te passen in de praktijk.
Muziek maken: traditionele of rationele praktijk?
Wat heeft dit nu alles te maken met muziek maken? Wel, toen ik over het onderscheid traditionele/rationele praktijken las, moest ik denken aan de manier waarop men het maken van muziek leert. Men kan hierbij twee manieren om muziek te leren onderscheiden.
Enerzijds heb je het klassiek, academisch muziekonderwijs. Hierin is het de bedoeling dat de muzikant in wording zich eerst vertrouwd maakt met de notenleer, met muziektheorie en partituren, om dit daarna toe te passen in de praktijk. In sommige academies moet men tot op vandaag nog altijd eerst theorielessen volgen voor men praktijklessen mag volgen! Ook veel privémuziekleraars hebben een eerder academische onderwijsstijl. Dit academisch muziekonderwijs ziet muziek als een rationele praktijk: eerst de theorie, dan pas de praktijk.
Een heel andere manier om muziek te leren, is wat ik het praktisch muziekonderwijs noem. In dit soort muziekonderwijs wordt de scheiding tussen theorie en praktijk voor een groot deel opgeheven. In plaats van eerst theorie en partituren lezen te leren, gaat men meteen aan de slag op het instrument, om gaandeweg eerste noten, toonladders, akkoorden, liedjes, zelf componeren, ... te leren in toenemende complexiteit.
Dit soort praktisch muziekonderwijs, dat men meestal ofwel zelfstandig (autodidactisch) leert of van een vriend of familielid, beschouwt muziek als een traditionele praktijk: praktijk en theorie zijn één, en al doende leert men. Het is de manier waarop ik zelf heb leren muziek maken. In dit soort muziekonderwijs is er ook veel meer vrijheid, gezien er geen schoolse elementen zijn zoals verplichte nummertjes of examens.
De praktische muzikant kan geen bladmuziek lezen en hoeft dit ook niet (onder andere omdat bladmuziek tegenwoordig niet meer de enige manier is om een muziekstuk op te slaan en aan te leren). Vaak kan men wel (zoals ikzelf) akkoorden, melodieën naspelen op gehoor. Voor de praktisch muzikant is dit voldoende. Het is trouwens zo dat een aantal getalenteerde, wereldberoemde muzikanten (zoals Thom Yorke van Radiohead, of Luciano Pavarotti, maar ongetwijfeld vele anderen ook) geen noot aan bladmuziek kunnen lezen.
Wat is er nu beter: academisch of praktisch muziekonderwijs?
Het antwoord op die vraag hangt volledig af van de doelen van de muzikant in wording. Het academisch muziekonderwijs vind ik eigenlijk alleen maar geschikt indien men klassiek muzikant in een orkest, fanfare, muziekvereniging, ... wil worden. Men kan nu eenmaal geen symfonie brengen met muzikanten die geen bladmuziek kunnen lezen.
Voor alle andere muziekgenres is praktisch muziekonderwijs echter veruit het beste, gezien het zo veel aangenamer is om zo muziek te leren: je merkt onmiddellijk je muzikale vooruitgang, je kiest zelf welke muziek je leert, je kan het thuis, zelfstandig leren en je hebt geen last van examens.
Hét grote probleem is echter dat slechts een gering aantal van de hobbymuzikanten die we op muziekacademies aantreffen de ambitie heeft om klassiek muzikant te worden. De meesten willen slechts populaire hedendaagse muziek (pop, rock, country, folk, jazz, ...) die zij zelf graag horen, ook leren spelen en eventueel (in mijn geval althans) zelf soortgelijke muziek componeren. Wie een nummer zoals Let It Be van The Beatles wil leren spelen, verliest kostbare tijd en energie indien hij dat via bladmuziek wil of moet doen, terwijl hij veel makkelijker ook gewoon de akkoorden had kunnen opzoeken, het nummer een of meerdere keren beluisteren en dan vervolgens het zelf naspelen (met de akkoorden erbij) tot het goed lukt.
Het gevolg van deze mismatch tussen muziekacademies en hun studenten is dat heel wat mensen die muziek willen leren, enige tijd lessen volgen in de lokale academie, maar het (bijna onvermijdelijk) beu worden en vervolgens ten onrechte besluiten dat muziek misschien toch niets voor hen was - terwijl het niet muziek op zich, maar het academisch muziekonderwijs is dat niet voor hen geschikt is.
Eigenlijk zouden muziekacademies veel openlijker moeten zeggen dat hun vorm van muziekonderwijs vooral geschikt is voor klassieke muzikanten in spe. Dit zal niet meteen gebeuren (zeker gezien de financiële kant van de zaak: een academie heeft liefst zoveel mogelijk 'klanten'). Daarom kan ik ontmoedigde would-be muzikanten er niet genoeg aan herinneren: vergeet dat academisch muziekonderwijs en ga zelf aan de slag op je instrument!
0 notes
maximvandaele · 2 years
Text
Contra Elchardus
Mark Elchardus is helaas de beroemdste socioloog van Vlaanderen. Dat Elchardus lange tijd 'de socioloog van de sp.a' genoemd werd, kan alleen maar begrepen worden in de context van een steeds groter wordende afstand tussen het eigenlijke socialisme en de 'Vlaamse socialisten', die een nieuw hoogtepunt bereikt nu de sp.a het woord bij de daad voegt (eerder: wegneemt) en het woord "socialistisch" letterlijk uit haar naam liet vallen. Elchardus kan echter nog altijd de ideoloog van die partij genoemd worden, daar zowel de Vooruit/sp.a als Elchardus in vergelijkbare mate verder richting conservatisme verschoven zijn.
Er zijn twee elementen in Elchardus' gedachtegoed die onhoudbaar zijn:
Een onrealistisch communitarisme dat cultuur met waarden, normen wetten verwart en zowel cultureel essentialistisch als cultureel relativistisch is
Een onvermogen om legitieme kritiek op de kapitalistische vorm van economie te begrijpen
Deze twee kritieken worden hierna toegelicht.
1. Elchardus' onrealistisch communitarisme
De titel van Elchardus' nieuwste boek spreekt boekdelen: Reset: over identiteit, gemeenschap en democratie. De drie laatste termen in deze titel verraden onmiddellijk dat het boek waarschijnlijk eerder communitaristisch is. Het communitarisme (niet te verwarren met communisme) is een stroming in de politieke filosofie die nadruk legt op het belang die cultuur en gemeenschappen hebben voor onze persoonlijke levens en politieke systemen.
Het communitarisme is een legitiem perspectief. Het vestigt onze aandacht op het belang van cultuur en van duurzame sociale relaties. Het werd ook door bijvoorbeeld de Amerikaanse maatschappijcriticus Christopher Lasch zeer voortreffend verenigd met een soort socialisme. Wat we bij Elchardus echter zien is een vorm van communitarisme (Elchardus zelf noemt het 'gemeenschapsdenken') die zich ver verwijderd heeft van de realiteit. Dit onrealistisch communitarisme, zoals ik het noem, maakt ten onrechte geen onderscheid tussen 'cultuur', wetten, waarden en normen.
'Migranten moeten zich aanpassen aan onze cultuur': maar wat is 'onze cultuur'?
In een opinie claimt Elchardus dat elke samenleving een "[oriënterend] waarden- en betekeniskader" heeft (wat dit ook verder moge betekenen) en dat er "verschillende beschavingen" zijn die "elk getuigen van onze gedeelde menselijkheid, maar waarin verschillende waarden, waarheden, opvattingen en levenswijzen zich ontplooien."
Dit is waar o.a. politici naar verwijzen wanneer ze uitspraken doen van het genre dat migranten zich moeten 'aanpassen' aan 'onze cultuur'. Het lijkt alsof elk land een volledig eigen 'cultuur' heeft en omwille van het gemeenschappelijk belang dienen migranten zich hieraan aan te passen (vaak 'integratie' genoemd). Het is weinig verwonderlijk dat een flink deel van Reset gewijd is aan migratie en hoe deze het best zo veel mogelijk ingeperkt wordt wegens haar vermeende negatieve gevolgen.
Maar wat is dat nu, dit "oriënterend waarden- en betekeniskader" dat ieder (nieuw) lid van onze samenleving geacht wordt te delen of gehoorzamen? Wellicht bedoelt Elchardus niet dat elke burger dezelfde opvatting over het goede leven, over hoe men zou moeten leven (een 'comprehensive doctrine' zoals John Rawls dit zou noemen) erop moet nahouden. Mogelijks vindt hij eerder dat migranten zich vooral moeten houden aan de wetten van het land waar ze gaan wonen (de 'overlapping consensus' volgens Rawls).
In ieder geval wordt migratie volgens Elchardus best zoveel mogelijk beperkt omdat te veel migratie zou leiden tot te veel verstoring van de eigen 'cultuur' of 'waarden': migranten hebben een andere 'cultuur', komen uit landen waar andere wetten, waarden en normen gelden, geloven bijgevolg minder in 'onze' wetten, waarden en normen en brengen aldus 'onze' wetten, waarden en normen potentieel in het gedrang - zo lijkt wel Elchardus' gedachtegang.
Cultuur versus waarden en normen versus wetten, en het cultureel essentialisme en cultureel relativisme van Elchardus
Een probleem met Elchardus' visie op gemeenschap en migratie is dat zij faalt het onderscheid te zien tussen cultuur, wetten, waarden en normen, die allen simpelweg de 'cultuur' genoemd worden. Bovendien lijkt het in Elchardus' vertoog alsof elk land, elk volk een volledig eigen cultuur heeft, totaal verschillend van anderen (cultureel essentialisme). Nog gekker lijkt Elchardus' weigerachtigheid om moreel te oordelen over andere culturen, want, zo schrijft Elchardus:
Het prachtige van cultuur is volgens mij zijn diversiteit, het bestaan van verschillende beschavingen die elk getuigen van onze gedeelde menselijkheid, maar waarin verschillende waarden, waarheden, opvattingen en levenswijzen zich ontplooien. Grenzen, gemeenschapsafbakening en respect voor de eigenheid van georganiseerde gemeenschappen zijn het middel om die diversiteit te laten voortbestaan en bloeien. (eigen cursivering) (bron)
Hier duikt een soort cultureel relativisme op: elke 'cultuur' is anders en dit moet gerespecteerd worden, zelfs al vinden wij praktijken binnen andere culturen moreel verwerpelijk. Het hoeft weinig betoog dat dit een moeilijk vol te houden standpunt is. Om maar een klassiek voorbeeld te nemen: in bepaalde Afrikaanse culturen wordt gedaan aan vrouwelijke geslachtsverminking en wordt dit ervaren als deel van de eigen cultuur. Een consequente cultureel relativist zou dit niet mogen veroordelen omdat we zogezegd praktijken in andere culturen niet mogen veroordelen.
Dat iedereen, inclusief migranten, geacht wordt de wetten van westerse landen te respecteren, is vrij evident. Dat iedereen ook de liberale waarden en normen achter deze wetten respecteert, is een nobel ideaal, en zou handig uitkomen voor de instandhouding van deze wetten, maar het is in strijd met de wet zelf omdat het de vrijheid van meningsuiting van sommigen zou beperken. Daarom is het naleven van de wet het enige wat men redelijkerwijze van elk lid van een samenleving kan verwachten.
Dat de 'cultuur' van een land identiek is aan haar waarden, normen en wetten is in ieder geval erg onrealistisch. In zijn opinie gebruikt Elchardus uitdrukkingen zoals "de cultuur waarvoor zij [migranten] via migratie kiezen" en "opname in een andere cultuur" die de valse indruk wekken dat het een gemeenschappelijke cultuur (i.p.v. wetten) is waaraan iedereen (inclusief migranten) zich moeten aanpassen.
Zorgt migratie voor maatschappelijke problemen en uitdagingen? Zeer zeker. Het kan niet ontkend worden dat migranten gemiddeld sociaal conservatiever zijn dan de inwoners van westerse landen, met gevolgen voor het samenleven. Evenzeer is bekend hoe sommige migranten moeilijker deel kunnen nemen aan de samenleving omwille van slechtbetaalde jobs en gebrek aan taalkennis. Naast gevolgen moeten we ook beseffen dat migratie oorzaken heeft: oorlog, geweld, globale ongelijkheid, klimaatproblematiek. Het is echter niet meteen duidelijk hoe een hardere aanpak van migratie, zoals dewelke Elchardus bepleit, een goede manier is om te reageren op de oorzaken en gevolgen van migratie.
2. Elchardus' onvermogen om legitieme kritiek op de kapitalistische vorm van economie te begrijpen
Nog een veel flagranter probleem dan het onrealistische communitarisme is Elchardus' lachwekkende houding ten opzichte van elke kritiek op het kapitalisme. Voor Elchardus is het blijkbaar onmogelijk om het kapitalisme te bekritiseren zonder daarbij een determinist of marxist te zijn. Zo schrijft hij:
[...] de deregulering van de financiële markten, het opheffen van belemmeringen op het verplaatsen van kapitaal, goederen, diensten en mensen. Voor hem [Eric Corijn, de auteur die Elchardus in de opinie bekritiseert] is dat alles gewoon eigen aan het kapitalisme. [...] Gebrek aan werk en werkloosheid blijken geenszins onvermijdelijke gevolgen van de kapitalistische economie. Werkbare gemeenschappen spannen zich trouwens in om de werkzaamheidsgraad te verhogen.
Het cruciale kenmerk van de kapitalistische vorm van economie is de plicht tot het oneindig nastreven van meerwaarde (winst) met gebruik van wettelijk toegestane middelen (dit is de definitie van het kapitalisme van Boltanski en Chiapello). Gezien alle wettelijk toegestane middelen gebruikt kunnen worden, zullen bepaalde kapitalisten gebruik maken van de meest efficiënt mogelijke legale middelen. Het spreekt voor zich dat dit niet de meest moreel verantwoorde middelen zullen zijn en dat deze dus inderdaad leiden tot de typisch kapitalistische problemen die Elchardus zopas opgesomd heeft.
Het inzicht dat dit soort problemen onvermijdelijk zijn in het kapitalisme, en bijgevolg eigen aan het kapitalisme, is geenszins een ontkenning van de rol die politiek en cultuur spelen, of een vorm van "Marxistisch [sic] determinisme" zoals Elchardus dit noemt.
Eerder is het het resultaat van inzicht in de werking van het kapitalisme. Er is hier echter niets deterministisch aan. De meeste critici van het kapitalisme zeggen niet dat kapitalisme, mits voldoende tijd, onvermijdelijk tot probleem X of Y leidt op dezelfde manier dat een appel in volledig vrije val onvermijdelijk naar beneden zal vallen. Wel zegt men van specifiek probleem X of Y makkelijk dat dit een verklaarbaar gevolg is van kapitalisme in actie. Men kan het vergelijken met een kunstenaar: wie een aantal werken van een kunstenaar bestudeerd heeft, kan ook nieuwe werken van die kunstenaar op zicht herkennen, en verklaren waarom dat een nieuw werk door hem is, zonder daarbij te kunnen voorspellen hoe zijn volgende kunstwerk er exact uit zal zien. Net zoals de kunstliefhebber zich kan vergissen (omdat de kunstenaar bijvoorbeeld plots een compleet andere stijl uitprobeert), zo ook kan de criticus van het kapitalisme soms tot foute conclusies komen. Maar net zomin als men de kunstliefhebber een 'determinist' zou noemen, al even gek is dezelfde beschuldiging van Elchardus aan het adres van kapitalismekritiek. Eigenlijk is maatschappijkritiek overigens eerder een kunst dan een wetenschap. Elchardus ziet dit alles niet in en lijkt daarom valselijk aan te nemen dat kritiek op het kapitalisme onvermijdelijk deterministisch is (u las dit juist), maar zoals zojuist aangetoond is dit niet het geval.
Elke vorm van kritiek op het kapitalisme wegzetten als 'Marxistisch determinisme' is een intellectueel onwaardig. Merkwaardig genoeg contrasteert Elchardus kritiek op het kapitalisme met sociaaldemocratie. "Sociaaldemocratie streeft naar regulering van de manier waarop meerwaarde wordt verwezenlijkt en naar de eerlijke en vooruitgang ondersteunende verdeling van de meerwaarde", schrijft Elchardus. Gezien zijn gebrek aan inzicht in de werking van het kapitalisme, ziet hij hierbij echter nooit in dat een kapitalistische economie, hoe sociaaldemocratisch gereguleerd ze verder ook moge zijn, steeds tot bepaalde (nieuwe) excessen zal leiden, waarvan uitbuiting van slechtbetaalde, tijdelijke werknemers er maar een is. Elchardus' gebrek aan inzicht in het kapitalisme en haar kritieken leidt daarom zeker niet tot een goed onderbouwde verdediging van de sociaaldemocratie.
0 notes